In hun monumentale bestseller Het begin van alles (2022) – Een nieuwe geschiedenis van de mensheid – rekenen D. Graeber en D. Wengrow af met de ‹mythes› van Thomas Hobbes en Jean-Jaques Rousseau over de oorsprong van de ongelijkheid tussen mensen. Hun contrasterende ideeën hebben de wetenschappelijke visies op dit thema eeuwenlang gedomineerd. Hobbes had als uitgangspunt dat de mens vanaf het begin der tijden zelfzuchtig is en voortdurend streeft naar meer bezit en macht ten koste van anderen. In tegenstelling tot de ongelijkheid en ‹de oorlog van allen tegen allen› die hieraan inherent is, stelde Rousseau dat de eerste mensen in ‹onschuldige›, egalitaire groepjes van jagers-verzamelaars leefden – totdat de landbouw en daarmee het privébezit hun intrede deden.
Graeber en Wengrow richten zich specifiek op de vraag waar de ongelijkheid in politiek en sociaal opzicht toe heeft geleid. Ook Wouter Gomperts, de auteur van De verheerlijking van rancune, zoomt op dit laatste, nog altijd actuele thema in.  

Freud beschrijft in Het onbehagen in de cultuur (1930, 2006) hoe het maatschappelijk en psychisch inperken van het uitleven van seksuele, agressieve en narcistische aanvechtingen tot ‹ongenoegen› en neurosen leidt. Gomperts geeft in zijn artikel weer hoe, in een democratische samenleving, rechtvaardigheidsbeginselen en gelijkheidsidealen niet alleen tot gewenste emancipatieprocessen maar ook tot onbehagen, beter gezegd tot regelrecht ressentiment kunnen leiden. Hij neemt hierbij geschriften van de Nederlandse schrijver en cultuurcriticus Menno ter Braak en van de Duits-Britse socioloog Norbert Elias als uitvalsbasis. De eerste stelde dat de democratie uitgaat van een gelijkheid die in werkelijkheid niet bestaat, want mensen zijn sociaal en biologisch ongelijk. De discrepantie tussen ‹het recht op alles en het bezit van weinig› wakkert rancunegevoelens aan. Ter Braaks essay dateert van de economisch beroerde dertiger jaren van de vorige eeuw. Hij zette uiteen hoe het nationaalsocialisme, in haar pogingen om aan de macht te komen, inspeelde op het ressentiment onder het volk. Elias schreef kort na de Duitse nederlaag in 1918 en bestudeerde rancune in de samenleving vanuit een gelieerd, maar toch wat ander perspectief. Namelijk dat van individuen en groepen die door de sociale vooruitgang van andere geledingen in de maatschappij hun werk, inkomen, bevoorrechte posities en daarmee hun zelfbeeld dreigen te verliezen of al hebben verloren.

Gomperts maakt inzichtelijk hoe een persoon c.q. een groep als onderdeel van een populistische beweging tot een vervaarlijk politiek individu respectievelijk tot een gewelddadige politieke horde kan verworden. Conceptueel opent hij hierbij, naast de bovenstaande sociologische vensters, belangrijke (groeps)dynamische deuren. Onder andere via zijn beschrijving van de leider met een perverse politieke stijl, die als een circusstalmeester de rancune regisseert onder bevolkingsgroepen die zich verliezers voelen in de vaart der volkeren. En via het gerelateerde begrip perverted containing, waarin negatieve gevoelens niet worden ontgift, zoals een goede ouder doet met de emoties waarvan het kind overloopt, maar juist worden uitgeleefd. Het ressentiment wordt niet langs de banen van constructieve, democratische politieke besluitvorming geleid; áls deze tot stand zou komen en er een grief wordt weggenomen, brengt dat de gemoederen niet tot bedaren. Want in onze age of anger kruipt het kokende, kolkende bloed waar het niet gaan kan; in de lust tot uitageren van rancune is de volgende grief nooit ver te zoeken.
De politieke leider met een perverse stijl gaat mirror-hungry een destructieve, narcistische symbiose met zijn ideal-hungry volgelingen aan – en zij met elkaar. Hij klopt het ressentiment op om tot maatschappelijke verwarring, polarisatie, het ondermijnen van democratische instituties – die de wrok zouden kunnen kanaliseren – en haat ten aanzien van andersdenkenden, ‹de elite› en minderheidsgroepen aan te zetten. Ter Braak zegt het als volgt: ‹Een ressentimentsbeweging zonder projectie op de gemakkelijkste en dankbaarste objecten is een contradictio in terminis.›[2]
Door de idealisering van de leider en de dubbele identificatie van zijn aanhangers – met hem en elkaar – ontstaat er een nieuwe identiteit. Deze bevredigt de behoefte aan het ergens bij horen, aan afhankelijkheid – in de zin van het niet meer verantwoordelijk zijn voor eigen denken en daden – en biedt een gevoel van omnipotentie. Inferioriteitsgevoelens, afgunst, onmacht en dergelijke worden via de boodschap van de Verlosser geëxternaliseerd. De rancune vanwege het ervaren slachtofferschap richt zich onder andere op ‹het› establishment, migranten, en de overheid als falende container. Op dit paranoïd-schizoïde niveau vinden er perverse omkeringen plaats van goed en kwaad, leugen en waarheid, verlies en triomf; worden schuldgevoelens niet ervaren, is de realiteitstoetsing aangetast, gelden de eigen meningen als feiten en doen rationele tegenargumenten of wetenschappelijke bevindingen niet meer ter zake. Ten aanzien van andersdenkenden is er een implosie van de intersubjectiviteit die we bijvoorbeeld kennen uit echtelijke twisten. Er is sprake van een entitlement met betrekking tot het eigen gelijk, die correspondeert met het bovenstaande citaat van Paulus.
Gomperts wijst op het gevaar van een omineuze dynamiek wanneer ‹de tegenpartij› reageert met onbegrip of zelf ook tot agressieve uitingen regrediëert. Zoals het geval was toen de Trump aanhang tot white trash en a basket of deplorables werd bestempeld.

De auteur van De verheerlijking van rancune kan daarop niet worden betrapt. Integendeel, zijn boeiende beschrijving van de – zoals in geval van seksuele perversie – in twee compartimenten gespleten intrapsychische wereld bij het pervers hanteren van haat en rancune getuigt van veel begrip. Hetzelfde geldt voor het in het verlengde hiervan wortelschieten in een populistische groep van geestverwanten. Met wie een sociale en politieke voorstellingswereld wordt gedeeld die niet meer strookt met de ‹mainstream› wereld.
Hiertoe rekent Gomperts zichzelf en de doorsnee analyticus ook, waarmee hij en ik – plus onze lezers – ondanks die poging tot begrijpen toch in een wij-zij positie terechtkomen ten opzichte van ‹de populist›. Die ónze ideeën over hém waarschijnlijk geperverteerde nonsens vindt of afdoet als onderdeel van een complot van de gevestigde orde om hem te devalueren of (weer) in het gelid te krijgen. De kans is groot dat hij ons verdoemt à la Paulus. Zelfs Gomperts heeft hier geen oplossing voor – en ik ook niet. Wie deze wel heeft, mag het zeggen. Sterker nog, zij/hij móet het zeggen!

 

Literatuur

Freud, S. (1930). Het onbehagen in de cultuur. Werken 9 (p. 456-532). Amsterdam: Boom, 2006.
Graeber, D. & Wengrow, D. (2022). Het begin van alles. Amsterdam: Maven Publishing.

 

Noten

[1] Zie: De Nieuwe Bijbelvertaling. (2004). Het Nieuwe Testament. Heerenveen: Uitgeverij NBG, p. 261.

[2] Zie Het nationaalsocialisme als rancuneleer. Menno ter Braak. Met een essay van Bas Heijne. 2022 Amsterdam: Prometheus, p 49.