Droomverhalen in het tweepersonenveld
Samenvatting
Antonino Ferro is een populaire spreker, die vaak wordt uitgenodigd door psychoanalytische en psychotherapeutische verenigingen en er telkens in slaagt een groot publiek te boeien. Over de jaren heb ik zijn werk met aandacht gevolgd en met regelmaat zijn publicaties in de aandacht gebracht van de lezers van dit tijdschrift. Graag verwijs ik ook naar congresverslagen waarin met genoegen wordt gemijmerd over zijn optreden (Franckx 2009; Luymes 2009; Philippe 2009). Wie niet vertrouwd is met Bions denken, ervaart Ferro's theoretische beschouwingen als moeilijk grijpbaar. Ferro brengt in zijn discours een wisselwerking tot stand tussen de abstracties van Bion en het concrete en particuliere van zijn klinische praktijk. Toehoorders raken vooral onder de indruk wanneer hij zijn psychoanalytische techniek bespreekt en hierbij moeilijke theoretische concepten toegankelijk maakt met behulp van culinaire metaforen: geen kok serveert rauwe tomaten aan zijn gasten maar gebruikt een tomatenpureerder om met de tomatensaus creaties tot stand te brengen. Een goede kok verraadt zijn keukengeheimen niet: eerst bereidt hij van alles in de keuken, waarna het eindresultaat, de schotel, geserveerd kan worden in optimale omstandigheden in het restaurant. Ook de psychoanalyticus werkt in twee ruimten (de keuken en de zaal). Ferro is geen voorstander van het interpreteren van dromen, wel van het dromen over de patiënt en van zijn toehoorders laten dromen over zijn praktijk. Dromen zijn volgens hem de rijkste alfa-elementen die onze psyche kan ontwikkelen.
Ferro is volgens mij op dit ogenblik de belangrijkste vernieuwer in de hedendaagse psychoanalyse. Hij is kinderpsychiater en opleidingsanalyticus van de Società Psicoanalitica Italiana, van Siciliaanse afkomst en werkzaam in Pavia en Milaan. Hij heeft een drukke psychoanalytische praktijk is daarnaast een bijzonder creatief en productief schrijver: daarvan getuigen acht boeken waarvan er zes in het Engels zijn vertaald (Ferro 1992, 1996, 1999, 2002, 2006; Ferro & Basile 2009). Wie op PEP-Web zijn naam intikt, zal merken dat hij vanaf 1985 in een hoog tempo publiceert en telkens nieuwe thema's aansnijdt: nu al 93 vermeldingen op PEP-web van 1985 tot 2009, 15 artikelen in de International Journal of Psychoanalysis, 28 artikelen in de Psychoanalytic Quarterly, 37 artikelen in de Rivista di Psicoanalisi (PEP-Web 2009).
In deze bijdrage geef ik een inleidende samenvatting van het werk van Ferro, met twee illustraties uit mijn eigen analytische praktijk.
Het theoretische model van Ferro
Ferro is een volgeling van Bion en hij werd tevens beïnvloed door het werk van de letterkundige Eco (1990). Van Eco leent hij vooral de narratologische opvattingen over de constante wisselwerking tussen een tekst en de lezer. Hij breidt de visie van Eco uit naar de psychoanalytische situatie, die hij opvat als een confrontatie tussen twee levende teksten die interageren en elkaar transformeren. Ferro laat zich ten slotte inspireren door het werk van het echtpaar Baranger (2008, 2009), dat een originele theorie over het analytische veld heeft ontwikkeld. De Barangers zijn Franse psychoanalytici die naar Zuid-Amerika uitweken. Ik beschouw Ferro als de klinische illustrator van het werk van de vroege Bion (1962, 1963, 1965, 1970, 1992). Ferro biedt ons in zijn boeken en artikelen een met humor vermengd boeket van analytische verhalen die ingewikkelde bioniaanse constructies aanschouwelijk en begrijpbaar maken.
Wat is nu de specifieke bijdrage van Ferro aan de psychoanalytische theorie en techniek? In hoofdstuk 7 van zijn eerste boek, The bi-personal field uit 1992, vat Ferro zijn theoretische model kernachtig samen. Zowel de analysant als de analyticus beoogt de creatie van een relationeel en emotioneel veld. Binnen dit veld worden weerstanden opgebouwd waaraan de analyticus in eenzelfde mate bijdraagt als de analysant. De analysant neemt dit veld waar vanuit een invalshoek (vertex) die de analyticus nog niet kent, en zal als reactie op wat hij waarneemt personages opvoeren — zoals in een toneelstuk — die de analyticus signaleren wat er zich op een dieper niveau afspeelt. De analyticus dient zich deze vertex geleidelijk eigen te maken. In plaats van vertalen of decoderen komt het construeren van nieuwe betekenis. Het analytische paar bedenkt nieuwe verhalen, die verder doordacht en getransformeerd worden. De analyticus onthoudt zich hierbij van autoritaire duidingen. Hij prikkelt bij voorkeur de reflectieve capaciteit van de patiënt en verruimt diens bevattende vermogen. Interventies gaan meer om het voorleggen van iets — dat nog niet ingevuld is en in de loop van de tijd vorm zal krijgen — op een manier zoals een duet gespeeld wordt. De personages die in de analytische dialoog, in het spel en de tekeningen van kinderen en in dromen ten tonele worden gevoerd om vervolgens te verdwijnen, zijn op te vatten als affectieve hologrammen. Ze verhalen over het psychische functioneren van het analytische paar.
De analytische basishouding bij Ferro is geïnspireerd door Bion en laat zich met de volgende vereenvoudigende kernwoorden benoemen: (ver)wachten, zich afstemmen op de patiënt in rêverie, opnemen en ontvangen, verdragen, metaboliseren (of psychisch verteren), transformeren, denkbaar maken, alfabetiseren, symboliseren en conceptualiseren, teruggeven in verwerkte vorm. Ferro voegt eraan toe dat de analyticus flexibel van luistervertex dient te kunnen wisselen: het verleden, de onbewuste fantasie, de actuele realiteit of de analytische relatie.
Ferro besteedt in zijn eerste boek veel aandacht aan het concept ‹functioneel aggregaat›, dat de tegenhanger is van het concept ‹bastion›, beschreven door de Barangers. Het ‹functionele aggregaat› definieert hij als een Gestalt van verbale, emotionele en lichamelijke elementen die opduiken in het analytische veld, in de vorm van beelden, personages en narratieve sequenties. Een functioneel aggregaat is een variabele communicatie, gekenmerkt door opduiken, veranderen, wisselende levendigheid en verdwijnen. Twee psyche's communiceren met elkaar via de projectieve identificaties van dat moment, door personages of karakters te scheppen. Wanneer een analysant opeens spreekt over een boze jongen, kunnen we dit narratieve element opvatten als een affectief hologram van de analytische relatie zoals de patiënt die op dat specifieke moment beleeft. De analyticus kan zich afvragen of de patiënt zich door de analyticus geïnfantiliseerd heeft gevoeld. Een ander voorbeeld: een analyticus overweegt tijdens de zitting om de frequentie te verhogen. Op dat specifieke moment detecteert hij een onuitgesproken verzoek van de patiënt naar meer ruimte tot fantaseren.
Ferro voelt niet veel voor duiden, wel voor spreken. Hij wil zijn patiënten niet overvallen met duidingen vooraleer er psychische ruimte beschikbaar is om deze te ontvangen. Ferro is niet verwonderd dat in Britse analyses, waar diepe duidingen niet geschuwd worden, zo veel thema's verband houden met vijandigheid en achtervolging. We kunnen ons de vraag stellen of de achtervolgingsthema's die kleiniaanse auteurs noemen, een iatrogeen verschijnsel zijn dat optreedt wanneer de patiënt zich met duidingen bestookt voelt. Om zijn model aanschouwelijker maken, voeg ik een klinisch vignet toe uit mijn eigen psychoanalytische praktijk.
Anna lijdt aan chronische vermoeidheid. In de loop van de analyse wordt duidelijk dat ze niet voldoende gerouwd heeft over het verlies van haar ouders, maar haar emoties diep in zichzelf heeft begraven. Ze hield als kind vast aan de illusie dat haar ouders niet echt dood waren en ooit nog op bezoek zouden komen. In de sessie die voorafgaat aan de droom, kan ik haar laten zien hoe ze zich verdedigt tegen het beleven van haar psychische pijn en hoezeer ze het voortgaan van de tijd heeft willen blokkeren. Ze vreest te verdrinken in een oceaan van verdriet. Tijdens de sessie word ik overvallen door een rêverie. Ik stel me voor dat ik een jong meisje met het syndroom van Down in mijn familie heb geadopteerd en verder voor haar zal zorgen. Het meisje is erg gehecht aan mij. De sessie nadien droomt Anna dat haar partner een verkeersongeval veroorzaakt. Alles blijft beperkt tot blikschade, niemand is gekwetst, maar de wagen van de andere passagier is er erg aan toe. In de droom zwijgt haar partner over de aanrijding. Ze weet het, maar hij vertelt haar niets. Na deze droom associeert ze verder dat het in de kamer te helder is, dat het licht haar pijn doet. In het verdere verloop van de sessie blijkt duidelijk dat ze mijn interventies tijdens de vorige sessie als juist heeft beleefd, maar te verhelderend … haar psychische pijn werd te extreem voelbaar. Ze beleefde mijn interventies als een aanrijding waarbij háár wagen het meeste schade lijdt. Dankzij haar droom en mijn rêverie begrijp ik dat het niet gepast is haar pijn zomaar te duiden, maar dat ik, vooral in de moeilijke periode die eraan komt, mijn steunende aanwezigheid via mijn interventies moet laten voelen (het meisje met het syndroom van Down adopteren).
Vooral dit is de kritiek van Ferro op de klassieke overdrachtsduidingen: ze worden vaak als botsingen beleefd. Expansie van psychische ruimte is volgens Ferro het allereerste doel van de psychoanalyse; we bereiken niets met materiaal in een container te duwen wanneer er geen ruimte beschikbaar is.
Terwijl de analyticus het verhaal van de patiënt beluistert, zal hij zijn aanwezigheid op een heel specifieke wijze laten blijken door in dialoog te treden met de patiënt en op die manier bij te dragen tot de constructie van een verhaal dat aanvankelijk ondenkbaar leek. Dit verhaal brengt verschillende plots aan het licht, die zich ontwikkelen en toenemen in complexiteit met overlappingen en intersecties. ‹Conarratieve transformatie› komt in de plaats van overdrachtsduidingen.
Ferro gaat ervan uit dat we de gehele analytische sessie kunnen beluisteren als een droom, geproduceerd door de psyche van de patiënt als reactie op het analytische veld. In zijn laatste boek (samen met Basile 2009) werkt hij de opvattingen van de Barangers verder uit en omschrijft hij het analytische veld als multispatiaal, multidimensionaal, holografisch en van een droomachtige kwaliteit. Dit veld is de plaats waar de emotionele turbulenties die in de ontmoeting van de analysant met de analyticus ontstaan, manifest worden. In dit veld worden verhalen voortgebracht die het resultaat zijn van de alfabetisering van de proto-emoties en sensaties die in het koppel leven. Tijdens zijn werk dient de analyticus te vertrouwen op de eigen rêverie: hij blijft in nauw contact met het eigen ‹waak-droomdenken› en construeert op basis daarvan verhalen die verwoord worden en een expansie en transformatie van het veld teweegbrengen.
Tijdens de sessie worden personages ten tonele gevoerd. Analyticus en patiënt, de spelers op dit veld, zijn te beschouwen als twee auteurs op zoek naar personages. Deze personages zijn op drie niveaus te beluisteren:
- de externe realiteit;
- de interne realiteit: de personages zijn overdrachtsfiguren: [a] herhalingen [b] projecties van zelf- en objectbeelden;
- de analytische relatie: de personages vertolken wat zich op een dieper niveau afspeelt tussen de twee leden van het koppel analyticus-analysant.
Ferro geeft in The bi-personal field ook voorbeelden van hoe de psyche van de patiënt het functioneren van de analyticus onfeilbaar aanvoelt.
Een nieuwe visie op het psychische apparaat en een psychopathologische classificatie
In zijn boek Seeds of illness, seeds of recovery (2002) presenteert Ferro ons een nieuw model van het psychische apparaat op basis van het werk van Bion uit de jaren zestig.
In een eerste locus (we zouden het evengoed een stadium kunnen noemen) vormt zich het beeld en bevindt zich de alfa-functie. Hier worden protosensaties en proto-emoties (de bèta-elementen), die als het ware de basiselementen vormen van de emotionele ervaring, getransformeerd in pictogrammen (de alfa-elementen van Bion, de bouwstenen van dromen en herinneringen). Om dit aanschouwelijk te maken, gebruikt Ferro cinematografische metaforen: ‹Alfa-elementen zijn de shots die de cameraman maakt tijdens het filmen.›
In de tweede locus worden alfa-sequenties georganiseerd tot ‹narratieve derivaten› (Bion noemt dit het ‹apparaat om gedachten te denken›). Ferro voegt er evenwel een nieuw aspect aan toe: het apparaat om dromen te dromen. Binnen dit apparaat is er een voortdurend heen en weer oscilleren tussen paranoïde-schizoïde en depressieve posities (Ps↔D) en tussen ‹negatieve bekwaamheid› en ‹geselecteerd feit›1 (NC↔SF). ‹Negatieve bekwaamheid›, een term die Bion leende van de dichter Keats, betekent dat men twijfel en onzekerheid kan verdragen tot nieuwe betekenis opduikt en zich opent. Dit veronderstelt wel dat men niet uit zijn evenwicht raakt door gevoelens van verwarring, vertwijfeling en achtervolging.
Ook het proces in deze tweede locus kunnen we formuleren in filmtaal. Het lijkt op de montage en het werk van de filmregisseur: slechts enkele shots worden samengevoegd, er wordt geknipt en geplakt tot er een filmisch geheel ontstaat dat de toeschouwer kan boeien.
In een van zijn laatste artikelen introduceert Ferro het concept ‹casting›: het zoeken en vinden van personages en filmsets (tijdens de voortgaande activiteit van het waak-droomdenken bij zowel de analysant als de analyticus) die uitdrukking kunnen geven aan stomme zones van de psyche, primitieve emoties. Psychoanalyse gaat over de ontwikkeling van de casting-functie (Ferro 2009).
Ferro theoretiseert onder andere over de overgang van alfa-elementen naar C-elementen, de derde horizontale rij uit het rooster van Bion. Dit zijn meer georganiseerde vormen van droomgedachten: dromen, mythen en primitieve modellen. Ferro voegt er de poëzie aan toe. In rij C krijgt de sequens van alfa-elementen een compositiestructuur. Rij C is de locus van beeldcreatie.
Uit zijn denkmodel leidt Ferro een psychopathologische classificatie af. Zo kan men onderscheiden tussen:
- defecten in de vorming van het visuele pictogram;
- een defect denk- en droomapparaat; en
- het trauma, dit wil zeggen elke situatie die aanleiding geeft tot het ontstaan van meer bèta-elementen dan de alfa-functie kan verwerken.
Ferro spreekt niet van ‹overdrachtsneurose›, wel van ‹infectie van het psychische veld›.2 Zijn genezingsmodel doet denken aan de subprocessen van projectieve identificatie: eerst wordt het analytische veld geïnfecteerd, vervolgens ondergaat het veld een helingsproces en ontstaat er een transformatie, ten slotte verinnerlijkt de patiënt het helingsproces en past hij het in in zijn geschiedenis, wat een herschrijven mogelijk maakt.
Implicaties voor de psychoanalytische techniek
Uit Ferro's theoretische visie en zijn opvattingen over het psychische apparaat vloeien een aantal technische implicaties voort. De psychoanalyse heeft als doel de potentialiteiten van de persoon te ontwikkelen. Deze rusten als preconcepties, die wachten op een ontmoeting met een andere psyche vooraleer tot ontplooiing te komen.
Zoals hierboven aangegeven, dient de analyticus de sessie te beluisteren als een droom, dus als een verhaal dat tot stand is gekomen door de assemblage van alfa-sequenties. In de analyse wordt een affectief klimaat gecreëerd dat de capaciteit om beelden te scheppen, activeert. Ferro zal de poëtische momenten in de sessie niet doden door ze te vertalen, maar hij ontvangt ze in de eigen rêverie zodat er een expansie van betekenis kan optreden.
De analyticus dient als een virtuoos de invalshoeken van waaruit het materiaal benaderd wordt af te wisselen en te expliciteren zodat er een nieuwe Gestalt zichtbaar wordt. Hierin schuilt het creatieve talent van de analyticus. Hierbij presenteert de analyticus zich als iemand die het scheppen van beelden aanmoedigt, iemand die de creatieve capaciteit van de patiënt prikkelt. Volgens Ferro voelt de patiënt de mentale beschikbaarheid en een eventueel disfunctioneren van de analyticus tijdens de analytische zitting goed aan. Het functioneren van de analyticus is geen constante, geen invariante in het analytische veld, maar een variabele.
Volgens Ferro moet de analyticus het vrije spreken beoefenen. Daarom dient hij zijn theoretische kennis tijdens de sessie uit te schakelen, zodat het uitgesprokene beleefd kan worden als een nieuwe ervaring. Ferro vergelijkt de analyticus met een paardenfluisteraar die op een zachte wijze communiceert met de meest primitieve delen van de psyche van de patiënt. Slechts door herhaalde minicontacten met de ultieme waarheid (O) kan een expansie van de bevattende capaciteit plaatsvinden. Dit is enkel mogelijk in een atmosfeer gekenmerkt door overwegend positieve emoties. Wanneer de analyticus echter werkt met een te veel ingevuld (‹oversaturated›) model of zich te zeer identificeert met zijn analytische ideologie (en bevestiging zoekt van zijn theorie in plaats van respectvol te luisteren naar de patiënt), ontstaat er een ‹minus container-contained› (of anti-denken) waarbij morele superioriteit als argument wordt aangegrepen om originele ideeën van hun rijkdom te ontdoen. Leren uit ervaring komt dan niet tot stand en de patiënt voelt zich gedevalueerd.
Wanneer de analyticus disfunctioneert, zal de patiënt dit op een pijnlijke wijze aanvoelen en deze emotionele ervaring op een specifieke manier transformeren in zijn verhaal. Voor het verloop van het proces is het essentieel dat de analyticus boodschappen die betrekking hebben op zijn disfunctioneren hoort, begrijpt en verwerkt, en dit begrip in een verwerkte vorm aan de patiënt teruggeeft. De analyticus dient in elk geval van de patiënt te leren; de patiënt is zijn beste collega, die hem toont welke interpretatiestijl te gebruiken op welk moment.
Ferro schrijft over de noodzaak van zelfanalyse. Noodsituaties, impasses en persoonlijk lijden reactiveren de zelfanalytische capaciteit. Wanneer dit niet gebeurt, bestaat het risico dat de patiënt gebruikt wordt voor de behandeling van de analyticus, een perverse situatie die de analyticus er hopelijk toe aanzet een periode van eigen analyse in te lassen.
Interessant is de bevinding dat vooral de ziekste patiënten precies aan het licht brengen wanneer de analyticus disfunctioneert. In kwetsbare momenten zal een droom de analyticus tonen wat er aan de hand is. Deze momenten vallen dikwijls samen met een crisis, die zich volgens Ferro vanaf de veertig om de tien jaar herhaalt. Fantasie, analyse van de eigen dromen en het vermijden van ageren helpen de nostalgie over wat voorbij is te boven te komen en analytici te vrijwaren van ernstiger psychisch lijden.
Psychoanalyse heeft volgens Ferro weinig van doen met de opvatting van Freud, die gericht was op het decoderen van psychisch materiaal (bewust maken van het onbewuste). Psychoanalyse gaat daarentegen veel meer over het volgen van de patiënt in zijn verhaal, hem vergezellen, gebruik maken van de creatieve capaciteiten en hem beelden aanreiken. De analyticus draagt bij tot de constructie van één verhaal, dat voldoet aan de noden van de beide psyche's waarbij vele andere verhalen die ook mogelijk zijn, onderdrukt worden omdat ze niet voldoende tegemoetkomen aan de behoeften van de beide analytische partners.
Ferro verzet zich sterk tegen schoolse interpretaties vanuit een theorie. Zoals bij Bion, dienen duidingen open en onverzadigd te zijn en ruimte te bieden voor nieuwe betekenis. Daarom geeft Ferro de voorkeur aan ‹zwakke duidingen›, die getuigen van de negatieve capaciteit van de analyticus: zijn vermogen om twijfel en onzekerheid te verdragen, het accepteren van niet-weten, de afwachtende ontvankelijkheid voor het onverwachts nieuwe. Maar ook narratieve duidingen krijgen een belangrijke plaats in zijn theorie over de techniek: door verhalen te vertellen levert de analyticus een creatieve bijdrage aan het verhaal van de patiënt. De analyticus spreekt mee, vertrouwt op de eigen intuïtie en blijft in contact met zijn dromen. Dit is volgens Ferro de artistieke kant van het analytische beroep! In Ferro's model is de psychoanalyticus gebaat bij het aanwenden van metaforen door de patiënt en het hem in contact brengen met pictogrammen. Het gaat om transformatie van herinneringen en het verruimen van de psychische verwerkingscapaciteit.
De analytische relatie moet volgens Ferro gericht zijn op gezamenlijk verhalen en transformeren van verhalen. Elke interpretatie is tezelfdertijd eindpunt van een verhaal en vertrekpunt van nieuwe verhalen. De ontwikkeling van het analytische verhaal verandert de levensgeschiedenis van de patiënt. Het principe van de Nachträglichkeit heeft ons geleerd dat geschiedenis a posteriori ontdekt wordt en achteraf, naderhand vorm krijgt. Tijdens een psychoanalyse ondergaan infantiele thema's een transformatie. De duurzame en voorspelbare beschikbaarheid van een analyticus die luistert, de emotionele ervaring in zich opneemt en deelt en er later iets van teruggeeft, leidt tot een herschrijven van de geschiedenis. Zo kan een tirannieke vader wijzigen in een angstige vader en vervolgens evolueren naar een goede vader die gemist wordt.
Ferro maakt dankbaar gebruik van metaforen: in de analyse draaien twee molens, een windmolen (het verbale kanaal) en een watermolen (de projectieve identificaties). Beide molens vermalen graan tot meel (omzetting van bèta- in alfa-elementen via de alfa-functie). Met dit meel kan na bewerking van alles gebakken worden dat eetbaar is. De creativiteit van de analyticus is vooral afhankelijk van de kwaliteit van zijn alfa-functie en van zijn vermogen in contact te blijven met zijn dagdromen. Ernstige psychopathologie is terug te brengen op een defect in de alfa-functie (de molen), met andere woorden op een beschadiging van het apparaat dat de gedachten denkt.
Ferro verduidelijkt hoe we de analytische impasse kunnen opvatten als een als veilig ervaren kooi waardoor het analytische koppel vermijdt primitieve en afgesplitste delen van de psyche te onderzoeken. Deze delen worden dan te zeer gelijkgesteld met een front, met oorlog, met opgegeten en uitgehongerd worden. Het is begrijpelijk dat de patiënt dan liever in zijn kooi blijft. Zo kan een schijnbaar vlot verlopende analyse, die echter aanvoelt als een supervisie, een dreigende impasse signaleren. Ferro geeft als boodschap: tijd en geduld, geen rigide interpretatiewijze, en aandacht voor de eigen tegenoverdrachtsdromen. Ik zal het belang van de tegenoverdrachtsdroom illustreren aan de hand van een eigen ervaring.
In de loop van enkele jaren psychoanalyse, viermaal per week, is een progressieve en positieve evolutie zichtbaar bij Bea. Ze is in behandeling gekomen toen ze een chronische-vermoeidheidssyndroom had ontwikkeld na een breuk in een passionele relatie met een vriendin. Tijdens de analyse wordt duidelijk hoezeer ze geleerd heeft alleen zichzelf te vertrouwen omdat haar ouders emotioneel zo weinig beschikbaar waren. Verder begrijpen we hoe ze het trauma van haar moeder, die als kind gedurende maanden ontheemd is geweest, in zich heeft opgenomen. Ik fantaseer dat we geleidelijk de eindfase van de analyse binnentreden; wel spijtig dat patiënte er niet over spreekt.
In het begin van de vakantie heb ik een droom: Bea woont bij mij in een kamer in mijn huis. Ze herstelt, maar is nog niet volledig genezen; ze verliest enkele malen per dag het bewustzijn. Dan neem ik haar op, draag haar in mijn armen en leg haar op de divan. Ik zorg er dan voor dat de lichtinval zodanig is dat ze genoeg zon krijgt, niet te veel en niet te weinig. Ik haal een dagboek voor haar in de boekenwinkel bij mij in de straat. Ik zorg ervoor dat ik ook een dagboek voor haar moeder meebreng, maar dan één dat groter en mooier is. Mijn droom doet me begrijpen dat haar analyse nog niet beëindigd is. We dienen nog te werken aan haar narcistische problemen (holding en de juiste lichtinval: het ontwikkelen van de spiegeloverdracht, regressie mogelijk maken om alsnog toegang te krijgen tot het ware zelf) en aandacht te besteden aan de heling van het innerlijke moederobject. Ik voel het risico van afgunstige aanvallen van het interne moederobject, die aan de basis kunnen liggen van een negatieve therapeutische reactie.
Nieuwe inzichten, nieuwe concepten
In Ferro's beschouwingen over seksualiteit en agressiviteit lezen we dat we invallen over seksualiteit kunnen beluisteren als de uitdrukking van een relationeel probleem tussen analyticus en patiënt in het hier en nu. Bij het bewerken van de agressiviteit gaat het niet zozeer om interpretatie doch veel meer om het verinnerlijken van een container die in staat is agressiviteit te absorberen en te transformeren. Ferro geeft voorbeelden van verdedigingen tegen agressiviteit: splitsing, verdubbeling, lethargie, het ‹claustrum›.3 Angst ontstaat wanneer onze innerlijke verteller overbelast raakt. De fobie ziet hij als de uitdrukking van een gebrek aan toegang tot de innerlijke wereld.
Zijn beschouwingen over homoseksualiteit bevatten complexe inzichten. De analysant splitst bijvoorbeeld een ondraaglijke inhoud af en projecteert deze in de analyticus, die deze inhoud verzacht maar bij zichzelf opmerkt dat hij penetrerende duidingen afvuurt op de analysant. Een ander voorbeeld is het defensief zichzelf knuffelen waarmee de behoefte aan een ander ontkend wordt. Een manier om psychotische angsten te beheersen is een deel van het zelf castreren of wat Ferro noemt: ‹oestrogeniseren›. Er zijn analysanten die in relaties telkens een ongedifferentieerde harmonie nastreven maar na verloop van tijd de relatie door een passioneel gebeuren kapot laten gaan. In het laatste hoofdstuk van Seeds of illness, seeds of recovery lezen we nieuwe inzichten over narcistische pathologie: de patiënt die veroordeeld is om altijd te schitteren en zijn omgeving infiltreert met primitieve emoties.
Twee concepten van Bion krijgen bij Ferro een prominente plaats, namelijk emotionele ‹turbulentie› en ‹transformaties in hallucinose›.4 Bion vergelijkt ‹emotionele turbulentie› met een sterke stroming in water die aan de oppervlakte niet zichtbaar is. Wanneer een obstakel aangebracht wordt (de aanwezigheid of de interventie van de analyticus), ontstaan wervelingen die wel zichtbaar zijn. Bij ‹transformatie in hallucinose› wordt iets, in plaats van ervaren te worden als een droom of als een fantasie, naar buiten geprojecteerd en voor werkelijk aangezien.
Ferro introduceert het nieuwe concept ‹balfa-elementen›. Dit zijn gedeeltelijk verteerde bèta-elementen die nog geen bijdrage leveren aan de vorming van de contactbarrière5 en niet voldoende verwerkt zijn om aanleiding te geven tot waak-droomgedachten. Deze oprispingen van droommateriaal wijzen op het feit dat de psyche als het ware herkauwt en slecht verteert. Dit zien we vooral bij patiënten met wanen en hallucinaties. In een voetnoot wordt verwezen naar andere concepten van Ferro.6
Een evaluatie
In zijn laatste boek, Mind works (Ferro 2006), vat Ferro het nog eens samen: tijdens de analytische sessie wordt een virtuele realiteit gecreëerd waarin een transformatie die door middel van dromen plaatsvindt, centraal staat. In de analyse wordt de bekwaamheid hiertoe ontwikkeld zowel bij de analyticus als bij de analysant. Het komt er dus op aan de capaciteit tot dromen, denken en voelen te ontwikkelen in plaats van zich te richten op het analyseren van psychische inhouden. Het is noodzakelijk zich te bewegen tussen creativiteit en techniek; er zijn momenten dat de techniek domineert, naast momenten waarop fantasie en rêverie aan bod komen. Ferro neemt het op voor de gevoelige analyticus, die zoekende is, nieuwe oplossingen overweegt, fouten maakt, eruit leert, experimenteert. Volgens hem vervult de analyticus hoogstens een enzymatische functie; zijn inbreng zet een veranderingsproces in gang. De stijl van Ferro wordt meer en meer narratief, indirect en alluderend. Woorden die niet passen bij zijn techniek zijn: ‹puntig›, ‹scherp›, ‹precies› en ‹kernachtig›. Zijn techniek zou in de handen van minder bedreven analytici kunnen degraderen tot een wollige en vage conversatie, iets wat Ferro zeker niet beoogt.
Ferro staat voor een radicaal andere psychoanalytische techniek en brengt klassieke opvattingen over analyseerbaarheid, neutraliteit, droomanalyse en interpretatie aan het wankelen. Hij presenteert ons een verfrissend therapiemodel, levendiger maar ook complexer dan wat de meesten van ons gewoon zijn. Niet de verandering brengende, tot inzicht leidende interpretatie werkt genezend, wel de transformatie van een verhaal dat gezamenlijk geconstrueerd wordt. Ferro maakt het denken van Bion toegankelijk. Het narratieve en het beeldende onderscheiden Ferro wellicht het meest. We kunnen de vraag stellen of Bion daar blij mee zou zijn. De verbeelding van de analyticus kan immers ook defensief gebruikt worden en het contact met de ultieme waarheid van de patiënt bemoeilijken.
Ook merkbaar is de invloed van Winnicott, die door Ferro echter minder erkend wordt: zoals in een ‹squiggle game› laat de analyticus zijn onbewuste letterlijk spreken; hij construeert mede het verhaal in wording. Hoever staan we niet af van de abstinentie die Freud als regel oplegde?
Alle psychoanalytici en analytisch psychotherapeuten vinden in Ferro's publicaties een schat aan klinische voorbeelden, die herinneringen aan ervaringen uit de eigen praktijk oproepen. Ferro maakt ook dankbaar gebruik van filmmateriaal en literatuur om zijn inzichten te illustreren. Zijn boeken relativeren de hele discussie over de noodzaak van empirisch-wetenschappelijk onderzoek van de psychoanalyse en overtuigen ons ervan dat nieuwe ontwikkelingen te verwachten zijn uit het creatief onderzoeken van de analytische relatie binnen de begrenzing van het analytische kader.
Ferro plaatst zich op één lijn met andere analytische denkers als Meltzer, Ogden en Grotstein. Hij is het boegbeeld van de beeldende, poëtische Italiaanse psychoanalyse. Op sommige ogenblikken wordt Antonino Ferro dogmatisch, wanneer hij van leer trekt tegen kleiniaanse opvattingen over overdrachtsinterpretatie. Bij interpretaties moeten we de timing inderdaad niet uit het oog verliezen; dit wordt al langer beweerd. De aandacht in de hedendaagse psychoanalyse verschuift in vergelijking met vroeger steeds meer naar het onderzoeken van het intersubjectieve veld in het hier en nu. Sommige aspecten kunnen verloren gaan, zoals de aandacht voor de geschiedenis van de patiënt, de historische werkelijkheid van een trauma (dikwijls is het niet zomaar een droom!) en de analyse van weerstanden. Ferro legt sterk de nadruk op dialoog. Ik ondervind zelf dat patiënten moeite hebben wanneer ik te veel spreek, de analyse gaat dan niet diep genoeg. Wellicht als reactie tegen stille leermeesters, slingert de pendel nu wat veel in de andere richting. Komen we toe aan de herwaardering van de stille analyticus die zich terzijde houdt, ruimte laat en niet te veel intervenieert? Een abstinente en neutrale houding kan zeker bijdragen tot de ontplooiing van de innerlijke wereld, op voorwaarde dat stilte niet louter beleefd wordt als deprivatie. Bestaat het gevaar ook niet van een vervlakking van de analytische relatie wanneer in alles wat de analysant zegt een communicatie over de analytische relatie wordt gehoord? Dit kan de analytische relatie verstijven. Dit is mijn belangrijkste kritiek op het werk van Ferro: hij is te actief, te weinig abstinent, te gratificerend. Maar hij is wel consequent, in die zin dat zijn interventies in overeenstemming zijn met het onderliggende theoretische model dat hij hanteert. Zijn interventies zijn geworteld in een consistente theorie over de analytische techniek, die berust op het denken van Bion. Ferro plaatst intuïtie en het onbewuste in het centrum van ons psychoanalytisch denken.
Manuscript ontvangen 2 januari 2010
Defintieve versie 9 mei 2010
Literatuur
- Baranger, M. & Baranger, W. (2008). The analytic situation as a dynamic field. International Journal of Psychoanalysis, 89, 795-826.
- Baranger, M. & Baranger, W. (2009). The work of confluence — Listening and interpreting in the psychoanalytic field. Psychoanalytic ideas and application series. Londen: Karnac.
- Bion, W.R. (1962). Learning from experience. Londen: William Heinemann Medical Books.
- Bion, W.R. (1963). Elements of psycho-analysis. Londen: Karnac Books, 1984.
- Bion, W.R. (1965). Transformations. Londen: Karnac Books, 1984.
- Bion, W.R. (1970). Attention and Interpretation. Londen: Karnac Books, 1984.
- Bion, W.R. (1992). Cogitations. Londen: Karnac Books.
- Cassese, S.F. (2002). Introduction to the work of Donald Meltzer. Londen: Karnac Books.
- Eco, U. (1990). The limits of interpretation. Bloomington: Indiana University Press.
- Ferro, A. (1992). The bi-personal field: experiences in child analysis. Londen: Routledge, 1999.
- Ferro, A. (1996). In the analyst's consulting room. Hove: Brunner-Routledge, 2002.
- Ferro, A. (1999). Psychoanalysis as therapy and storytelling. Londen: Routledge, 2006.
- Ferro, A. (2002). Seeds of illness, seeds of recovery — The genesis of suffering and the role of psychoanalysis. Hove: Brunner-Routledge, 2005.
- Ferro, A. (2006). Mind works — Technique and creativity in psychoanalysis. Hove: Routledge, 2009.
- Ferro, A. (2009). Transformations in dreaming and characters in the psychoanalytic field. The International Journal of Psychoanalysis, 90, 209-230.
- Ferro, A. & Basile, R. (red.) (2009). The analytic field — A clinical concept. Londen: Karnac.
- Franckx, C. (2009). Bion in Boston. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 15, 269-270.
- Luymes, M. (2009). Convergeren en divergeren in Chicago. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 15, 270-271.
- PEP-Web, Psychoanalytic Electronic Publishing. http://www.pep-web.org/ (geraadpleegd in 2009).
- Philippe, L. (2009). Een emotionele ontmoeting met Antonino Ferro. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 15, 189-190.
Noten
- 1.Geselecteerd feit: de plotse ontdekking van orde en samenhang, een verband tussen elementen die voorheen wel gekend werden maar die verspreid en schijnbaar vreemd waren voor elkaar. Er wordt in een flits een patroon, een configuratie zichtbaar. Dit gaat gepaard met een emotionele ervaring; een apart gevoel dat samenhangt met synthese en creatieve associatie. Er wordt nieuwe kennis toegevoegd aan de afzonderlijke elementen. Een geselecteerd feit is geassocieerd met de synchrone synthese van objecten.
- 2.Met ‹infectie van het psychische veld› bedoelt Bion dat de analyticus tijdelijk kan disfunctioneren als reactie op de psychopathologie van de patiënt en de druk die hiervan uitgaat. Dit doet zich voor wanneer processen van projectieve identificatie actief zijn.
- 3. ‹Claustrum› is een concept van Donald Meltzer waarmee hij aangeeft dat een deel van het zelf opgesloten kan worden in een intern object van de patiënt (Cassese 2002).
- 4.Bion onderscheidt ‹transformaties in hallucinose›: sommige psychotische patiënten ervaren almacht door hun wensen op een magische wijze te hallucineren, om zo gevoelens van rivaliteit, afgunst, begeerte, liefde en haat te vermijden.
- 5. De ‹contactbarrière› is een term die verwijst naar de demarcatie tussen bewuste en onbewuste. De contactbarrière fungeert als een soort van permeabel membraan waarvan de samenstelling afhangt van de aanvoer van alfa-elementen
- 6.Nieuwe concepten zijn bijvoorbeeld: affectief hologram, alfabetisatie, balfa-elementen, casting-functie, co-narratieve transformatie, container-inadequaatheid, functioneel aggregaat, grasping↔casting, negatieve capaciteit↔geselecteerd feit (NC↔SF), narratieve transformaties, transformaties in dromen.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden