In Memoriam Niek Treurniet
Samenvatting
Op 18 juli 2012 overleed Niek Treurniet op zesentachtigjarige leeftijd na een lange periode van ziekte en aftakeling. De laatste maanden had hij nog maar weinig contact met de buitenwereld. De analytische wereld waar hij zo lang toe behoorde, was al eerder op afstand gekomen. Hij is in stilte begraven.
Niek was een analyticus pur sang en droeg dat graag uit. Als persoon viel hij op door zijn openheid en accepterende houding. Hij had plezier in de psychoanalyse, straalde dat uit en stimuleerde graag jongere collegae. Persoonlijk heb ik dat ervaren toen Niek mij tien jaar geleden zijn plaats in zijn geliefde internationale intervisiegroep aanbood en erg zijn best deed mij daar geaccepteerd te krijgen. Zoiets kon hij een ander gunnen.
Als een van de weinigen van zijn generatie heeft Niek een belangrijke bijdrage aan de psychoanalytische theorievorming geleverd die ook internationaal werd gehoord en erkend. Door de persoon die hij was en zijn wetenschappelijke prestaties is hij van groot belang geweest voor een generatie jongere analytici.
Ter gelegenheid van Nieks tachtigste verjaardag had ik een lang gesprek met hem over zijn analytische leven. Niek noemde toen zijn lievelingsopa, die huisarts was, als zijn eerste identificatieobject voor zijn latere analytische identiteit. Deze opa had als liefhebberij het schilderen van spreuken en wijsheden. Zo hing er in het huis waar Niek geboren werd een schilderij van deze opa met de spreuk ‹Begrijpen is beter dan klagen›. De psychoanalyse hing als het ware aan de muur in huize Treurniet. Nieks vader had bewust gekozen voor het notariaat en niet voor de advocatuur, omdat hij mensen bij elkaar wilde brengen in plaats van te strijden voor één partij. Het bij elkaar brengen van tegenstellingen is een van de leitmotiven in Nieks werk. Zijn vader was eveneens een verklaard voorstander van de vrijheid van denken, een principe dat eveneens niet moeilijk te vinden is in Nieks denken, schrijven en handelen.
Niek bezocht een christelijk lyceum waar hij, zelf zonder religieuze achtergrond, voelde hoe de orthodoxie een knellende, inperkende werking kon hebben. Dit en de politieke ideologieën, die eind jaren dertig prominent aanwezig waren, versterkten zijn neiging tot vrij willen denken. De gymnasiast Niek ging op zoek naar het wezen der dingen en ontdekte de filosofie.
Zijn middelbareschooltijd werd gedomineerd door de oorlog; hij was veertien toen deze uitbrak. In de oorlog was er weinig afleiding zodat er veel tijd was om te lezen. Niek ontdekte Nietzsche, die grote indruk maakte, en later de psycholoog Heymans met zijn concept van het psychisch monisme. Het idee van psychisch monisme veronderstelt dat alle werkelijke processen psychische processen zijn die zich echter aan ons voordoen als fysische verschijnselen. Voor Niek vormde deze gedachte een belangrijke tegenhanger tegen het in die tijd zeer aanwezige marxisme, dat gebaseerd is op een materieel monisme. Het zich intellectueel wapenen tegen inperkende ideologieën werd voor Niek als vrijdenker van groot belang.
Na de oorlog ging Niek geneeskunde studeren in Amsterdam, waar hij al snel in aanraking kwam met de psychoanalyse. Zo maakte hij deel uit van een werkgroep over psychosomatiek die werd geleid door Bastiaans en volgde hij de praatjes die Van der Sterren hield voor geïnteresseerden in de psychoanalyse. Niek ging Freud lezen en ontdekte dat de psychoanalyse hem veel te bieden had.
Zijn interesse in het psychisch monisme van Heymans vond een vervolg in zijn interesse in de psychosomatiek. Met een vriend nam hij zich voor op zoek te gaan naar het psychofysische verband. Na zijn artsexamen in 1954 verdiepte hij zich daarom in de hersenanatomie bij prof. Brouwer die hem stimuleerde neurochirurg te worden. Tijdens de chirurgieopleiding werd het Niek echter steeds duidelijker dat zijn hart daar niet lag en hij stapte over naar psychiatrie.
In 1957 ging Niek in analyse en kort daarna in opleiding bij de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse. Zijn maidenspeech hield hij in 1966 en al snel werd hij bij allerlei verenigingszaken betrokken, ook internationaal. Pas twee jaar lid van de Vereniging zijnde, werd hij benoemd als lid in de Program Committee voor het congres in Kopenhagen in 1969.
Ondanks zijn snel verworven positie in de Vereniging ervoer hij de intellectuele sfeer in de Amsterdamse analytische wereld als knellend en beperkend. Hij besloot in Dwingeloo te gaan wonen en in Groningen te gaan werken. Ze hadden in Groningen nog een opleider nodig om een eigen analytische opleiding te kunnen starten en Niek werd die opleider. Hij beleefde de sfeer in Groningen als veel opener en vrijer dan in Amsterdam, waardoor hij zich als analyticus onafhankelijker kon ontwikkelen. Uit deze periode stamt dan ook zijn eerste analytische publicatie: Over de verdere ontwikkeling van de psychoanalyse in 1976. In 1978 verhuisde hij naar Blaricum en begon een gedeelde praktijk daar en op het Nijenburg in Amsterdam. Gedurende zijn lange bestaan als opleider, meer dan dertig jaar, heeft Niek een enorme bijdrage geleverd aan de opleiding. Hij was twaalf jaar lid van de opleidingscommissie, verrichtte vele opleidingsanalyses en supervisies, en gaf cursussen over de techniek en het narcisme die graag bezocht werden.
In 1976 ontmoette Niek bij mevrouw Frijling thuis Heinz Kohut, die toen al enige bekendheid had met zijn ‹self psychology› maar nog niet op de toppen van zijn roem verkeerde. Ze spraken geruime tijd met elkaar en Niek had het gevoel dat Kohut echt iets nieuws te bieden had. Blijkbaar had Kohut het gevoel dat Niek ook iets te bieden had want hij werd uitgenodigd een voordracht te houden op de First Conference on the Psychology of the Self in Chicago 1978.
In de twee jaar tussen dit gesprek en de voordracht veranderde Kohut zijn theorie echter dusdanig dat Niek meer kritiek kreeg. Kohut gaf conflict en drift, met name de agressie, geen plaats meer in zijn theorie en dat ging Niek te ver. Hij hield in Chicago een kritische voordracht On the relation between the concepts of ego and self in Kohut's psychology of the self. Tot Nieks eigen verbazing kreeg hij een enorm applaus. Het publiek was zo enthousiast omdat er eindelijk iemand tegen de ‹grote› Kohut inging.
Tijdens het tweede Self Psychology congres in 1981 in Boston leverde Niek een discussiebijdrage bij een voordracht van Joseph Lichtenberg waarin hij zijn kritiek op Kohut uitbouwde. Mijn favoriete citaat daaruit is: ‹Real empathy is only possible by sharp recognition of its limitations› (1983).
Deze voordracht werd ook erg goed ontvangen. Volgens Nieks eigen zeggen verdween toen de laatste geremdheid in zijn ontwikkeling en brak er een productieve periode aan waarin hij zijn beste werk zou schrijven: in 1983 Psychoanalysis and self psychology; in 1984 zijn overzichtsartikel Over recente ontwikkelingen van het psychoanalytisch denken; in 1989 On having and giving value; in 1992 Moordend schuldgevoel; in 1993 Wat is psychoanalyse nu?; ook in 1993 Support of the analytical process and structural change en zijn laatste artikel uit 1995 Over een ethiek van de psychoanalytische techniek. Het zijn stuk voor stuk artikelen waarin steeds het zoeken naar de vernieuwing en de grenzen van verandering opvalt maar ook het respect voor en willen behouden van hetgeen waardevol is aan het al bestaande.
Zonder aan de volle omvang van Nieks bijdrage recht te kunnen doen, noem ik schetsmatig drie aspecten van zijn theoretische werk die in het bijzonder invloedrijk zijn geweest. Allereerst heeft hij de pre-oedipaliteit in al haar schakeringen uit de duistere hoek gehaald waar het in de Nederlandse psychoanalyse in was beland. Terwijl Klein, Bion, Winnicott en Mahler in het buitenland al lang een prominente plaats innamen, lag in Nederland de nadruk nog zeer nadrukkelijk op de drifttheorie en de oedipaliteit en werd de bewerking daarvan gezien als de centrale taak van de analyticus. Niek bevorderde niet alleen de bekendheid van het pre-oedipaal functioneren maar liet ook zien hoe beide posities onlosmakelijk verbonden zijn. Op eenzelfde wijze belichtte hij het belang van de objectrelationele theorieën en verbond deze met de drifttheorie, die hij nadrukkelijk niet afwees. Binnen dit geïntegreerde model moet de analyticus, om Nieks beeld te gebruiken, bereid zijn zich als pre-oedipaal object te laten vangen in de affectieve lasso van zijn analysant, zich in diens innerlijke wereld te laten slepen en zich daar vervolgens weer gedeeltelijk uit los te maken door reflectie op de tegenoverdracht. Analyticus en analysant dragen beiden bij aan de emotionele interactie die daarmee een cocreatie wordt.
Een tweede vooraanstaand aspect is het onderscheid tussen de achtergrond en de voorgrond van de interactie. De achtergrond wordt gevormd door het niet-bewuste, niet-verbale, empathische contact, terwijl het contact op de voorgrond meer bewust en reflectief is. Beide vormen staan in een dialectische verhouding tot elkaar waarbij achtergrond bijvoorbeeld tot voorgrond kan worden. Dit onderscheid kan de analyticus als een kompas dienen bij het navigeren in de soms verwarrende analytische wateren.
Last but not least noem ik de ethiek van de techniek die Niek formuleerde, als reactie op de klassieke waarden van abstinentie, anonimiteit en neutraliteit. Hij beschrijft dit in zeven punten die worden gekenmerkt door woorden als gelijkheid, openheid, non-intrusiviteit en spontaniteit.
Zijn publicaties betekenden voor veel Nederlandse analytici een eerste kennismaking met de relationele en intersubjectieve gezichtspunten die vooral in de Verenigde Staten waren ontstaan. Daarnaast is zijn kritische commentaar in het Mededelingenblad van de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse op de vermedicaliseerde en verïnstitutionaliseerde wijze van indiceren in de Nederlandse psychoanalyse voor veel jonge analytici een stimulans geweest om de psychoanalyse in de zelfstandige praktijk te beoefenen op een meer analytische wijze.
Toen ik Niek vroeg wat hij zelf als het meest eigene in zijn werk beschouwde, antwoordde hij: ‹Het niet vervallen in orthodoxie en vooral het mogen liefhebben van je analysant met de nodige distantie. Dit in combinatie met het liefhebben van de werkelijkheid. Het gaat altijd om empathie en observatie.›
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden