Stuck in the middle with you — ‹Psychoanaliterature› in tijden van covid
Samenvatting
Aan mij werd gevraagd om voor dit themanummer iets te schrijven over literatuur en psychoanalyse anno nu. Een gelukkig toeval, want hoewel ik dit ‹tussendomein› nu al bijna dertig jaar volg, werd het contact dit jaar weer heel wat intenser. Deze tekst heeft dan ook een dubbele insteek. Enerzijds wil ik een beeld schetsen van wat ik zie als een van de boeiendste fenomenen op het snijvlak van literatuur en psychoanalyse vandaag, de autotheorie, de creatieve omgang met theoretische concepten, vanuit een persoonlijke insteek. Anderzijds wil ik verslag uitbrengen van een experiment met wat in vaktermen ‹COILing› heet: Collaborative Online International Learning. Ik raakte hierbij betrokken via Yael Segalovitz, een collega uit de Ben-Gurion University of the Negev uit Israël, die me contacteerde naar aanleiding van een artikel over zelfanalyse en autofictie, een literair genre waarin de grens tussen autobiografie en fictie bewust vervaagt. Omdat er door de pandemie ruimte en middelen kwamen om te experimenteren met online educatieve formats, besloten Yael en ik om samen een vak te creëren over psychoanalyse en literatuur, gewijd aan de thema's creativiteit en autotheorie. Onze studenten kwamen uit heel verschillende landen en culturen — Israël, Palestina, België, Duitsland, China, Spanje en het Verenigd Koninkrijk — en uit verschillende (voor)opleidingen (literatuur, culturele studies en een aantal studenten die werken aan een doctoraat in de kunsten). Ondanks hun interesse in het onderwerp hadden ze van psychoanalyse enkel een vaag begrip, sommigen vanuit een therapeutische context. In de loop van het semester ontdekten we al lezend, pratend en schrijvend hoe psychoanalyse een taal kan bieden om zowel persoonlijke als maatschappelijke gebeurtenissen te duiden, en tevens hoe ze creativiteit en relaties kan bevorderen, zelfs over grote afstand.
Onze inleiding in verschillende psychoanalytische denkkaders — Freud, Lacan, egopsychologie, objectrelaties, en psychoanalyse en cultuur — boden we aan via kennisclips. Die bespraken we verder tijdens online lessen, in relatie met tekstfragmenten die de studenten moesten voorbereiden. We kozen daarbij heel bewust voor recente teksten waarin psychoanalyse verder wordt gedacht, ontwikkeld en bekritiseerd vanuit de literatuurwetenschap, de gendertheorie en de kritische theorie, eerder dan voor klassiekers. We hadden het geluk dat we de meeste auteurs die we lazen in onze dialoog konden betrekken via onze podcast, Psychoanaliterature, die we parallel met onze lessenreeks opnamen.1 We gingen met filosofes Amy Allen en Judith Butler, literatuurwetenschappers Jane Gallop en Benjamin Ogden, psychoanalytici Patricia Gherovici en Emma Lieber, en auteur Maggie Nelson in dialoog over de betekenis van psychoanalyse vandaag. We praatten over lezen, luisteren en schrijven, en natuurlijk ook over de mondiale crisissen. Deze conversaties lieten we horen aan onze studenten, maar evengoed legden we reacties van de studenten voor aan onze gasten. Zo ontstond in de loop van het semester een web van online interculturele en intergenerationele dialogen.
In Reclaiming conversation — The power of talk in a digital age (2015) pleitte psychologe en wetenschapssociologe Sherry Turkle al voor het belang van conversatie en dialoog als tegengewicht voor de eenzaamheid en het afnemend vermogen tot empathie die gepaard gaan met het overmatige gebruik van schermen in de maatschappij. Zij merkt daarin op dat de psychoanalyse, als een theorie gestoeld op dialoog, op dat vlak de weg zou kunnen wijzen. Turkle hamerde vooral op het belang van conversatie in levenden lijve, om elkaars gezicht te kunnen zien en om nuances van stemmen en lichaamstalen te kunnen lezen. Covid veroordeelde een groot deel van de bevolking meer dan ooit tot een bestaan online, maar bood ons ook de kans om in dialoog te gaan op manieren die we nooit hadden kunnen voorzien en die een onverwachte pertinentie en levendigheid gaven aan de intussen meer dan een eeuw oude dialoog tussen psychoanalyse, literatuur en cultuur.
Hoe het begon: psychoanalyse en zelfanalyse volgens Didier Anzieu
Ik ontving voor het eerst een e-mail van Yael in februari 2020. Ze vroeg me hierin naar mijn artikel over het werk van Didier Anzieu, een vooraanstaande Franse psychoanalyticus die in 1999 overleed. Anzieu is vooral bekend om zijn werk rond le Moi-peau of the skin ego (Masschelein 2019), de primaire tactiele en psychische envelop die de mogelijkheidsvoorwaarde is voor de ontwikkeling van het subject in relatie met de ander. Anzieu was een bekend tegenstander van Lacan in de Franse psychoanalyse in de jaren zeventig en tachtig. Samen met André Green introduceerde hij het werk van Wilfred Bion en de Britse school (Melanie Klein, D.W. Winnicott en Marion Milner) in Frankrijk. Minder bekend is zijn werk over creativiteit en zelfanalyse, dat beschouwd kan worden als een voorloper van het belangrijkste fenomeen op het snijvlak van literatuur en psychoanalyse anno nu, de autotheorie, waarover straks meer. Anzieu wijdde zijn doctoraatsthesis aan de zelfanalyse van Sigmund Freud (1959; zie Anzieu 1986) en bestudeerde nadien in een al even grondige, maar nooit vertaalde studie Le corps de l'œuvre (1981) het fenomeen van de creativiteit, vooral bij schrijvers. Op basis van dagboeken van grote auteurs, gegevens van patiënten en zelfanalyse bracht hij het mysterie van het creatieve proces, de creatieve persoonlijkheid en de aard van het kunstwerk in kaart.
Anzieu onderscheidt vijf stadia van creatie, die in elkaar overlopen (Anzieu 1981, p. 115). Creativiteit begint met een moment van gegrepen worden (saisissement) door de creatieve impuls, meestal tijdens een crisis waarin de schrijver geconfronteerd wordt met sterfelijkheid, hetzij aan het einde van de jeugd, in midlife of aan het einde van het leven. Deze crisis leidt tot een psychische desintegratie, waarbij een deel van het ego intact blijft en het vrijgekomen onbewuste materiaal kan observeren. In een volgend stadium komen nog meer onbewuste elementen naar boven, vooral in dromen en visioenen, maar nu slaagt het gezonde deel van het ego erin om een deel te fixeren of te bewaren. Hierin speelt een andere persoon een cruciale rol: het is maar door iets van de visie toe te vertrouwen aan een vertrouwenspersoon dat creatie werkelijk tot stand kan komen. In een derde fase ontdekt de auteur een code die het mogelijk maakt om het werk een lichaam te geven, een materiële vorm. In de vierde fase wordt die vorm verder uitgewerkt en gestileerd, onder invloed van het superego, om het werk ten slotte te kunnen loslaten en naar buiten te kunnen brengen in de vijfde fase. Naast de verschillende fases van creatie beschrijft Anzieu ook de creatieve persoonlijkheid, vanuit vijf verschillende functies die afwisselend werkzaam moeten zijn in de psyche om creativiteit mogelijk te maken. De moederlijke, vaderlijke, vrouwelijke, mannelijke en neutrale functie worden verbonden met verschillende psychoanalytische ontwikkelingsstadia en met de verschillende instanties van het ego: ego, super-ego en ik-ideaal, en id.
In Le corps de l'œuvre zien we een complexe notie van creativiteit ontstaan waarin het kunstwerk gezien wordt als een spiraal of Moebius-strip, waarin begin en einde, binnen en buiten, onder en boven, maker en werk niet meer onderscheiden kunnen worden. Een creatief werk is onlosmakelijk verbonden met zijn maker: het is de projectie van onbewuste fantasieën, verzelfstandigd in een specifiek materiële vorm. Rond de sporen van dit traumatisch naar boven komen weeft het werk zijn doek om ze te (be)vatten, om de scheuren te dichten, om door een symbolische huid van woorden, door een verknoping van beelden of klanken, de restauratie van de narcistische integriteit van de persoon te bewerkstelligen (Anzieu 1981, p. 210).2
In een van zijn laatste werken, Beckett, zal Anzieu deze denkwijze verder exploreren in een hybride, experimentele schrijfvorm waarin de analyse van het oeuvre van Samuel Beckett versmolten wordt met biografie en fictie om tot de kern van Becketts werk en zijn onbewuste door te dringen. De metafoor die Anzieu hier voorstelt voor Becketts werk en voor zijn eigen methode is die van het binnenstebuiten keren (retournement): de relatie van maker en werk functioneert als de omkering van een handschoen, jas of de huid van een gevild konijn, waarbij de binnenkant zichtbaar kan worden als buitenkant (Anzieu 2004, pp. 96-97).
Autotheorie en de terugkeer van de psychoanalyse in de literatuur
Anzieus diepgaande en originele werken over creativiteit en over Beckett vonden weinig weerklank in de psychoanalyse, noch in de literatuur- en kunsttheorie. Volgens Naomi Segal heeft Anzieus theorie de aansluiting met de eenentwintigste eeuw voor een deel gemist omdat ze te zeer geworteld is in een patriarchaal denken (Segal 2009). Toch moest ik aan Anzieu denken tijdens het lezen van Maggie Nelsons The Argonauts. Deze cultklassieker uit 2015 over haar zwangerschap en de gelijktijdige gendertransitie van haar partner werd meermaals bekroond en geldt als een van de beste voorbeelden van de autotheorie, het fenomeen dat ik hier wat meer wil belichten. Nelson ontleende dit label aan het werk Testo junkie van Paul Preciado (2013), een foucaldiaanse studie over de rol van hormonen in het laatkapitalisme, doorspekt met de literaire evocatie van Preciado's experiment met testosteron. Waar Preciado een ‹wilde›, door testosteron gedreven vorm van autotheorie beoefent, is Nelsons boek veel poëtischer. In een verzameling van fragmenten schetst ze haar liefdesrelatie met kunstenaar Harry Dodge. De liefde ontwikkelt zich volgens een bedrieglijk herkenbaar patroon, van prille verliefdheid, tot samenwonen, een huwelijk (net voordat het legale homohuwelijk in Californië opnieuw wordt afgeschaft), tot Nelsons zwangerschap. Door het verweven van Harry's worsteling met genderidentiteit die uitmondt in het gebruik van testosteron en operatieve verwijdering van de boezem slaagt Nelson erin om een heel subtiele manier een ander licht te werpen op het klassieke verhaal van ‹boy meets girl› en de bijbehorende heteronormatieve teleologie.
Autotheorie is een subgenre van de literaire autobiografie (in het Engels memoir) dat gekenmerkt wordt door de koppeling van persoonlijke ervaring, een expliciet theoretisch, ethisch en politiek discours, en een experimentele vorm. Lauren Fournier (2021) plaatst de autotheorie vooral binnen de context van het feminisme en de performancekunst. Robyn Wiegman (2020) opende een breder perspectief in een themanummer van Arizona Quarterly, waarin verschillende genealogieën onderzocht worden. Autotheorie is een erfenis van, en reactie tegen, het poststructuralisme, dat geassocieerd wordt met het verdwijnen van het subject, waarbij het werk van Roland Barthes geldt als belangrijkste inspiratiebron. Het is verwant met het meer populaire literaire genre autofictie waarin, zoals gezegd, heel bewust wordt gespeeld met de grens tussen autobiografie en fictie en dat zich vanuit Frankrijk verspreidde in de westerse literatuur (Missine 2013). Daarnaast past autotheorie ook binnen de traditie van persoonlijk schrijven — ‹the personal is the political› — in het feminisme en recentere theoretische stromingen die daaruit voortvloeiden, zoals de zogenoemde queertheorie3 (met als belangrijke vertegenwoordigers Eve Kosofsky Sedgwick en Lee Edelman) en de (trans)gendertheorie van onder andere Judith Butler en Paul B. Preciado. Ten slotte, zo stelt Carolyn Laubender (2020) in een vergelijking van Freud en Nelson, kan ook de psychoanalytische zelfanalyse gezien worden als een belangrijke voorloper van de autotheorie.
Maggie Nelson is vooral bekend als dichter en essayiste. In The Argonauts werkt ze met korte fragmenten waarin ze ervaringen die niet in woorden te vatten zijn en die de taal zelf voortdurend ter discussie stellen en uitdagen, probeert weer te geven: de gendertransitie van haar partner en haar eigen zwangerschap, en de impact daarvan op het subject, genderrollen en gezinspatronen en de samenleving. Het boek ontleent zijn titel aan een passage van Roland Barthes over de Argos, een schip uit de Odyssee waarvan alle onderdelen worden vervangen, maar dat toch hetzelfde blijft. Ik maakte de associatie met het werk van Anzieu door een ander beeld, namelijk dat van de ‹huidboot›, dat Nelson ontleent aan een gedicht van Michael Ondaatje:
Je buik kussend
Je gehavende huid-
boot kussend. Geschiedenis
is waar je op gereisd hebt
en wat je met je meeneemt.4
De ‹huidboot› verwijst naar de getatoeëerde huid van Nelsons geliefde en naar de littekens van de operaties, maar deed mij denken aan ‹the skin ego› en de erfenis van de psychoanalyse, die heel expliciet aanwezig is in The Argonauts. Nelson verwijst niet naar Anzieu, maar ziet vooral het werk van Winnicott als inspiratiebron, in die mate dat ze twijfelt over Why Winnicott now? als alternatieve titel voor haar boek (Nelson 2015, p. 35). Ze geeft hiervoor twee redenen: Winnicotts werk over het moederschap sluit het meest aan bij haar ervaringen en hij hanteert een heldere, eenvoudige stijl die toch precies is.
Ook Allison Bechdel,5 wier strip Are you my mother? (2012) we met de studenten lazen, combineert een autobiografische zoektocht naar haar afwezige moeder met een verslag van haar studie van het werk van Winnicott. Op zich is het niet zo vreemd dat precies Winnicott resoneert bij deze belangrijke queer auteurs. Winnicott is, net als Anzieu, een denker van relationaliteit en creativiteit. In haar analyse van The Argonauts wijst Laubender (2020) op een terugkerend kenmerk van autotheorie dat niet terug te vinden is in de psychoanalytische zelfanalyse. Autotheorie is niet zomaar een manier om kennis te verwerven over het subject; de nadruk ligt op het interrelationele vanuit ‹een verlangen om het zelf te herschrijven met een focus op ethico-politieke vormen van relationaliteit als een onderdeel van een poging om een rechtvaardiger zelf en maatschappij te denken› (Laubender 2020, p. 57).6
In het werk van Nelson en andere auteurs wordt dit verlangen vaak vormgegeven door de incorporatie van verschillende stemmen of zelfs door coauteurschap. Laubender gebruikt bewust de psychoanalytische term ‹incorporatie› om te wijzen op de ambivalentie hiervan. De autotheorie ‹articuleert de ethico-politieke vragen die gepaard gaan met elk project van zelf-narratie, maar lost ze niet op› (2020, p. 59).7
De relationaliteit van de autotheorie resoneert met de tweede fase uit de creativiteitstheorie van Anzieu, die stelt dat creativiteit zich slechts kan ontwikkelen door een dialoog met een gesprekspartner en door de materialiteit van een code. Het kunstwerk als ‹huidboot› streeft niet naar een vastgelegd weten of louter een extensie van het subject. Het is een vehikel, samengehouden door een gedeelde huid, waarvan de vorm zijn plasticiteit behoudt.
Hoe literatuur de psychoanalyse inspireert
The Argonauts appelleert sterk aan een jonge generatie misschien ook omdat het de kans biedt om discours die een paar decennia geleden werden ‹doodverklaard›, zoals het feminisme en de psychoanalyse, te herontdekken en met frisse ogen te lezen, zonder de dwang om een volledig denksysteem te beheersen. Door eigentijdse ervaringen te toetsen aan theoretische begrippen, zonder al te veel complexen over zuiverheid van definities, overstijgt het autobiografische het persoonlijke en krijgt de theorie een nieuwe levendigheid. Of, zoals de New Yorkse psychoanalytica Emma Lieber het in The writing cure stelt: ‹Hoe kan een autobiografisch schrijven, in de afgrond van een aflopende analyse, een persoon — een analyste — haar geboorte schenken?› (Lieber 2020, p. 25).8 Naar eigen zeggen schreef Lieber haar boek in één ruk, vanuit een observatie van het onbewuste. Maar tegelijk plaatst ze het heel bewust in de literaire traditie van de autotheorie en gaat ze voortdurend in dialoog met het werk van Freud en Lacan. Psychoanalyse is niet zomaar een apparaat om de inhoud van literatuur of de psyche van een auteur te verhelderen; het is een denken dat leidt tot schrijven, tot creatie en tot een gemeenschap.
Behalve met Emma Lieber spraken we in onze podcastreeks ook met literatuurwetenschapper Jane Gallop over haar boek Sexuality, disability, and aging — Queer temporalities of the phallus (2019). Ook zij vertrekt vanuit persoonlijke anekdotes en de analyse van literaire werken van D.H. Lawrence en Philip Roth om na te denken over het leven met een (fysieke) beperking op latere leeftijd. Tot haar eigen verbazing bleef het concept van de fallus zich aandienen. Het bleek een sleutel om niet alleen het verlies te begrijpen van mogelijkheden, macht en status dat in een westerse visie wordt geassocieerd met ouder worden, maar ook om het dominante narratief van ouder worden als verval te ontwrichten en de aandacht te vestigen op latere levensfases, die ook in de psychoanalyse vaak over het hoofd worden gezien.
De fallus, zo stelt Gallop, is niet louter een object dat aanwezig is of niet, maar een imaginair object dat kan verdwijnen en verschijnen, ook op latere leeftijd, wanneer het subject blijft evolueren na de zogezegde voltooiing van de volwassenheid. Yael en ik waren op onze beurt verrast dat precies deze tekst van een oudere-generatie-feministe over mensen van middelbare leeftijd, veel weerklank vond bij de studenten, en ook nu nog bij luisteraars van de podcast. Wanneer we hierover met Jane in gesprek gingen, bleek dit in contrast te zijn met het gebrek aan respons vanuit zowel de aging and disability studies als de queer studies, de disciplines waarmee het boek expliciet in dialoog wil treden. Naar haar gevoel was het precies de psychoanalytische theorie die de receptie van het boek in de weg stond, ook al bleek ze onontbeerlijk om de latere levensfase te begrijpen.
Dat was niet de ervaring van haar Argentijnse collega Patricia Gherovici, voor wie psychoanalyse actueler is dan ooit. Haar boek Transgender psychoanalysis — A Lacanian perspective on sexual difference (2017) viel meermaals in de prijzen en werd heel recent ook in het Frans vertaald. In de huidige popularisering en commercialisering van ‹gender trouble›9 ziet Gherovici zowel mogelijkheden als gemiste kansen voor de psychoanalyse. In de Britse en Amerikaanse psychoanalyse, zo stelt zij, is de seksualiteit naar de achtergrond verdwenen en vervangen door veiliger begrippen als ‹objectrelaties›. Daardoor heeft de psychoanalyse het moeilijk gekregen om de hedendaagse ervaringen en verwarring rond seksualiteit en gender te vatten, zelfs al worden die voortdurend door patiënten en in de literatuur verwoord. Wars van de kapitalistische idee dat gender iets zou zijn wat men zou kunnen kiezen, duikt Gherovici terug in de geschiedenis van de psychoanalyse om te tonen dat een open vizier ten opzichte van seksualiteit en transgender noodzakelijk was en blijft voor de ontwikkeling en bloei van de psychoanalyse.
Met Benjamin Ogden, literatuurcriticus en zoon van de bekende Amerikaanse analyticus Thomas Ogden, praatten we over het werk dat zij samen schreven, The analyst's ear and the critic's eye (2013). Ook hier zien we hoe een dialogische vorm helpt om te komen tot een interrelationele vorm van kennis — en in het geval van de Ogdens wordt de vorm heel expliciet verbonden met twee visies op en relaties met literatuur. Thomas Ogden schreef, net als W.G. Bion en Christopher Bollas, als psychoanalyticus literaire werken en literatuurkritiek. Ben Ogden, als literatuurwetenschapper die opgroeide in een huis doordrongen van psychoanalyse, stelt op zijn beurt de vraag waar de psychoanalyse zit in zijn vaders omgang met literatuur, en meer algemeen wat psychoanalyse en literatuurwetenschap vandaag de dag nog voor elkaar kunnen betekenen. Geïnspireerd door Bion, wiens Memoir of the future hij analyseert, stelt Ben in Beyond psychoanalytic literary criticism (2018) dat beide disciplines bepaalde bridging questions delen, zoals denken, dromen en verliezen. Die vragen openen een tussenruimte die enkel onderzocht kan worden van binnenuit, door te doen. Een metafoor die hij daarvoor gebruikt, is die van hardlopen:
‹Als ik ren, ben ik niet bezig met natuurkunde of biologie of esthetica. Ik ren. Om te kunnen hardlopen is natuurkunde niet voldoende. Ook biologie niet, of esthetica. En al evenmin psychologie of antropologie. Zelfs niet de combinatie van al deze perspectieven. Hoewel we een duidelijker beeld van hardlopen zullen krijgen als we gebruikmaken van vele takken van kennis, zullen we in dat geval nog steeds hardlopen enkel vervangen op het snijpunt van allerlei verschillende vormen van beschrijving en verklaring. Maar als ik hardlopen wil begrijpen — er op het moment zelf over wil nadenken — moet ik werken in de ruimte tussen deze vele disciplines waar het hardlopen zich afspeelt. Deze ruimte behoort niet tot één discipline, zelfs niet tot een samensmelting van verschillende disciplines. Dit is de plaats waar we ons meestal bevinden: proberen de loper te begrijpen terwijl hij loopt› (Ogden 2018, p. xiv).10
Psychoanalyse en literatuur zijn praktijken die veel met elkaar gemeen hebben: het belang van taal, van luisteren en lezen voorbij betekenis en het zoeken naar dieperliggende lagen die niet in taal gevat kunnen worden. Het is dan ook niet vreemd dat ze elkaar steeds opnieuw blijven vinden, zelfs nu ze allebei van hun vroegere, meer centrale culturele positie naar meer perifere posities zijn verschoven. In de vrijheid van de marge worden experimenten steeds opnieuw mogelijk.
Psychoanalyse en cultuurkritiek
Toen Emma Lieber ons vertelde hoe ze in haar vak over psychoanalyse aan The New School actief werkte met droomanalyse, ook in de online context, besloten Yael en ik iets soortgelijks te doen. We vroegen onze studenten om een autotheoretische tekst te maken, vanuit een concept naar keuze, dat ze moesten onderzoeken. Die tekst moesten ze laten lezen door en bespreken met een student van de andere universiteit, vooraleer ze de opdracht konden indienen. Dat leverde soms heel persoonlijke resultaten op, maar ook een aantal interessante literaire teksten en in sommige gevallen diepgaande connecties, die nog steeds standhouden. Tijdens het semester werden onze lessen natuurlijk voortdurend doorkruist door de globale crisis. De wereldwijde quarantaine en het isolement dat daarmee gepaard ging, kwam in alle gesprekken naar boven. Aan de westkust van de Verenigde Staten kwamen daar ook nog de rampzalige klimaatomstandigheden bij. De herwonnen vrijheid in Israël na de snelle vaccinatie werd brutaal beteugeld door het opflakkerende geweld, waar onze studenten middenin zaten.
De lessenreeks was opgebouwd rond creativiteit en autotheorie enerzijds en rond de basisdriften liefde en dood anderzijds. We besloten meer in te zoomen op de doodsdrift en geweld. In haar recentste werk, The force of non-violence (2021), keert Judith Butler terug naar de dialoog van Freud en Einstein over oorlog en naar Freuds latere werk over de destructieve kracht van de doodsdrift en de massapsychologie. In Rouw en melancholie beschrijft Freud (1917) de manie als een tegenkracht tegen de zelfdestructieve kracht van het superego. Deze passage helpt Butler in haar lectuur van de dialoog met Einstein. Ondanks het feit dat agressie en destructie driftmatig en dus onuitroeibaar zijn, ziet Freud in de manie een klein sprankel van mogelijk verzet. Butler schrijft: ‹Wanneer hij opmerkt dat de enige hoop om tegen de tiran te zegevieren de mobilisatie van de manie is (het opstapelen van aanklacht na aanklacht, totdat het getal de soevereine macht overweldigt), biedt hij ons een blik op die vormen van opstandige solidariteit die zich keren tegen autoritaire en tirannieke heerschappij, evenals tegen vormen van oorlog die de vernietiging van het leven zelf bedreigen› (2021, p. 115).11
Ook Butlers collega Amy Allen pleit, in Critique on the couch — Why critical theory needs psychoanalysis (2020), voor het belang van psychoanalyse als een sterke theorie om negativiteit en irrationaliteit te denken, zeker in het huidige politieke klimaat in de Verenigde Staten. Tijdens een sabbatjaar trok ze naar het psychoanalytisch instituut in Boston om zich te verdiepen in het werk van Freud en vooral Melanie Klein over de doodsdrift. Kleins nadruk op de dualiteit van de driften maakt het niet alleen mogelijk om de ambivalentie te begrijpen die het sociale kenmerkt, maar ook onze fundamentele gerichtheid op objecten en relaties.
Conclusie
Onze toevallige ontmoeting rond psychoanalyse leidde ertoe dat ik me samen met Yael opnieuw ben gaan verdiepen in wat er vandaag de dag verschijnt in de tussenruimte tussen literatuur en psychoanalyse. Bij het begin van onze lessenreeks werden we geconfronteerd met het feit dat psychoanalyse geen relevant referentiekader meer is voor studenten uit de humane wetenschappen, zoals dat tot het eind van de twintigste eeuw nog wel het geval was. Dat leidde echter tot een openheid bij de studenten, zeker in combinatie met de invalshoek van de autotheorie. Zoals ook Sherry Turkle — die haar carrière begon met een sociologische studie van de schisma's in de lacaniaanse psychoanalyse en sindsdien aan MIT de psychologische impact van computers bestudeert — opmerkt in haar eerder klassieke autobiografie The empathy diaries (2021), hebben studenten vandaag de dag een pluraliteit van referentiekaders om na te denken over psychisch functioneren. Toch blijkt dat de taal van de psychoanalyse — in het geval van Gallop tot haar verrassing — blijft inspireren. Volgens Sherry Turkle ligt de blijvende relevantie van psychoanalyse en literatuur in het feit dat het disciplines zijn die ons een aantal vaardigheden kunnen doen aanscherpen die we dreigen te verliezen: de mogelijkheid om met elkaar in dialoog te gaan, ‹diep› te luisteren en te lezen, en ons voor lange tijd te concentreren. Die vaardigheden zijn essentieel om empathie en relaties te kunnen ontwikkelen.
Zelfs in de moeilijke omstandigheden van gedwongen en geïmproviseerd online onderwijs hebben wij een heel sterke betrokkenheid kunnen voelen bij de studenten, die duidelijk te maken had met de combinatie van psychoanalyse en autotheorie. Creativiteit ontstaat, aldus Anzieu, in momenten van crisis, waarin een deel van het ego wordt afgesplitst en onbewust materiaal kan observeren. Maar om daar iets van te bewaren is notatie essentieel, en die functie heeft een intieme, vertrouwelijke dialoog nodig om zich te ontwikkelen. Een dergelijke dialoog, of toch het begin ervan, kan ook plaatsvinden over lange afstand. Het isolement, de globale, gedeelde ervaring van gemis van lichamelijk contact en gezichten, het intense online contact en de onderdompeling in recent leesmateriaal gaven voor mij persoonlijk een nieuwe betekenis en levendigheid aan talen die ik soms dreig te vergeten, maar die telkens opnieuw weer opduiken en hun relevantie duidelijk maken in de tussenruimte, door te doen: lezen, schrijven, denken, luisteren, praten. We nodigen jullie graag uit om mee te doen.12
Manuscript ontvangen 23 augustus 2021
Definitieve versie 6 oktober 2021
Literatuur
- Allen, A. (2021). Critique on the couch — Why critical theory needs psychoanalysis. New York: Columbia University Press.
- Anzieu, D. (1981). Le corps de l'œuvre. Paris: Gallimard.
- Anzieu, D. (1986). Freud's self-analysis. London: The Hogarth Press/Institute of Psychoanalysis.
- Anzieu, D. (2004). Beckett. Paris: Seuil/Archimbauld.
- Bechdel, A. (2006). Fun home — A family tragicomic. Boston/New York: Mariner Books.
- Bechdel, A. (2012). Are you my mother? Boston/New York: Mariner Books.
- Butler, J. (1990). Gender trouble — Feminism and the subversion of identity. London/New York: Routledge.
- Butler, J. (2021). The force of non-violence — An ethico-political bind. London: Verso Books.
- Fournier, L. (2020). Autotheory as feminist practice in art, theory and criticism. Cambridge: MIT Press.
- Freud, S. (1917). Rouw en melancholie. In S. Freud (red.), Verzamelde werken deel 7 (pp. 133-148). Amsterdam: Boom.
- Gallop, J. (2019). Sexuality, disability and aging — Queer temporalities of the phallus. Durham: Duke University Press.
- Gherovici, P. (2017). Transgender psychoanalysis — A Lacanian perspective on sexual difference. London/New York: Routledge.
- Laubender, C. (2020). Speak for yourself — Psychoanalysis, autotheory, and the plural self. Arizona Quarterly, 76(1), 39-64.
- Lieber, E. (2020). The writing cure. New York: Bloomsbury.
- Masschelein, A. (2019). Didier Anzieu now — Stretching the shared skin of the work of art. In J.M. Rabaté (red.), Knots — Post-Lacanian psychoanalysis, literature and film (pp. 103-126). London/New York: Routledge.
- Missine, L. (2013). Oprecht gelogen — Autobiografische romans en autofictie in de Nederlandse literatuur na 1945. Nijmegen: Vantilt.
- Nelson, M. (2015). The Argonauts. Minneapolis: Greywolf Press.
- Ogden, B.H. (2018). Beyond psychoanalytic literary criticism — Between literature and mind. London/New York: Routledge.
- Ogden, B.H. & Ogden, T.H. (2013). The analyst's ear and the critic's eye — Rethinking psychoanalysis with literature. London/New York: Routledge.
- Preciado, P.B. (2013). Testo junkie — Sex, drugs and biopolitics in the pharmacopornographic era. New York: The Feminist Press/CUNY.
- Sedgwick, E.K. (1993). Queer and now. In Idem, Tendencies (pp. 1-22). Durham: Duke University Press.
- Segal, N. (2009). Consensuality — Gender and the sense of touch. Amsterdam: Rodopi.
- Turkle, S. (1992). Psychoanalytic politics — Jacques Lacan and Freud's French revolution (2e editie). New York: Guilford Press.
- Turkle, S. (2015). Reclaiming conversation — The power of talk in a digital age. New York: Penguin.
- Turkle, S. (2021). The empathy diaries — A memoir. New York: Penguin.
- Wiegman, R. (2020). Introduction — Autotheory theory. Arizona Quarterly, 76(1), 1-16.
Noten
- 1.Een aantal van de episodes zijn reeds publiek beschikbaar via verschillende platformen: (https://podcasts.apple.com/us/podcast/psychoanaliterature/id1572242375), de rest verschijnt binnenkort.
- 2.Alle vertalingen in dit stuk zijn van mijn hand. In de voetnoot voeg ik telkens de originele tekst toe. ‹Autour des traces de ce surgissement traumatique, l'oeuvre tisse sa toile pour les capter, pour suturer les déchirures, pour accomplir, par une peau symbolique de mots, par un entrelacs d'images plastiques ou sonores, la restauration de l'intégrité narcissique de la personne.›
- 3.Ik gebruik hier het Engelse begrip queer in de zin van Eve Kosofsky Sedgwick, als een aanduiding van vormen van seksualiteit die buiten de norm (heteroseksualiteit) vallen (Sedgwick 1993).
- 4.Nelson (2015, p. 15): ‹Kissing the stomach/kissing your scarred/skin boat. History/is what you've travelled on/and take with you.›
- 5.Allison Bechdel is een van de prominentste vrouwelijke striptekenaars (ook graphic novelist genoemd, omdat het gaat om serieuze beeldverhalen voor volwassenen), die bekend is om haar autobiografisch werk. Het bekendst is Fun home — A family tragicomic (2006), waarin ze haar vaders en haar eigen homoseksualiteit onderzoekt. Bechdel is een uitgesproken feministische en queer activiste.
- 6.‹Recognizable in this trend is a desire to (re)write the self with a focus on ethico-political forms of relationality as one piece of an attempt to imagine a more just self and society.›
- 7.‹[…] pronounces, but does not resolve, longstanding ethico-political questions attendant on all project of self-narration.›
- 8.‹How can an autobiographical writing, in the abyss of a terminating analysis, give a person — an analyst — her birth?›
- 9.Letterlijk ‹verwarring rond gender›, maar vooral een referentie naar het gelijknamige werk van Judith Butler (1990).
- 10.‹If I am running, I am not doing physics, or biology, or aesthetics. I am running. In order to run, physics is not enough; nor is biology; nor is aesthetics, nor is psychology or anthropology. Nor is even the combination of all of them. Though a clearer picture of running will emerge if we use many branches of knowledge, we still in that case will only be replacing running in the intersection of many different forms of description and explanation. But if I wish to understand running — to think about it in the moment — I must work in the space between these many disciplines where running is happening. This space belongs to no single discipline, nor even an amalgamation of several disciplines. This is the place where we most of the time are: trying to understand the runner as he runs.›
- 11.‹When he remarks that the only hope for prevailing against the tyrant is the mobilization of mania (leveling plaint after plaint, until numerosity overwhelms sovereign power), he offers us a glimpse into those forms of insurrectionary solidarity that turn against authoritarian and tyrannical rule, as well as against forms of war that threaten the destruction of life itself.›
- 12.https://podcasts.apple.com/us/podcast/psychoanaliterature/id1572242375
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden