Psychoanalytische pedagogiek
Samenvatting
In haar beginjaren toont de psychoanalyse affiniteit met de hervormingsgerichte tendensen in de pedagogiek. Freud stelt dat ‹de toepassing van de psychoanalyse op de pedagogiek, de opvoeding van de komende generatie […], misschien wel het allerbelangrijkste [is] wat de analyse doet› (1933a, p. 201). Behalve in de kinderanalyse krijgt de psychoanalyse een bijkomende maatschappelijke toepassing in de ‹psychoanalytische pedagogiek›, met ‹onderzoeken naar het ontstaan en de preventie van verwaarlozing en criminaliteit› (1933a, p. 204). Freud verwijst impliciet naar August Aichhorns levenswerk en diens pièce de résistance, het boek Verwaarloosde jeugd (1925), waarvoor hij het voorwoord schreef (Freud 1925f). Aichhorn wordt een pionier van de psychoanalytische pedagogiek en van de psychoanalyse van de adolescentie. Hij wordt erkend als grondlegger van de ‹residentiële therapeutische behandeling van kinderen en adolescenten› (Verheij & Treffers 2004, p. 504).
Aichhorn stamt uit een traditioneel Weense familie. Geruïneerd door de financiële crisis schoolt zijn vader zich om van bankier tot banketbakker. De jonge Aichhorn raakt bevriend met jonge bakkersknechten uit sociaal achtergestelde milieus. Na een opleiding als leraar in technische vakken bekwaamt hij zich aan de Weense universiteit in de heilpedagogiek, een antroposofische variant binnen de orthopedagogiek. Hij verzorgt de opleiding van maatschappelijk werkers en leidt tijdens de Eerste Wereldoorlog een Weens Knabenhort, waar verwaarloosde jongeren door de Weense overheid worden opgevangen en (her)opgevoed. Aichhorn wordt achtereenvolgens inspecteur van de Weense jeugdhulpverlening en directeur van de instelling van Oberhollabrunn. In de geest van de naoorlogse reformpedagogiek hervormt Aichhorn dit militaire heropvoedingsgesticht voor jeugddelinquenten tot een plek waar de adolescent centraal komt te staan. In 1921 zet hij dit pedagogische experiment verder in Sankt Andrä an der Treisen, totdat het project begin 1923 door de Weense overheid wordt stopgezet. Aichhorn keert terug naar de binnenstad.
Anna Freud is geëngageerd binnen de Weense jongerenhulpverlening en gefascineerd door Aichhorns pedagogisch project. Lou Andreas-Salomé stelt hen in 1921 aan elkaar voor. Dit resulteert in een levenslange vriendschap en briefwisseling. In 1922 treden Anna Freud en Aichhorn officieel toe tot de Weense Psychoanalytische Vereniging (WPV). Na een leeranalyse bij Paul Federn opent Aichhorn in Wenen de privépraktijk die hij zijn hele leven zal verderzetten. Hij maakt tevens deel uit van een informele studiegroep die vanaf 1923 elke zaterdagnamiddag samenkomt ten huize Freud. Behalve Anna Freud, participeren Weense jeugdhulpverleners als Siegfried Bernfeld en Willi Hoffer, medepioniers inzake de psychoanalyse van de adolescentie. Vanaf 1925 verzorgt deze groep het onderwijscurriculum van de sectie kinderen aan het Weense Psychoanalytisch Instituut. Ze nemen tevens de redactie waar van het in oorsprong Zwitserse Zeitschrift für Psychoanalytische Pädagogik dat vanaf 1926 naar Wenen verhuist. Het bloeiende tijdschrift houdt in 1937 abrupt op te bestaan om in 1946 in de Verenigde Staten te herrijzen als het nog steeds toonaangevende The Psychoanalytic Study of the Child.
Bovengenoemde studiegroep vormt de intellectuele ontstaanscontext van Aichhorns ‹magnum opus› Verwaarloosde jeugd (1925), dat gericht is aan een breed publiek van jeugdhulpverleners en het relaas vormt van Aichhorns jarenlange praktijkervaring met weeskinderen en delinquente jongeren. Aichhorns werk verhoudt zich kritisch jegens het toenmalige psychiatrische degeneratie-denken over delinquentie, dat hand in hand ging met een streng bestraffingsbeleid. Eveneens nuanceert het Freuds aanvankelijke these die, in het kielzog van de reformpedagogiek, pleitte tegen de repressieve opvoeding en voor de bevrijding van het infantiele driftleven. Met een pleidooi voor het realiteitsprincipe en voor de identificatie met emotioneel beschikbare ouderfiguren in functie van de genese van het Ik en het Boven-Ik, verdedigt Aichhorn een tussenpositie. In navolging zal Freud later verklaren: ‹De opvoeding moet dus haar weg zoeken tussen de Scylla van het laten betijen en de Charybdis van de frustratie› (Freud 1933a, p. 203). Aichhorn neemt positie tegen Melanie Klein, die de exclusieve focus legt op het intrapsychische, en de pedagogiek ervaart als een bedreiging voor analytische arbeid in de kinderanalyse. Aichhorn begrijpt jeugddelinquentie als symptoom van een ontwikkelingsstoornis die primair teruggaat op een problematische ouder-kindrelatie. Hij is niet bestraffend jegens agressieve jeugddelinquenten, maar zet in op het induceren van een positieve overdracht als noodzakelijke voorwaarde voor psychische groei. Dit gebeurt volgens Aichhorn door de identificatie met het Ik-ideaal, ‹dat [door het kind] bereikt, nagestreefd, gerealiseerd wil worden, omdat het kind ervan houdt, maar dat het ook met en om zijn eisen vreest› (Aichhorn 1925, p. 174).
In 1927 wordt Aichhorn de drijvende kracht achter de Hietzing-school, een project van Dorothy Burlingham, Eva Rosenfeld en Anna Freud. Na de sluiting in 1932 trekt Aichhorn zich uit het publieke leven terug. Tot op het laatste ogenblik neemt hij echter Freuds Sache ter harte. Zo vraagt Aichhorn aan de Weense fotograaf Edmund Engelman om de Berggasse 19 op de gevoelige plaat vast te leggen. Aichhorn argumenteerde profetisch dat op basis van deze fotoreeks ‹een museum kan worden ingericht wanneer de storm der jaren is overgewaaid› (Engelman 1981, p. 93). In tegenstelling tot Freud en andere collega's, bergt Aichhorn zijn emigratieplannen op. Zijn oudste zoon is namelijk als politieke gevangene naar Dachau gedeporteerd. Aichhorn besluit de Weense psychoanalyse clandestien in leven te houden. Als niet-jood wordt hij medewerker van het Berlijnse Göring Institut, dat het onderzoek naar kinderpsychologie en delinquentie hoog in het vaandel draagt. Als behandelend psycholoog leidt hij onder het oog van de Gestapo jonge psychiaters op, om in 1944 alsnog onder te duiken op het Weense platteland. In 1946 is Aichhorn de enige om de WPV opnieuw op te starten en wordt hij co-directeur van het International Journal of Psychoanalysis. Als erkenning voor zijn oorlogsverdiensten maakt de Amerikaanse Psychoanalytische Vereniging hem erelid.
Voor zijn zeventigste verjaardag verleent de Universiteit Wenen Aichhorn de titel van hoogleraar. Zijn gezondheid laat het echter stilaan afweten. Wegens hartklachten reist hij niet meer af naar het eerste naoorlogse congres te Zürich. Zowel Anna Freuds in memoriam als het door Kurt Eissler samengestelde liber amicorum (Eissler 1949) vereeuwigen Aichhorns bijdrage aan de psychoanalyse. Behalve Eissler getuigen tal van analysanten, zoals Heinz Kohut en Margaret Mahler, maar ook collega's, zoals René Spitz, Peter Blos en Erik Erikson, in hun werk blijvend van zijn inspiratie.
Literatuur
- Aichhorn, A. (1925). Verwaarloosde jeugd. De psychoanalyse in de heropvoeding (vertaling J. Zuring). Utrecht: Bijleveld, 1952. [Origineel: Verwahrloste Jugend: Die Psychoanalyse in der Fürsorge-Erziehung. Bern: Hans Huber.]
- Eissler, K.R. (red.). (1949). Searchlights on delinquency. New York: International Universities Press.
- Engelman, E. (1981). A Memoir. In Sigmund Freud, Berggasse 19, Vienna. Wenen: Brandstätter, 2015.
- Freud, S. (1925f). Ten geleide bij ‹Verwahrloste Jugend› (Aichhorn). In Werken 9 (pp. 537-539). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1933a [1932]). Colleges inleiding tot de psychoanalyse — Nieuwe reeks. In Werken 10 (pp. 77-232). Amsterdam: Boom, 2006.
- Verheij, F., & Treffers, Ph.D.A. (red.). (2004). Klassiekers van de kinder- en jeugdpsychiatrie. Assen: Van Gorcum.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden


