Uniek en onzinnig als een vingerafdruk
Samenvatting
The singularity of being van Mari Ruti (hoogleraar kritische theorie aan de universiteit van Toronto) is een pageturner en een roller coaster die de lezer met verve en in adembenemende vaart meevoert langs ongeziene vergezichten op kliniek en ethiek, liefde en kunst. Onderweg passeren allerlei lacaniaanse concepten (o.a. Ding, jouissance, sinthoom) de revue. Het boek behelst vooral een psychoanalytische antropologie die in dialoog gaat met het denken van Levinas, Badiou en Žižek. Zoals bekend, ziet de laatste als doelstelling van de psychoanalyse de (ethisch te begrijpen en daarom van actie en ageren te onderscheiden) act: een moment waarbij men zich losrukt van de conventie en, voorbij goed en kwaad, in een soort heroïsch gebaar, gaat voor het/zijn Ding. Ruti vindt dit wat te revolutionair gedacht. Veeleer komt het voor haar tot een inventie waarbij neologisch het Reële aan het Symbolisch-Imaginaire geknoopt wordt. Ik geef de lezer een aantal kernideeën en een soort stilistische voorproef.
Bespreking van
Mari Ruti (2012). The singularity of being — Lacan and the immortal within. New York: Fordham University Press. ISBN 978 0 823 24315 0, 272 pp., $ 27,–
In De droomduiding spreekt Freud over de ondoordringbare navel of het mycelium van de droom waarop de duiding stokt. Elders hanteert hij de metafoor van de zandkorrel waaromheen het parelmoer van het symptoom wordt gevormd. Lacaniaans staan ze allebei (althans avant la lettre) voor het ‹harde› Reële van het structurele (Ding, drift) en accidentele trauma. Dit zijn de opake wortels waaromheen de symbolisch-imaginaire envelop van droom en symptoom wordt gewikkeld. Welnu, ook onze identiteit wordt volgens Ruti door deze drievuldigheid — van het Reële, Symbolische en Imaginaire — gekenmerkt. Onder het subject dat ontstaat vanuit de symbolische orde van taal en conventie en onder de persoon met zijn illusies van imaginaire heelheid en zijn narcistische troeven dringt zich de unieke singulariteit van het zijn op. Het verstoort met zijn jouissance elke vorm van coherentie of van sluitende samenhang. Het borrelt op vanuit de galvaniserende directieven van het Reële, die ons dwingen tot een karakter dat absoluut verschilt van dat van elke ander, voorbij elke maatschappelijke norm of conventie. Zodoende vertegenwoordigt de singulariteit van het zijn ook een kern van rebelse creativiteit. Ze ontsnapt aan categorisatie, aan sociale predicaten, aan de logica van culturele systemen. Als we ons ontdoen van het Symbolische en het Imaginaire blijft een niet-relationeel exces over: de pols van het Reële die blijft kloppen onder onze existentie. Deze singulariteit verhindert dat we ‹dode zielen› (Levinas) worden — herleid tot een ‹necrologisch› vertoog over een verzameling verwezenlijkingen. De singulariteit mutileert ons maatschappelijk ‹gelaat›, zoals een tic dat doet. Deze grimas van het Reële rukt ons los uit ons sociale comfort. Hij spookt door ons leven, weerstaat elke vorm van assimilatie, maar drukt op ons bestaan zijn stempel ‹zo duidelijk en onzinnig als een vingerafdruk›. Net zoals de retina of ons DNA is hij uniek, maar hij behoort tot het Reële en niet tot de (symbolische of imaginaire/analoge) taal en in die zin is hij zonder betekenis.
In een bondige lacaniaanse formule: jouissance + Naam/Neen van de Vader = lustprincipe. Het exces van de jouissance (zie bijvoorbeeld xtc of passie) is namelijk ongenietbaar tot vernietigend. Het dient door de wet-matigheid van de vaderlijke functie te worden beteugeld en omgebogen tot een verlangen dat wél aan de economie van het lustprincipe beantwoordt. Toch blijft het verlangen sporen dragen van de drift en het genieten die het tracht te begrenzen/bevatten. De opoffering van de jouissance aan wet en betekenaar heeft anderzijds ook een zijnstekort van het subject tot gevolg. De onmiddellijkheid gaat verloren en er ontstaat een manque-à-être of want to be. Het alledaagse motto ‹ieder zijn ding› verwijst dan naar het befaamde lacaniaanse en onnoembare Ding (an sich). Dit Ding belichaamt de plaats van oorspronkelijk verlies van een ondefinieerbaar object (algebraïsch: ‹kleine a›) waarnaar we nostalgisch terugverlangen en dat we willen herwinnen. Maar de kloof met het Reële wordt nooit helemáál geslagen. Er blijven resten van jouissance. Enerzijds destabiliseren ze het subject maar anderzijds hebben ze een vitaliserend effect. Als singuliere wezens zijn we in constante transformatie, terwijl we mede daardoor tegelijk de maatschappelijke orde van binnenuit veranderen. Onze socialisatie wordt fataal verstoord door de reële energieën van het onbewuste. Ze blijven een soort vreemd voorwerp dat niet helemaal (in tegenstelling tot helemaal niet) geïntegreerd kan worden in om het even welke groep of conventie dan wel normatieve structuren van de symbolische orde.
Uit het eerste deel van het boek blijkt dat de singulariteit van het zijn zich vooral rond trauma kristalliseert. We verschillen onderling in onze specifieke omgang met ermee verbonden pijn/genot. Herhalingsdwang dendert over de sporen als een trein met steeds dezelfde bestemming. Hij stopt slechts op symptomatische plaatsen. Hij reageert daarbij niet op ‹advies, overtuiging, voorschrift of bedreiging›. Voor Žižek eindigt de analyse met het fameuze moment suprême van de act met zijn in zekere zin zelf-vernietigende sprong in het Reële. De hegemonie van het sociale en de onderworpenheid aan structuren van betekenisverlening en macht worden dan afgeworpen in een muitend ‹neen› tegen het/ons establishment. Het subject laat zich voor de verandering leiden door een niet onderhandelbare trouw aan een interne verplichting. Nadien ben je niet meer dezelfde en tegelijk meer dan ooit jezelf. Je komt in een oorspronkelijker verhouding te staan tot de sociale orde. Slechts door een dergelijke act kun je — naar een uitdrukking van Nietzsche — worden wie je bent. Tegelijk wordt de/je wereld erdoor gereconfigureerd.
Deel twee behandelt de ontelbare echo's van het Ding. De luister van dit Ding verschijnt het nadrukkelijkst in het liefdes- en het kunstobject. Ze transporteren ons voorbij het alledaagse, lichten epifanisch de sluier of belichamen een eruptie van het Reële. Ze zorgen voor sublieme momenten: enclaves van singulariteit die ons bestaan doorboren. Ruti vergelijkt dit met wat Badiou het waarheidsgebeuren noemt: een innovatieve breuk in de façade van het/ons establishment. Maar ook allerlei kleine dingen des levens kunnen de echo van het Ding bevatten. We ‹scannen› etalages op zoek naar consumptieartikelen met een min of meer ‹sexy› glans: een das, een handtas, een paar schoenen of een pakje sigaretten. Zonder dat we het kunnen beargumenteren moeten we hét (soms tot elke prijs en dus tegen de economie van het lustprincipe in) hebben. We zijn er ‹verliefd› op, want ze hebben iets dat we niet onder woorden kunnen brengen. Er loopt dan ook een lijn van het Ding via object kleine a naar de (lacaniaans te begrijpen) fallus als duistere objecten van verlangen (Luis Buñuel).
Het bekende lacaniaanse motto dat we niet mogen verzaken aan ons verlangen, betekent ons verlangen (en daarmee onszelf) levend houden in plaats van ons over te leveren aan het Ding. Voor het volle leven moeten we met het Ding anderzijds voldoende voeling houden. Dit is mijns inziens de moraal van Ruti's verhaal: to be alive and kicking!
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden