Het (ge)weten van de analyticus
Samenvatting
In de periode van zijn zelfanalyse, in de jaren negentig van de negentiende eeuw, heeft Freud een droom over een patiënte, de bekende ‹droom van Irma's injectie›. Hij interpreteert deze als een wensvervulling: de droom pleit hem namelijk vrij van de verantwoordelijkheid voor Irma's gezondheidstoestand, hij wijt deze aan verschillende andere factoren en aan andere collega-artsen. (Freud 1900, p. 135). Freud heeft last van zijn geweten, meer bepaald van de onbewuste ‹zelfgerichte› emoties schuld en schaamte, die hij zijn professionele trots niet wil laten verstoren en daarom in de droom afschuift op anderen. Hoe uitvoerig hij deze droom ook bespreekt — geen andere droom in de analytische literatuur is zo uitgebreid als deze onder de loep genomen door de dromer zelf — toch ontkent hij niet dat er enige terughoudendheid in zijn verslag ervan meespeelt, maar wie daar kritiek op heeft, ‹moet zelf maar eens proberen oprechter te zijn dan ik› (1900, p. 137). Freud had geen zin de droom te duiden ‹omdat de duiding iets bevat waartegen ik mij verzet. Nu de droom is geduid, kom ik te weten waartegen ik mij had verzet› (p. 154). Dat weten heeft betrekking op een onbewuste gewetenskwestie. De ontmaskering van de verholen wens leidt tot een onverholen bekentenis: ik ben verantwoordelijk voor het mislukken van de analyse, alleen ikzelf en niemand anders is daar schuldig aan. Voor zover elke droom een wens vervult, zal het geweten er een rol in hebben, anders zou de wens niet verhuld hoeven worden. Dit is niet noodzakelijk in strijd met de latere intersubjectieve benadering van dromen. Als een droom, van analyticus of patiënt, het analytisch koppel helpt een probleem in het analytische proces te reveleren, doet hij dit dikwijls op verdoken wijze, wat erop wijst dat zij niet van het betreffende probleem wilden weten. Dromen zijn vervormde bekentenispogingen, waarvan de stremming door het duiden wordt opgeheven.
In zijn De wil tot weten — Geschiedenis van de seksualiteit I laat Foucault (1976) zien hoe de psychoanalyse ligt ingebed in een hele bekenteniscultus (zie Thys 2011). De westerse maatschappij is een bekennende maatschappij geworden, zegt Foucault, de westerse mens een bekentenisdier. Het gebod om zich bloot te geven neemt in het psychoanalytische ritueel de gedaante aan van de grondregel van de vrije associatie: gij zult niets verzwijgen, gij zult alles zeggen wat in u opkomt. Hoe categorisch of vrijblijvend deze imperatief klinkt, hangt af van de stijl van degene die hem voorlegt. Het oude gebod van de bekentenis heeft in de psychoanalyse aansluiting gevonden bij het klinisch luisteren (Foucault 1976, p. 70) en is gericht op een willen weten. Het vrije spreken — dat in de analytische setting, niet daarbuiten, een doel op zich kan worden — beoogt indirect zaken aan het licht te brengen waarvan de patiënt niet wil weten. Hoe meer de patiënt zijn geweten kan overwinnen hoe meer hij en de analyticus, deze ‹heer van de waarheid› (p. 69), te weten komen. Dit ‹verbale exhibitionisme› staat in dienst van het in beweging brengen van het eigen verlangen en bijgevolg van de subjectivering. Het verschilt daarom fundamenteel van het fysieke exhibitionisme waarbij het zich seksueel ontbloten de (inter)subjectiviteit juist afdekt. Dat weerhoudt Foucault er niet van zich af te vragen of de psychoanalytische scientia sexualis ook niet gedeeltelijk als ars erotica is gaan functioneren, voor zover ze namelijk lust puurt uit de waarheid van de lust (p. 73). Van de lust van de perverse medemens, zo weten we, kunnen wij slechts dromen.
Door de jaren heen heeft de psychoanalytische ervaring geleerd juist ook bescheidenheid aan de dag te leggen in haar capacity to know, en de grenzen van haar weten onder ogen te zien. Ook zo verstaat Lacan de droom van Irma's injectie, ‹le rêve des rêves›, waarin Freud haar diep in de keel kijkt: het keelgat brengt hem voorbij elke mogelijke betekenis en voorstelling, er rest enkel nog een donker, onheilspellend gat (Lacan 1954-55, p. 177 e.v.). Freud weet het niet meer.
Vragen omtrent wat de analyticus al dan niet over zichzelf en over zijn analytisch functioneren wil weten, krijgen een plaats in het hele domein van de tegenoverdracht en de intersubjectieve kijk op de analytische relatie, dat na Freud in kaart is gebracht. Hoeveel oog heeft hij voor zijn eigen aandeel in het analytische proces en wat toont hij daarvan in de zitting — aan zichzelf en aan de patiënt? Welke morele oordelen of vooringenomenheden spelen hem parten in het luisteren, zeker ten aanzien van de gewetensvragen van de patiënt? Want — laten we hopen — ook de analyticus heeft een geweten, een geweten echter dat hij voor zover het het handelen van de patiënt betreft, bij voorkeur on hold zet en niet laat interfereren. Het geweten van de analyticus is geen moreel maar een analytisch geweten. Als hij tegen beter weten in zijn morele geweten inzet, zal hij de analytisch kwalijke gevolgen geweten hebben.
Michel Thys
Literatuur
- Foucault, M. (1976). De wil tot weten — Geschiedenis van de seksualiteit I. Nijmegen: SUN, 1984.
- Freud, S. (1900). De droomduiding. Werken 2. Amsterdam: Boom, 2006.
- Lacan, J. (1954-55). Le Séminaire Livre II — Le moi dans la théorie de Freud et dans la technique de la psychanalyse. Parijs: Editions du Seuil, 1978.
- Thys, M. (2011). Van discreet gefluister tot publiek geschreeuw — Over psychoanalyse en de cultuur van de zelfonthulling. In M. Kinet, M. De Kesel & S. Houppermans (red.), Het nieuwe onbehagen in de cultuur (p. 105-140). Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden