Verbindende ruimte
Samenvatting
Allereerst een woord van dank aan de collega die de uitdaging aannam en een mooi stukje analytisch werk inzond met een uitnodiging voor commentaar. Een hele opdracht, daar er geen live discussie mogelijk is, maar enkel een statische presentatie voorligt. De analyticus heeft niet de gelegenheid om op één of ander aspect van de behandeling verder in te zoomen. Ik wist toen mij de vraag werd gesteld om dit klinisch materiaal te becommentariëren, niet of de collega een vrouw of een man was.
Hoe meen ik dat deze collega het materiaal interpreteerde?
Hij of zij lijkt de volgende hypothese voorop te stellen: de patiënte voelt zich geremd betreffende het uitkomen voor haar agressieve wensen en kan haar behoefte om een dominerende controle te houden over de ander niet erkennen. Dit probleem is grotendeels onbewust en bepaalt haar neurotische relatievorming. We kunnen vermoeden dat de angst in het donker tijdens de kindertijd hiervoor al een aanwijzing is, de zogenoemde ‹monsters in de slaapkamer› met hun ambivalente lading van angst en/of agressie. Bovendien is de adolescentie in het verlengde hiervan gekleurd geraakt door woede en gedachten aan zelfmoord. De lezer merkt hoe de analyticus meteen van bij het begin veronderstelt dat er sprake is van moeilijkheden met autonomie en afhankelijkheid, zoals het zich slechts moeizaam kunnen losrukken uit het ‹als warm ervaren gezin› van herkomst, zij die namelijk als jongste kind het deurtje moest sluiten.
De analyticus interpreteert vrij snel deze conflictueuze gevoelens in de overdracht waarmee hij haar wil bevrijden uit het harnas van afweer van afhankelijkheidsgevoelens die haar wellicht beletten zich voluit in haar ‹kattigheid› te begeven.
De analyticus vermoedt een hysterische component in de expressie van mentale pijn in fysiek lijden (mogelijks conversie?) en het aantrekken en afstoten in relationele context. Ook in het niet goed kunnen afgrenzen van flirterige, verleidende aspecten: de collega die verliefd op haar zou zijn, het verlaten van de dansvloer en naar bed gaan ‹zonder dansen en drinken›. De analyticus geeft hier aan hoe hij of zij begrijpt dat mevrouw V. worstelt met angst zich te (ver) te laten gaan in ontmoetingen. Ook lichamelijke containment is volgens de auteur fragiel en onvoorspelbaar: mevrouw V. had het afwisselend warm en koud, zocht soelaas in een saunabezoek, maar had er dan geen zin in.
De analyticus benadrukt de noodzaak voor V. zichzelf onder controle te moeten houden en haar behoefte aan bevestiging of toestemming van de analyticus om deze controle wat los te laten en te onderzoeken.
Men voelt in de tegenoverdrachtelijke bewegingen die de analyticus rapporteert niet altijd goed te weten waar hij of zij zich bevindt met haar.
Mijn indruk is dat de analyticus een freudiaans model van neurose hanteert, namelijk in het zoeken van historische verbanden en betekenisverlening. Zo begrijpen we de verwijzing in het materiaal naar de vrouwelijke identificatiefiguren. Ik vraag me af waarom de seksuele associaties na een onderbreking van twee weken niet in de overdracht worden geïnterpreteerd. Dit doet vermoeden dat de analyticus een vrouw is, die het wellicht moeilijk vindt om de homoseksuele component van de overdracht te benoemen. Ook het bewerken van de vaderlijke overdracht blijft in de schaduw, nochtans geeft V. een duidelijke hint naar de zorgzame, vaderlijke houding van de baas die ze in vertrouwen neemt tijdens de afwezigheid van sessies. Ook hier vinden we een bijkomend argument voor deze veronderstelling in die zin dat de analyticus zich niet direct kan identificeren met de baas van patiënte.
Het tempo van deze analyse voelt als gehaast aan, je krijgt het gevoel dat de analyticus bang is thema's te laten liggen, alsof hij of zij even bang is als de patiënte voor een meer diepgaande en langdurige ontwikkeling. Uiteraard moet ook hier de kanttekening gemaakt worden dat een geschreven presentatie stress met zich meebrengt en er onvermijdelijk een keuze wordt gemaakt van momenten met meer intens materiaal waarbij misschien juist niet het kabbelende werk van de analyse wordt getoond.
De analyticus wijkt niet af van de leidraad die hij of zij uitzette: vermijden dat de angst tot explosie komt, de confrontatie met de caged volcano uitstellen.
Twee duidingen begrijp ik niet goed: Misschien vreest mevrouw V. iets te verliezen (in verband met agressiecontrole?) waarvan ze denkt dat de analyticus ‹er zelfs jaloers op zou kunnen zijn›, of ook ‹[…] geniet je van de agressie en heb je het gevoel iets te hebben wat ik niet heb›. Wat wordt hier precies mee bedoeld? Het lijken gecondenseerde interpretaties te zijn, die verschillende overdrachtsstromen tegelijkertijd beogen aan te raken: de meer primitieve, containende overdracht, die als basis het proces draagt, én tegelijkertijd de overdracht op een genitaal-hysterisch niveau (penisnijd?) komen in gedachten.
Meerdere auteurs, onder wie Jacqueline Godfrind-Haber (1993), hebben gewezen op het belang van het identificeren van beide niveaus, zodat interpretaties zich richten op de conflictualiteit die het dichtst onder de oppervlakte zit.
Hoe zou ik zelf dit klinisch materiaal behandelen?
Het gaat om relatief kortdurend werk, de analyticus brengt sessies uit het eerste jaar, meen ik te begrijpen. Uiteraard probeert de commentator zich in te leven in deze klinische situatie en zoekt zelf naar de ‹beste› werkwijze. Dit kan dan de indruk wekken dat het zo beter zou gedaan worden, alleszins vanuit het persoonlijk standpunt. Ik zou bijvoorbeeld meer afwachtend en voorzichtig zijn met deze patiënte die naar mijn aanvoelen tijd nodig heeft om de regressieve gevoelens van een analyse op de divan toe te laten. De patiënte lijkt immers vaak op te springen als er een interpretatie van het manifeste materiaal wordt gegeven, mogelijk omdat ze nog te weinig vertrouwd is met manifestaties van het onbewuste. Zo antwoordt mevrouw V. dat het mentaal erg goed gaat met haar als de analyticus de hoofdpijn en andere klachten tijdens het weekend duidt, ook wordt een uitnodiging tot zich afhankelijk te voelen in de overdracht prompt beantwoord met zichzelf aanvaard te hebben hoe ze is. Wanneer de patiënte op de maandagsessie een gesprek tussen ouders en vriend weergeeft (‹Wat als er nog betere relaties zijn?›), dan zou ik hiervan mentaal nota nemen en dit als een waarschuwing horen voor het fragiele van de analytische relatie.
Trouwens, men merkt hoe de analysant in één adem verdergaat met het uithollen van de betekenis van analytisch werk: ‹Misschien [kan ik] misschien wel dieper […] graven, maar waarom zou ik dat willen doen?›. Slaat V op de vlucht voor te ijverige en gesatureerde interpretaties ? ‹Een vriendin kon stress laten wegvloeien met een cursus mindfulness›. Mijn aandacht zou meer gaan naar het tegenoverdrachtelijke werk: Hoe een dergelijke aanval op de analyse trotseren? Is het een aanval vanuit de narcistische kwetsbaarheid van mevrouw V., die nog geen vat heeft op haar agressiviteit en deze naar buiten richt zodat zijzelf zogenaamd innerlijk rustig en gelukkig kan zijn? In mijn denken zouden zich verschillende sporen tegelijk trekken: wat is er in de sessie voor het weekend gebeurd waardoor ze na terugkeer op een dergelijke manier steigert tegenover mij? De patiënte wil immers niet dat het ‹tot een uitbarsting komt›. Mij lijkt dit de hoofdzaak. Ik zou naar een duiding zoeken die tegelijk het interne werkkader van de analyse herstelt, de effecten van projectieve identificatie neutraliseert én verbinding zoekt met het materiaal. De duiding zou dan tegengesteld zijn aan deze van de analyticus: ‹Je lijkt me te willen overtuigen dat het niet zo slecht met je gesteld is›. Ik zou bijvoorbeeld zeggen: ‹Je wil zeker zijn dat onze relatie goed genoeg is om explosies te doorstaan en je bent niet zeker of ik kokend bloed kan verdragen›. Ik zou me dus verwijderen van het intrapsychische materiaal en me iets veiliger op het intersubjectieve niveau verplaatsen, om er ten slotte weer naar terug te keren zodra ik het gevoel zou hebben dat de kans groter is dat ze de interpretaties in zich kan opnemen.
Waarschijnlijk zou het daaropvolgende materiaal eveneens in de sfeer van de ‹explosie› blijven en zou de patiënte ook de ‹kattigheid› aankaarten, maar misschien meer innerlijk beleefd en niet via de genetische constructie naar moeder en grootmoeder. Natuurlijk weten we niet op welke toon grootmoeder zei dat ze ‹kattig› was — afkeurend of trots — maar zoals weergegeven in dit fragment komt de reële grootmoeder wat onverwacht binnenwandelen. Dit komt voor mij té vroeg en zou ik als een defensieve beweging horen, namelijk een ‹goede analysant› worden. We weten immers uit het inleidende stukje dat mevrouw V. een eerder negatief zelfbeeld heeft, waarbij onzekerheid handig verborgen zit achter een assertief professioneel imago, terwijl ze op het affectieve vlak liefst op de schouders van een alfaman meegevoerd zou worden. Dit laatste is dan nog maar de vraag, want haar huidige vriend lijkt al kennis gemaakt te hebben met de wispelturige en eisende kant van mevrouw V.
Ik zou in navolging van Winnicott en Bion een ruimte uitzetten waar transitioneel en transformerend werken de patiënte een groter gevoel van veiligheid in de analytische relatie geeft zodat ze minder beroep moet doen op paranoïd-schizoïde mechanismen met heen en weer geslinger tussen explosiegevaar en de ontkenning hiervan, maar steeds verder naar de depressieve positie toe kan werken.
Het lijkt alsof de analyticus het neurotische sadomasochistische oppikt in de laatste duiding, ‹Op een bepaalde manier geniet je van de agressie›, maar het verbindt met afgunst in de overdracht. Ik zou deze beide aspecten apart behandelen en misschien eerst een weg zoeken om de afgunst langzamer in de overdrachtsrelatie te laten komen.
Wellicht komen we uiteindelijk op hetzelfde uit, maar de weg ernaartoe verschilt.
Literatuur
- Godfrind-Haber J. (1993). Les deux courants du transfert. Paris: Presses Universitaires de France.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden