Het psychoanalytische lichaam
Samenvatting
Verliezen we in de psychoanalyse en de psychoanalytische psychotherapie het contact met de lichamelijkheid? Deze prangende vraag laat zich in twee subvragen onderverdelen: dreigen we in de psychoanalyse het belang dat de lichamelijkheid heeft voor de lotgevallen van de subjectivering uit het oog te verliezen, en heeft de psychoanalyticus of psychotherapeut voldoende oog voor de mogelijke betekenis van de concrete lichaamsbeleving in de behandeling? Deze vragen kunnen vreemd en zelfs ongepast klinken als men bedenkt dat beide aspecten van wat ik het ‹psychoanalytische lichaam› zou willen noemen, nu net aan de wieg staan van de psychoanalyse.
Freud benadrukte dat het Ik in de eerste plaats een lichaams-Ik is, en in de hysterische conversiesymptomen speelt het lichaam de hoofdrol als drager voor de inscriptie van onbewuste voorstellingen, om nog te zwijgen van de impact van het anatomische geslachtsverschil. Bij Klein is het ontluikende objectrelationeel denken nog zeer doordrongen van het driftmatige lichaam en er zelfs onafscheidelijk van. Borsten, penissen, vagina's, baarmoeders, melk, feces en baby's zijn er nog concrete corporele substanties die als inspiratiebron fungeren voor primaire fantasieën, passies en angsten. De lichamelijkheid leek de psychoanalyse op het lijf geschreven. Maar zijn we vervolgens niet gaandeweg de lichamelijkheid in haar concrete gestalten en zintuiglijke belevingsvormen gaan verwaarlozen? De voortschrijdende psychologisering van de psychoanalyse gaat gepaard met een desincarnatie van het lichaam. Natuurlijk moet de psychoanalyse niet blijven steken op het niveau van het lichaam zelf en is het haar te doen om de plaats van het lichaam in de menselijke subjectivering, maar het punt is dat ze daarin ook het lichamelijke als zodanig van zijn corporaliteit lijkt te ontdoen. Een penis heet nu alleen nog fallus, basale zintuiglijke gewaarwordingen heten nu bèta-elementen, en de baarmoeder is nu ‹het matrixiale›. Het lichaam wordt verheven tot intrigerende en tot de verbeelding sprekende abstracties en daardoor op grote afstand geplaatst. Het ‹corps morcelé› is een ‹corps décorporé› geworden.
Ferrari, die het lichaam in ere wil herstellen als een ‹Concrete Original Object›, meent dat in het werk van Bion het lichaam een ‹grote zwijgende protagonist› is geworden. We kunnen — met Ferrari — zeggen dat het puur lichamelijke uiteraard (gedeeltelijk) verduisterd wordt door het mentale of symbolische functioneren, maar daarom hoeven we de ware aard ervan nog niet mee te verdoezelen in ons analytisch denken. Laten we het driftmatige lichaam nog wel genoeg spreken in de analytische kuur, onder meer in de overdrachts- en tegenoverdrachtsdynamiek, of is het verduisterd geraakt door de eclips van de alsmaar meer ruimte innemende mentalisering en intersubjectivering? Is de BMI van de psychoanalyse, haar body-mind-index, niet danig uit zijn evenwicht geraakt?
Hoezeer ook het menselijk lichaam pas tot zijn recht komt in de interactie met anderen, het gaat er nooit helemaal in op. Lichamelijkheid valt nooit sámen met intersubjectiviteit en blijft haar recht op een individuele zijnswijze opeisen. Ook als dit intersubjectieve (mijnen)veld het complexe netwerk is dat we gezin noemen, is de lichamelijkheid van de ‹geïdentificeerde patiënt› nooit ver weg. Bij het kind, zoals dat dikwijls door anderen bij de kindertherapeut wordt aangemeld, zal zijn of haar zich ontwikkelende lichaamservaring geen geringe rol spelen in de positie die het in het gezin en daarbuiten voor zichzelf fantaseert, werkelijk inneemt of krijgt toegewezen. Omgekeerd kunnen we ook het gezin of systeem zelf opvatten als een samengesteld lichaam van mensen wier angsten en verlangens gedrenkt zijn in hun vlees en bloed.
Zoals steeds, is het ook wat betreft dit thema de uitgesproken pathologie, hoe veelvoorkomend die overigens ook mag zijn, die ons scherp laat zien hoe het lichaam uit de coulissen tevoorschijn komt en zijn plaats op het toneel opeist. Kan het schilderachtiger dan bij de travestiet Abbé de Choisy (1644-1724), die in zijn flamboyante maskerade de passie voor de moeder belichaamt? In zijn transvestitisme incarneert hij letterlijk het verlangen van zijn moeder, die hem tot zijn achttiende als meisje verkleedde — een verlangen dat als een Prägung of presymbolische inprenting met zijn lichaam vergroeid geraakte. Alleen een man, zo maakte hij zichzelf wijs, weet wat het is om écht vrouw te zijn. Meer dan wie ook laat de perverse medemens aan ons, gewone stervelingen, zien hoe het lichaam zowel instrument als strijdtoneel is waar het grillige parcours van de subjectivering zich bij uitstek afspeelt en nooit voltooid geraakt.
De psychoanalyse hoeft de lichamelijkheid in haar driftmatige naaktheid niet te verbergen en, zoals De Choisy, bedrieglijk aan het oog te onttrekken en in te kleden. Beter doet ze eraan het lichaam zijn rechtmatige plaats terug te geven in haar theoretische en klinische streven te begrijpen wat het is om mens te zijn. Pas dan zal haar eigenheid weer body krijgen.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden