Vreemde intimiteit
Samenvatting
Nog niet zo lang geleden, in 1970, voerde een zekere Bion de notie in van faith: het geloof dat er een ultieme waarheid (O) bestaat, een waarheid die we niet alleen nog niet kennen maar die we ook nooit zúllen kennen. De uitspraak indachtig dat het reële altijd onkenbaar zal blijven, slechts een dertigtal jaren eerder genoteerd door een zekere Freud, stelt hij dat O niet behoort tot de orde van wat we zintuiglijk, ‹objectief› kunnen kennen. O kunnen we niet kennen, maar alleen ‹worden›. Zo meent Bion dat het fundamenteel is voor het psychoanalytische werk dat de analyticus zich bevindt in een toestand van faith ten aanzien van de onbewuste waarheid van de patiënt — zoals de pasgeboren baby ‹gelooft› in de borst. Hoe imaginair de bereikbaarheid van die waarheid ook wordt geacht, toch is het geloof erin een noodzakelijke voorwaarde om hoe dan ook een analytisch proces in beweging te brengen. Bion benadrukt dat dit ‹geloof› een fundamenteel wetenschappelijke geestestoestand is en in deze context losgemaakt zou moeten worden van zijn religieuze connotaties. Voor mij impliceert ‹geloof› vooral dat we ons in ons analytische werk blijven laten uitdagen door het onbekende, het vreemde, en ons denken niet laten verkrampen door ons vast te klampen aan het vertrouwde. Deze vorm van geloof gaat niet samen met memory and desire: het laat zich niet leiden door de herinnering aan wat we reeds kennen noch door het verlangen deze kennis bevestigd te zien. Herinnering en verlangen kunnen wel een rol spelen als het gaat om een representatie van dat geloof. Vertrouwen kan zo'n representatie zijn van een wetenschappelijk geloof. Het vertrouwen van de analyticus in de mogelijkheden van de psychoanalyse om een subject in contact te brengen met zijn onbewuste waarheid is gebaseerd op de herinnering aan een constructieve ervaring, die de analyticus graag opnieuw wil realiseren. Het probleem hier is echter dat, ondanks onze analytische ervaring, elke patiënt nieuw en uniek is. Toch kan ook vertrouwen, voor zover de echo van het geloof in de betekenis die Bion eraan geeft erin weerklinkt, ons helpen open te staan voor het onbekende.
Is het zoeken van een houding tegenover het vreemde — in de context van de psychoanalyse in de eerste plaats het vreemde in zichzelf — geen uitdaging voor elk subject? Het was een zekere Lacan die in zijn zevende seminarie, niet meer dan zo'n twintig jaar na Freuds uitspraak over het reële en zo'n tien jaar voor Bions geloof in O, het neologisme ‹extimiteit› introduceerde, dat scherp aangeeft dat precies ons meest eigen wezen per definitie vreemd is, een externe intimiteit. Ook in meer concrete zin kan het ervaren van iets van dat vreemde ons overvallen en in verwarring brengen. Zo kan — om maar iets te noemen — aan het begin van de puberteit ons voordien vertrouwde en veilig aanvoelende lichaam zo vreemd worden dat we het vertrouwen erin verliezen. Het legt zijn intimiteit af en tegelijk schreeuwt het erom — harder dan ooit. Dit gaat nogal eens gepaard met wankel worden van het vertrouwen in de eigen innerlijke wereld, van waaruit plots de meest bizarre en opwindende fantasieën opdoemen. Vooral in dergelijke scharnierfasen is het niet altijd gemakkelijk open te staan voor het vreemde en het zich toe te eigenen. Het vreemde in onszelf kan in die mate bevreemdend en ontregelend zijn dat we het juist willen ónteigenen — in de ander, of in dat eigen lichaam. We hebben allemaal een alien self, stelde onlangs een zekere Fonagy, een dertigtal jaren na Bions geloof, maar dat kan ook kwaadaardige vormen aannemen. Bijvoorbeeld — om maar iets te noemen — in presuïcidale toestanden is het eigen lichaam soms geïdentificeerd met het alien self als hardnekkig effect van ongelukkig gelopen spiegelingen. Het te wantrouwen en te vernietigen lichaam in de spiegel is dan een vreemd lichaam: het wanhopige subject kan nog moeilijk geloven hiermee iets van doen te hebben.
Zo krijgt de mens, zowel in zijn pathologie als in zijn wezen zelf, te maken met uiteenlopende gedaanten van het vreemde in zichzelf en het is aan hem om te zien in welke mate een intieme omgang ermee wenselijk en draaglijk is. Het geloof en het vertrouwen van de analyticus in de werkzaamheid van de analytische, al even vreemde, intimiteit in de therapeutische setting kunnen de bewegingsvrijheid in die omgang helpen bevorderen.
Michel Thys
Afscheid Jan Vandeputte
Sinds september 2004 vertegenwoordigde Jan Vandeputte de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalytische Psychotherapie in de redactie. Aangezien zijn maximale periode van tweemaal vier jaar nu verstrijkt, moet hij de redactie alweer verlaten. Hoe ongenadig snel de tijd ook gaat, dat heeft Jan niet belet enorm veel werk te verzetten voor het Tijdschrift. Als klinisch psycholoog en psychoanalyticus voor kinderen en jeugdigen voldeed hij vooral aan onze hoge verwachtingen als er binnenkomende stukken over thema's met betrekking tot ‹zijn› doelgroep beoordeeld moesten worden. Hij deed dat met verve en doortastendheid. Naadloos kan hij een onvermoeibare kritische houding combineren met een even volhardende welwillendheid ten aanzien van andermans teksten. Iedereen kon op zijn scherpzinnige commentaar rekenen, maar niemand was kansloos. Maar zijn belangstelling gaat naar meer dan alleen het jonge volkje: hij was niet enkel de dragende kracht van het themanummer ‹Kinderen en jongeren› in december 2009, maar werkte ook mee aan het themanummer ‹Psychoanalyse en cultuur› in juni 2010, waarin hijzelf een opmerkelijk artikel bracht over Louise Bourgeois. Jan is een veelzijdig kunstminnend man en hij bezit zelf de kunst die liefde te ‹psychoanalyseren›. Hij was in datzelfde jaar ook lid van de symposiumcommissie voor de lustrumviering Is de psychoanalyse gek (genoeg)? te Gent. Hij schreef ook diverse korte bijdragen in het Tijdschrift en sinds 2011 ontpopte hij zich als energieke redacteur van de vaste rubrieken: Naast de bank, Histories en Scènes.
Jan, ik kan zeker namens de hele redactie spreken: we gaan je ervaring en generositeit missen. We danken je van harte voor je enthousiaste en deskundige medewerking. Daarbij mogen we er hopelijk van uitgaan dat we je ook niet als auteur, in gelijk welke rubriek, moeten zien vertrekken.
Michel Thys
Bestuurswissel
Johan De Groef heeft kort geleden het Stichtingsbestuur verlaten nadat hij ruim een decennium actief is geweest voor het Tijdschrift. Op deze plek wil ik hem daarvoor graag hartelijk danken. In 2001 werd Johan redactielid om zeven jaar later tot het bestuur toe te treden, op het moment dat Michel Thys het bestuur verliet om de redactionele voorzittershamer ter hand te nemen. Vanaf dat moment vertegenwoordigde Johan in het bestuur de Belgische School voor Psychoanalyse. Zelf typeerde hij de redactie als ‹een boeiende ploeg die naar aanleiding van de ingezonden stukken interessante en open inhoudelijke discussies voerde.›
Het bestuur heeft mogen genieten en profiteren van zijn enthousiaste gedrevenheid; rijke ideeën, gepaard gaand met nuchterheid en bescheidenheid. Met zijn zakelijke realiteitszin werd wel duidelijk dat de wereld waarin hij dagelijks verkeert en werkt zeker niet alleen uit psychoanalytici bestaat. Als een van de organisatoren droeg Johan er dan ook in belangrijke mate aan bij dat het lustrumsymposium van het Tijdschrift in 2010 een succes en een mooie dag werd.
Zoals hij mij meestal, als een waarachtige Vlaams-Amerikaanse cowboy, met een nonchalant ‹Hello Djohaén› goedendag zei, zo wens ik hier, namens het bestuur en de redactie, Johan nu graag een ‹Good Bye en Good Luck!›
Inmiddels is Johans opvolger Joost Pollet, psychiater/psychoanalyticus al namens de Belgische School voor Psychoanalyse in het bestuur aangeschoven. Voor de komende tijdschriftjaren wens ik hem een plezierige en inspirerende samenwerking toe.
Johanna Kessler, voorzitter stichtingsbestuur
Literatuur
- Bion, W.R. (1970). Attention and Interpretation. Londen: Maresfield Library.
- Fonagy, P. e.a. (2002). Affect regulation, mentalization, and the development of the self. New York: The Other Press.
- Freud, S. (1940). Hoofdlijnen van de psychoanalyse. Werken 10 (p. 443-503). Amsterdam: Boom, 2006.
- Lacan, J. (1986). Le Séminaire — Livre VII: L'éthique de la psychanalyse (1959-1960). Parijs: Seuil.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden