Langs deze weg bedank ik Mark Kinet voor zijn reactie. Het is fijn als een schrijfsel anderen in de pen doet klimmen; het opent ruimte voor dialoog. Kinet geeft interessante aanvullingen, die echter het bereik van mijn artikel te buiten gaan.

 

In een eerdere versie stond in de inleiding vermeld dat ik het niet zou hebben over de werking van geheugenprocessen als zodanig, noch over neuropsychoanalyse. Wegens aanzienlijke inkorting van de oorspronkelijke tekst, die het maximumaantal woorden overschreed, is onder meer de vermelding van deze afbakening van het opzet weggevallen. Om dezelfde reden heb ik exact hetzelfde door Kinet aangehaalde citaat van Etchegoyen geschrapt. Voor zijn tweede opmerking geldt een beetje hetzelfde: het door Kinet aangehaalde onderscheid tussen mentale processen en inhouden en tussen aktuaal- en psychopathologie leidt tot behandeltechnische kwesties, waarop ik - in mijn cartografie van een ideeëngeschiedenis - juist níét wilde focussen.

 

Kinets opmerkingen, die nauw aanleunen bij de in het artikel behandelde thematiek, impliceren de vraag of het artikel de thematiek niet te beperkt benadert. Volgens mij echter zijn ze relevant als aanvullingen, maar zijn ze niet fundamenteel voor de - meer overkoepelende - insteek van het artikel. Ik denk dat de zaken waar hij op wijst zich op een ander niveau afspelen.

 

De verschillende soorten geheugenprocessen, evenals de aard van het mentaal ‹materiaal›, zijn volgens mij ondergeschikt aan de in het artikel besproken posities, die elk een specifieke relatie tussen verleden en heden belichten. Ik bedoel dat, of er nu verondersteld wordt dat er een expliciet dan wel een impliciet geheugen in het spel is, geen van beide gevallen bepalend is voor de keuze van de analyticus om zich te richten op het verleden waarop het geheugen in kwestie betrokken zou zijn dan wel op de beleving van de actuele analytische relatie. In het geval van impliciete geheugenprocessen zullen velen wellicht voor de tweede attitude opteren wegens het toch niet herinnerbaar zijn van het materiaal: ‹Laten we maar proberen in het heden zaken te bewerken.› Deze keuze is echter niet vanzelfsprekend. Zo is er in ons taalgebied het standpunt van Ladan (2013), die de overdracht wil beperken tot niet-bewuste overtuigingen die opgeslagen liggen in het impliciete geheugen, en voor wie - nochtans vertrekkende van een uitgesproken aandacht voor wat zich afspeelt in de analytische relatie - constructies van het veronderstelde verleden uiteindelijk cruciaal zijn. De gerichtheid op het verleden valt dus niet per definitie weg wanneer ervan wordt uitgegaan dat impliciete geheugenprocessen primeren. Dat bleek al bij Freud, die bij materiaal dat zich niet liet herinneren, zijn toevlucht nam tot constructies. Ik meen dat het artikel het ‹geheugen zonder herinnering› of ‹een verleden dat nooit tegenwoordig was›, impliciet geheugen als je wilt, ruim belicht. De bekende, door Kinet genoemde memories in feelings van Klein zijn daarvan inderdaad een voorbeeld, wat een mooie toevoeging was geweest. Mijn punt is echter dat de psychoanalytische preoccupatie met (of verwaarlozing van) het verleden het onderscheid tussen de verschillende geheugens overstijgt.

 

Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het onderscheid tussen aktuaal- en psychopathologie, respectievelijk tussen relatie en interpretatie, een onderscheid dat overigens niet losstaat van het vorige. De verschillende posities overstijgen volgens mij ook dit onderscheid, dat immers niet beslissend is voor de mate waarin de analyticus belang hecht aan het verleden van de patiënt. Ook bij ‹gezonde› neurotische pathologie (met een belangrijk aandeel herinnerbaar verdrongen expliciet geheugen) kan de aandacht voor de therapeutische relatie primeren, zoals ook bij mentale-processtoornissen in aktuaalpathologie constructies en interpretaties een belangrijke rol kunnen spelen. Misschien komt de psychoanalyse het best tot haar recht waar de ‹concurrentie› tussen relatie en interpretatie wegvalt of aan relevantie verliest, wat ook het onderscheid tussen verleden en heden niet wegneemt, maar wel minder ‹expliciet› (dan bijvoorbeeld in het citaat van Etchegoyen) op de voorgrond plaatst. Aandacht voor de therapeutische relatie staat interpretatie, die overigens niet uitsluitend het verleden hoeft te betreffen, niet in de weg, en vice versa. Onderscheiden zijn belangrijk en klinisch nuttig als we ze niet te categoriaal en eerder dimensioneel opvatten.

 

Dat geldt ook voor de in het artikel voorgestelde posities: dat we ze onderling kunnen onderscheiden neemt niet weg dat ze in elkaar kunnen vloeien of zich met elkaar kunnen vervlechten. Met dit in het achterhoofd wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om een zwakte die ik zelf in het artikel zag, toen het al ‹definitief onvolledig› naar de drukker was, aan te geven. In de bespreking van de verschillende posities komt, naast andere, de lijn naar voren van een toenemende aandacht voor nieuwe ervaringen in het analytisch proces die dus niet zijn te herleiden tot herhalingen. Bij nader inzien had ik beter een vijfde positie toegevoegd, ‹noviteit› of ‹innovatie› genoemd, in plaats van deze halfslachtig in de positie van posterioriteit onder te brengen. In posterioriteit is ook ruimte voor nieuwe ervaringen, maar deze worden alsnog aan het verleden gekoppeld. Noviteit in strikte zin ligt echter voorbij herhaling en herinnering en maakt zich los van welk geheugen of verleden dan ook. Psychoanalytische therapie is dan niet alleen het opwarmen van cold cases, maar ook het genereren van verfrissende nieuwigheden. Wat ik hypothetisch en voorlopig ‹contingente posterioriteit› noem, is dan een defensieve reactie - om zo te zeggen een ‹terugval› in historiciteit - op het overrompelende effect dat compleet nieuwe zaken kunnen hebben. Niet alleen van het stokoude, maar ook van het splinternieuwe willen we dikwijls niet weten.

 

 

Literatuur

Ladan, A. (2013). Berust overdracht op verdrongen herinneringen? Tijdschrift voor Psychoanalyse, 19(2), 84-96.