Neuropsychoanalysecongres in Amsterdam
Samenvatting
De redactie van het Tijdschrift voor Psychoanalyse heeft besloten een nummer te wijden aan de neuropsychoanalyse, een nieuwe ontwikkeling binnen de psychoanalyse. De aandacht van de redactie hiervoor viel nagenoeg samen met het besluit van de International Neuropsychoanalysis Society (NPSA) om het jaarlijkse congres in 2015 te gunnen aan Amsterdam. Dit themanummer is hier dan ook een mooie eerste voorbereiding op. We hopen op een grote Nederlandstalige delegatie die het congres zal gaan bezoeken. De NPSA heeft zich in de afgelopen jaren doen kennen als een enthousiaste, creatieve groep van wetenschappers en clinici, die er steeds weer in slaagt een mooi programma samen te stellen op het raakvlak tussen psychoanalyse en neurowetenschap. Mocht u nog twijfelen, wellicht dat u na het lezen van deze vijf interessante bijdragen besluit u straks in te schrijven voor het congres.
Een belangrijke kwestie is de wetenschapstheoretische positionering: hoe valt psychoanalyse te rijmen met neurowetenschap? Spreken ze niet alleen een andere taal, maar is de conceptualisering van deze wetenschapsgebieden niet fundamenteel verschillend? En leidt dit niet tot een onoverbrugbare kloof? Solms en Turnbull (2002) spreken in dit verband van ‹dual aspect monism›: er is slechts één orgaan, te weten de hersenen. Die zijn echter op twee wijzen te bestuderen. Ten eerste van buitenaf, empirisch, door middel van beeldvormende technieken zoals fMRI en CT-scans, of door het beoordelen van gedrag, ook een uiting van het functioneren van het brein. En ten tweede van binnen uit, vanuit de subjectieve beleving, vormgegeven in gedachten en gevoelens, geuit in gesproken woord en in interactie met de ander; hierin spelen betekenisgeving en symboliek een belangrijke rol. Beide wijzen van bestudering van dit orgaan, de hersenen, zijn even waardevol; de ene is niet ondergeschikt aan de andere. De gegevens die de twee wijzen van bestudering opleveren zijn verschillend, doch equivalent. De subjectieve beleving, waarover de psychoanalyse spreekt, dient beschouwd te worden als een unieke en waardevolle bron van informatie over het uitermate ingewikkelde functioneren van het brein. Zonder de subjectieve beleving in de conceptualisering te betrekken komen de neurowetenschappen niet verder; en omgekeerd, zonder hersenen geen subjectieve beleving. Hiermee is echter niet gezegd dat het neurofysiologische substraat oorzakelijk is voor de geest. Voor de geest bestaan een eigen conceptualisering en eigen idioom. Combinatie van gegevens van beide wijzen van bestudering leidt tot verrassende nieuwe inzichten. Zo is iemands verbale productie na een beroerte geen uiting van een psychotische beleving als resultante van het veroorzaakte defect, maar de wijze waarop het resterende functionerende deel van het brein betekenis verleent aan de afwezigheid van bepaalde functies nu een deel van de hersenen is aangetast.
Toch kruipt het bloed waar het niet gaan kan: het leggen van oorzakelijke verbanden lijkt soms onontkoombaar, ook voor psychoanalytici. Willen we graag oorzaken zien opdat hiermee rust ontstaat? In de trant van: we weten hoe het zit, het komt immers door …? Hier en daar zal in de teksten in dit nummer nog een oorzakelijkheid gesuggereerd worden waar een epifenomalistische verhouding meer op zijn plaats is.
Ariane Bazan betoogt dat telkens wanneer in de afgelopen eeuwen het tot dan toe veronderstelde geestelijke proces verklaard leek te worden uit het lichamelijke substraat, er opnieuw behoefte ontstond aan het vestigen van het psychologische. Zij ziet ‹een nieuw existentieel funderend moment voor de psychologie›. Is het nu, voor de derde keer in de geschiedenis, ‹het uur van de waarheid›? Net nu we alles kunnen zien met neuroimaging-technieken beseffen we dat we niets zien. De psychologie dient zich echter wel ‹radicaal anders te funderen, en misschien voor het eerst als werkelijk autonoom en volwaardig veld›. Zij zou haar specificiteit kunnen gronden ‹in haar (exclusieve) mogelijkheid zich op het niveau van het subject te situeren›. Daarmee komt de psychoanalyse heel dichtbij.
Van belang is wel om te vermelden dat Bazan een andere positie kiest dan het hierboven beschreven ‹duaal monisme›. Zij meent dat er in het duaal monisme sprake is van een directe correspondentie tussen het objectieve en het subjectieve aspect van hetzelfde object, en dus ook tussen het brein en het psychische apparaat. Vervolgens zet zij zich hiertegen af: ‹Het psychische apparaat staat niet in spiegelverhouding tot het breinsubstraat.› Hooguit zijn er hechtingspunten of knooppunten tussen het biologische en het psychische. Zij beschrijft er twee, te weten de betekenaar en het genot, die beide het louter psychische constitueren. De lezer oordele zelf.
In mijn eigen artikel laat ik zien hoe dierexperimenteel onderzoek van de laatste tien jaren een neurowetenschappelijke basis aanreikt voor de lang bestaande psychoanalytische notie — gesteund door wat onze patiënten ons dagelijks tonen — dat gebeurtenissen in de eerste levensjaren van cruciaal belang zijn voor het verdere leven. Meaney en anderen hebben overtuigend laten zien hoe de kwaliteit van de vroege relatie medebepalend is voor de ontwikkeling van specifieke stressregulatiemechanismen bij dieren. Deze effecten worden gen-omgevingsinteracties genoemd. De eerste onderzoeksresultaten tonen dat bij de mens deze regulatiemechanismen en hun afhankelijkheid van de kwaliteit van de zorg behouden gebleven zijn. Aansluitend leg ik de onderliggende ‹epigenetische› mechanismen uit. Deze epigenetische mechanismen zouden wel eens mede ten grondslag kunnen liggen aan de structurele veranderingen die in een psychoanalyse optreden. Hiermee wordt een neurofysiologische basis onder de psychoanalyse als behandelvorm geplaatst.
Patrick Luyten bespreekt één van de drie mogelijke relaties tussen de neurowetenschappen en de psychoanalyse, te weten die waarbij de gegevens uit de neurowetenschappen de psychoanalytische praktijk beïnvloeden. Hij gaat in op de behandeling van patiënten met persistente somatische klachten. Hij meent dat vroegere psychoanalytische opvattingen hierover ‹te simplistisch› gebleken zijn. Het heeft geleid tot een periode waarin de behandeling van deze ernstige stoornissen vooral medicamenteus, gedragsmatig of rehabilitatief van aard is. Met de hedendaagse gegevens uit de neurowetenschappen wordt een psychoanalytische benadering van deze stoornissen — waarvoor Luyten de term ‹functionele symptomatische stoornissen› (FSS) voorstelt — weer mogelijk. Wel, meent Luyten, is een duidelijke aanpassing nodig in de therapeutische houding van psychoanalytici. Hij staat een mentaliseren bevorderende benadering voor.
Nelleke Nicolai bespreekt op uitnodiging fraai het model van Panksepp, dat momenteel langzaam aan invloed wint. De verbinding met de psychoanalyse berust op het feit dat Panksepp op grond van zijn onderzoek de (beleving van de) primaire emoties lokaliseert in de diep subcorticaal gelegen delen van het brein. Dit impliceert dat voor de beleving van deze emoties geen corticale activiteit noodzakelijk is, zoals aanvankelijk verondersteld door Damasio, LeDoux en de behavioristen. Er is een basale diepe laag die ten grondslag ligt aan emoties, hetgeen overeenkomt met het freudiaanse ‹Es›.
Echter, het model van Panksepp heeft ook voor psychoanalytici gevolgen, zoals Nicolai laat zien met haar bespreking van het recente artikel van Solms (2013). Het leidt tot een fundamentele omkering: ‹de affectieve primaire kern, de bron van de driften›, het ‹Es›, is bewust, terwijl de secundaire bewerking van deze emoties onbewust plaatsvindt. Ik hoop dat deze gedachtegang ook uw interesse wekt.
Rudi Vermote bleek helaas niet in de gelegenheid zijn aanvankelijke bijdrage tijdig te voltooien. De redactie meent echter dat zijn ideeën dermate interessant zijn dat de lezer verwezen wordt naar zijn recent gepubliceerde artikel (Vermote 2013). Hij stelt een model voor, van hoog abstractieniveau, dat een integratie biedt van meerdere indelingsprincipes uit verschillende wetenschapsgebieden, waaronder de psychoanalyse. Vervolgens laat hij zien dat ook gegevens uit de neurowetenschappen aan dit indelingsprincipe kunnen voldoen. Daarmee wordt een parallelle beweging in neurowetenschappen en psychoanalyse mogelijk gemaakt. Ook hier weer: vergelijkingen en geen oorzaak-gevolghiërarchie. Zijn artikel wordt in een volgend nummer van het Tijdschrift gepubliceerd.
Het lijkt mij vooral van belang dat Vermote probeert structuur aan te brengen in de verschillende niveaus van het denkproces zelf, daarbij gebruik makend van psychoanalytische inzichten. Het is precies deze bijdrage die de neurowetenschappen op dit moment vragen van andere disciplines om verder door te dringen in het raadsel ‹het brein› en zijn specifieke vermogen, namelijk het denken, als proces, als resultaat van breinactiviteit.
Ten slotte bespreekt Pieter Niers het recent in het Engels vertaalde, en over de jaren herhaalde malen bewerkte boek van Antoine Mooij, de Psychische realiteit. De relatie met dit themanummer over neuropsychoanalyse is te vinden in het feit dat Mooij, psychoanalyticus en filosoof, in dit boek ingaat op de relatie tussen lichaam en geest. Niers laat Mooij uitvoerig aan het woord en doet hiermee recht aan de belangstelling die deze onnavolgbare denker onder ons verdient. Niers stelt dat te weinigen het werk van Mooij ook daadwerkelijk kennen. Lezing van Niers' bijdrage kan dan ook een begin zijn. In dit verband zij de geïnteresseerde lezer ook verwezen naar Georg Northoff (2011), hedendaags neurowetenschapper en filosoof, die, uitgaande van het kantiaanse begrip ‹noumenon›, veronderstelt dat brein en geest beide uitingen zijn van een niet te kennen ‹brein zoals het functioneert› (‹brain as functioning›). De onderliggende zaak is niet de substantie, maar de functie van de substantie, de processen zelf, die zich niet laten kennen, maar die zowel het objectieve substraat bepalen als de subjectieve gedachten en intenties dragen.
U begrijpt, ik wens u veel leesplezier toe.
Marcel Schmeets, gastredacteur
LiteratuurAanbevolen literatuur
- Northoff, G. (2011). Unknowability and the concept of the brain. In G. Northoff, Neuropsychoanalysis in practice — brain, self and objects (p. 36-56). New York: Oxford University Press.
- Solms, M. (2013). The conscious Id. Neuropsychoanalysis, 15, 5-19.
- Solms, M. & Turnbull, O. (2002). The brain and the inner world. Londen/New York: Karnac.
- Vermote, R. (2013). The undifferentiated zone of psychic functioning — An integrative approach and clinical implications. EPF Bulletin Psychoanalysis in Europe, 67, 16-27.
- Doidge, N. (2007). The brain that changes itself; stories of personal triumph from the frontiers of brain science. New York: Viking, Penguin.
- Fotopoulou, A., Pfaff, D. & Conway, M.A. (red.) (2012). From the couch to the lab — Trends in psychodynamic neuroscience. New York: Oxford University Press.
- Northoff, G. (2011). Neuropsychoanalysis in practice — Brain, self and objects. New York: Oxford University Press.
- Solms, M. & Turnbull, O. (2002). The brain and the inner world. Londen/New York: Karnac.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden