De verheerlijking van rancune
Samenvatting
The glorification of resentment — On the perverse political style and the fragility of democracy
Combating social inequality in the name of democratic ideals and principles of justice, large-scale emancipation movements and surges of immigration are recurring phenomena in the development of western societies. These processes have increased the opportunities for self-determination and self-fulfillment for large numbers of people. They also produce resentment among those who do not receive what they believe they are entitled to and among those who lose long-standing privileges of power and corresponding behavioral opportunities and identities.
The perverse political style of right-wing extremist political leaders and movements creates or reinforces a rigid split in the representational world. In one compartment an ecstatic grandiose pseudo-reality is constituted in which resentment in all its malice is incited, glorified and enacted. In another compartment feelings of worthlessness and primitive existential fears are uppermost and haunting, but these are denied and reversed in the compartment of pseudo-reality. Attention is paid in this article to the intersubjective interaction between the right-wing extremist leader, his followers and the other public, and to the problem of whether there is a reality about which truth can be known.
Muze, bezing ons de wrok van de zoon van Peleus, Achilles,
die ongenadige wrok die de Achaeërs grenzeloos leed bracht,
tal van krachtige zielen van helden prijsgaf aan Hades
en die hun lichaam ten prooi aan honden en allerlei soorten
vogels deed vallen.
Homerus, Ilias, aanhef. Vertaling: H.J. de Roy van Zuydewijn
Mensen hebben een lichaam en een geest, en ze leven in een samenleving. Die drie niveaus van menselijk functioneren grijpen op elkaar in en moeten dus in hun samenhang worden bezien. Mijn belangstelling is het grensgebied van psychoanalyse en sociologie, en dat is het toneel van dit artikel.
Immigratiestromen, emancipatiebewegingen en bestrijding van de bestaande maatschappelijke ongelijkheid uit naam van een democratisch rechtvaardigheids- of gelijkheidsideaal zijn ten minste vanaf de achttiende eeuw een voortdurend gegeven in de ontwikkeling van westerse samenlevingen. In verscheidene perioden heeft dat voor veel mensen de mogelijkheden voor zelfbeschikking en zelfontplooiing vergroot. Onvermijdelijk brengt dat ook rancune teweeg onder degenen die niet over de feitelijke mogelijkheden beschikken om te krijgen waar zij met de democratische beginselen recht op menen te hebben. Rancune doet zich ook voor onder degenen die al lang bestaande machtsvoordelen en de bijbehorende gedragsmogelijkheden en identiteit verliezen of daar bang voor zijn.
Extreemrechtse politieke leiders zeggen voor de miskende belangen van hun aanhangers op te komen. In werkelijkheid worden ze slechts verenigd door rancune. Wijdverbreide rancune sluit in de diepte aan op primitieve psychologische krachten in en tussen grote aantallen mensen. De psychoanalyse kan helpen die krachten te benoemen en te begrijpen. Ik gebruik de psychoanalytische conceptualisering van perversie en het onderscheid tussen de paranoïde-schizoïde positie en depressieve positie om een politieke stijl te beschrijven waarin de rancune in al zijn kwaadaardigheid wordt aangejaagd, verheerlijkt en uitgeleefd. Die perverse politieke stijl ondermijnt de democratie en beschaving.
Uitgangspunten
Psychoanalytici spreken nogal eens over de ‹omgeving›, ‹context›, ‹maatschappij› of ‹sociale factoren› als iets wat ‹van buiten› op de mensen afkomt. De psychoanalyse bestudeert dan het individu; de sociologie de maatschappij. Dit onderscheid (dat ook een praktische arbeidsdeling is) is problematisch. Het doet het voorkomen alsof er individuen bestaan buiten de samenleving om, en alsof er een samenleving bestaat buiten individuen om.
Freud (1905) overbrugt in de context van de drifttheorie de kloof tussen het somatische en het psychische met het begrip ‹psychische representant›. Daarmee doelt hij op de expressie van somatische prikkels op psychisch niveau. Dit begrip kan naar de andere kant uitgebreid worden: ook de samenleving wordt op psychisch niveau tot uitdrukking gebracht. De ‹buitenwereld in de binnenwereld› wordt telkens weer in het web getrokken van deels onbewuste intrapsychische krachten, betekenissen, fantasieën, projecties enzovoort. Die innerlijke representatie van de samenleving wordt in talloze interacties tussen mensen tot expressie gebracht en geeft dus mede vorm aan de samenleving. Individu en samenleving, psychische en sociale processen grijpen op elkaar in. Psychoanalyse en sociologie vullen elkaar aan om het hoe en wat daarvan te beschrijven en begrijpen.
In dit artikel leg ik de focus op een manier van politiek bedrijven, een politieke stijl, die voortkomt uit en alleen maar massaal aanslaat onder een maatschappelijke conditie waarin specifieke krachten werkzaam zijn. In zoverre die krachten maatschappelijke verhoudingen betreffen, maak ik gebruik van sociologische inzichten. In zoverre die krachten op psychische processen in en tussen grote aantallen mensen betrekking hebben, maak ik gebruik van psychoanalytische inzichten.
Richard Hofstadter, hoogleraar Amerikaanse geschiedenis aan de Columbia University in New York, muntte in 1964 de term ‹paranoïde politieke stijl›. Aanleiding was de nominatie van de ultraconservatieve senator Barry Goldwater voor het Amerikaanse presidentschap. De genoemde term typeert een manier van politiek bedrijven waarin agressie, wantrouwen, complottheorieën, zwart-witdenken, projectiemechanismen en apocalyptische retoriek de kenmerkende ingrediënten zijn. Hofstadter schrijft:
‹In using the expression «paranoid style» I am not speaking in a clinical sense, but borrowing a clinical term for other purposes. I have neither the competence nor the desire to classify any figures of the past or present as certifiable lunatics. In fact, the idea of the paranoid style as a force in politics would have little contemporary relevance or historical value if it were applied only to men with profoundly disturbed minds. It is the use of paranoid modes of expression by more or less normal people that makes the phenomenon significant› (Hofstadter 1964, p. 77).
Ik neem dit uitgangspunt over en richt mij dus niet op de psychische gesteldheid van de politieke leider. Tussen de paranoïde politieke stijl die Hofstadter beschrijft en mijn bespreking van de perverse politieke stijl bestaat ook verschil. De werkwijze van Hofstadter is descriptief, terwijl ik probeer de onderliggende dynamiek te begrijpen. Zoals we zullen zien, is in de politieke stijl die ik beschrijf het paranoïde een aspect van het perverse.
Hofstadter laat met voorbeelden uit de Amerikaanse geschiedenis zien dat de paranoïde politieke stijl deel uitmaakt van movements of discontent die op kleine en soms op grote schaal steeds weer aan de orde zijn. De paranoïde politieke stijl wordt een leidende kracht in politieke partijen en massabewegingen als de spanningen en conflicten in de samenleving niet meer te kanaliseren zijn met ‹gewone› democratische instituties en processen zoals onderhandeling en compromis. Wat kan in maatschappelijke tegenstellingen en conflicten zo giftig worden dat de samenbindende functie van democratische processen en instituties verloren gaat? Menno ter Braak verheldert in zijn theoretische analyse van het nationaalsocialisme de rol van rancune.
Menno ter Braak en de rancune in de democratische samenleving
Ter Braak is met zijn essayistisch werk op het gebied van literatuur, geestesleven, film, toneel en samenleving een van de belangrijkste Nederlandse auteurs van het interbellum. Hij was medeoprichter en redacteur van Forum, het invloedrijkste Nederlandse literaire tijdschrift uit de jaren dertig. Ook was hij medeoprichter en bestuurslid van het Comité van waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectuelen. Na de Duitse inval koos hij op 15 mei 1940 op 37-jarige leeftijd de dood.
In 1937 publiceert Ter Braak Het nationaalsocialisme als rancuneleer. Daarin verklaart hij de alomtegenwoordigheid van rancune in de samenleving uit de alomtegenwoordigheid van democratische gelijkheids- en rechtvaardigheidsidealen:
‹Men kan de rancune niet als een uitzonderingstoestand beschouwen in een cultuur, die, als de onze, de tendens vertoont om aan alle mensen gelijke rechten te verlenen. Het is de gelijkheid als ideaal, die, gegeven de biologische en sociologische onbestaanbaarheid van gelijke mensen, de rancune promoveert tot een macht van de eersten rang in de samenleving› (p. 577, cursief in het origineel).
Moderne democratische samenlevingen kennen een wijdverbreid gelijkheidsethos. Op grond van het liberale principe van wettelijke gelijkheid vallen in de achttiende en negentiende eeuw burgers uit de middenklasse aristocratische standsprivileges aan. Halverwege de negentiende eeuw wordt in de westelijke wereld de slavernij afgeschaft. Eind negentiende eeuw stijgt in Duitsland geen enkele bevolkingsgroep zo snel op de maatschappelijk ladder als de joden. Rond die tijd komt ook de arbeidersbeweging op, die met veel strijd een menswaardig bestaan voor veel loontrekkers weet af te dwingen. Tegen het eind van die eeuw kondigt de vrouwenbeweging zich aan met campagnes voor het vrouwenkiesrecht. Halverwege de twintigste eeuw voltrekt zich vrijwel overal in Azië en Afrika de bevrijding van westerse koloniale overheersing. Sinds nu zo'n vijftig jaar geleden manifesteert zich een nieuwe golf van emancipatiestreven: vrouwen, zwarten, jongeren, eerste en latere generaties immigranten, etnisch-culturele en seksuele minderheden gaan de strijd aan voor gelijke rechten en gelijkwaardigheid. Een belangrijke motor in al die emancipatiebewegingen is de revolutionaire verbreiding van het onderwijs.
Mensen verschillen echter in biologische aanleg, persoonlijke capaciteiten en sociale omstandigheden. Voor veel mensen is er dus een discrepantie tussen enerzijds de democratische gelijkheidsidealen en rechtvaardigheidsbeginselen en anderzijds hun feitelijke mogelijkheden. Ter Braak situeert het ressentiment (hij gebruikt de woorden ‹rancune› en ‹ressentiment› als synoniemen) in die frustrerende tegenstelling:
‹Want naarmate het bezit van cultuur meer als een recht wordt gevoeld, wordt de afstand, die er bestaat tussen dat recht op alles en het bezit van weinig in de praktijk, meer beseft als een onrecht; […] de raté, de mens van het ressentiment, weet alleen, dat hij het meerdere bezit van de ander niet verdragen kan, dat het hem hels maakt een ander bevoorrecht te zien; hij wrokt, omdat hij in de wrok althans de lust beleeft der permanente ontevredenheid› (p. 576, cursief in het origineel).
Een slechte economische conjunctuur gaat gewoonlijk samen met een afnemende gelijkheid in kansen en vergroot voor meer mensen de discrepantie tussen hun feitelijke situatie en de democratische gelijkheidsidealen en rechtvaardigheidsbeginselen. Dat was bij uitstek het geval in het Europa waarin Ter Braak leefde. Het nationaalsocialisme proclameert de ‹ware democratie› en een ‹hoogere gelijkheid›. In de Volksgemeinschaft is iedereen (illusionair) gelijk: de grootgrondbezitter en de landarbeider, de grootindustrieel en de fabrieksarbeider, de leider en het volk; de Untermensch uitgezonderd. Ik citeer Ter Braak: ‹het nationaalsocialisme is […] niet de ontkrachting, maar de perversie van democratie […]› (p. 582, cursief in het origineel).
Norbert Elias en de rancune van macht-verliezende formaties
De bron van de rancune ligt anders bij een ander kenmerk van het democratisch gelijkheids- en rechtvaardigheidsstreven. Emancipatiebewegingen stuiten telkens weer op weerstand bij degenen die met de nieuwe maatschappelijke verhoudingen veel verliezen of daarvoor bang zijn, voor henzelf of hun nageslacht. Van grootschalige immigratie gaat een soortgelijke dreiging uit. Het gaat daarbij niet alleen om dreigend of feitelijk verlies van werk, inkomen of een inkrimping van rechten. Waar het ook om gaat, is de ondermijning van een sociaal overgeërfd zelfbeeld dat berust op een geprivilegieerde positie binnen een vaste maatschappelijk orde. Naar die orde functioneerden gezin, familie, gemeenschap en samenleving vaak vele generaties lang, en dat voelde als vanzelfsprekend. De psychoanalytisch georiënteerde Duits-Britse socioloog Norbert Elias schrijft:
‹[…] een dreigend machtsverlies houdt voor de leden van heersende formaties onveranderlijk een ernstige verstoring van hun zelfbeeld in en niet zelden een volledige vernietiging van datgene wat in hun ogen zin en waarde aan hun leven verleent; daarmee dreigt tegelijkertijd een verlies aan identiteit — een verlies van zichzelf› (1989, p. 478).
Het verlies raakt de leden van heersende formaties in hun kern en dat roept diepe rancune op, zowel op individueel niveau als op groepsniveau. Wat Elias hier naar aanleiding van de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog beschrijft, beschouwt Abram de Swaan (2019) als een sociologische wetmatigheid, die bijvoorbeeld ook kan gelden voor het Rusland van na de ineenstorting van de Sovjet-Unie. In democratische samenlevingen is die wetmatigheid van toepassing op elke categorie mensen die in zijn geheel daalt, dreigt te dalen of is gedaald ten opzichte van een zich emanciperende groepering of zich weggedrongen voelt door immigranten.
Ook in deze context ga ik ervan uit dat de mate van rancune geen historische constante is. Economische voorspoed gaat vaak samen met groeiende immigratiestromen en een toenemende gelijkheid in kansen. Daarmee zal ook de rancune in een samenleving groter zijn en dus makkelijker een machtsfactor worden in reactionaire massabewegingen. Het Amerika van vandaag is daar een voorbeeld van. Op de succesvolle emancipatie van vooral veel zwarten en vrouwen en de komst van grote aantallen niet-blanke immigranten volgt de terugslag van een reactionaire massabeweging. De tanende macht van het paternalistische-blanke-rurale-christelijke Amerika en ook de teloorgang van de Verenigde Staten als wereldmacht zijn een belangrijke bron van rancune in de huidige Amerikaanse samenleving.
Rancune in de psychoanalytische literatuur
Rancune zie ik als de affectieve onderbouwing van rechts-extremisme. In de psychoanalyse is over rancune betrekkelijk weinig gepubliceerd. In 26 jaar Tijdschrift voor Psychoanalyse wordt ‹rancune› of ‹ressentiment› in zeven artikelen genoemd, en dan nog slechts zijdelings. Met behulp van PEP-Web (Psychoanalytic Electronic Publishing) tel ik in de internationale psychoanalytische literatuur van meer dan een eeuw veertien artikelen met resentment, ressentiment of rancor in de titel. Daarin wordt vaak verwezen naar de Duitse filosofen Friedrich Nietzsche (1887) en Max Scheler (1912). Ook Ter Braak gaat op hen terug. Hun inzichten zijn voor een deel verouderd, maar Schelers fenomenologische beschrijving van ressentiment is nog steeds relevant:
‹Ressentiment is een zelfvergiftiging van de ziel […], die ontstaat door een systematische onderdrukking van de ontlading van bepaalde gemoedsbewegingen en affecten, die op zich normaal zijn en tot de inventaris van de menselijke natuur behoren; […] De gemoedsbewegingen en affecten waar het hier in de eerste plaats om gaat zijn wraakgevoel, wraakimpuls, haat, boosheid, afgunst, jaloezie, valsheid› (1912, p. 12-13).
‹Alleen waar een bijzondere heftigheid van die affecten hand in hand gaat met een gevoel van onmacht om ze in activiteit om te zetten, waardoor ze «verbeten» worden, […] alleen daar ligt een voorwaarde voor het ontstaan van ressentiment› (1912, p. 16).
De mensen van het ressentiment krijgen niet waar zij recht op menen te hebben (Ter Braak) of hebben traditionele machtsvoordelen en de bijbehorende gedragsmogelijkheden en identiteit verloren (Elias). In de diepte zal dit appelleren aan primitieve angsten en fantasieën over overweldigd en vernietigd worden en verdwijnen. Tas (1995) benadrukt dat het gevoel slecht behandeld te zijn schaamteverwekkend is. Vooral als de schaamte geloochend wordt (unacknowledged shame; Lewis 1971) en de Ik-functies aantast (ego-destructive shame; Gilligan 1997) roept dat een op de buitenwereld gerichte helse woede op (narcissistic rage; Kohut 1971). Retzinger (1985) spreekt van ressentiment als woede en schaamte samengaan. In de vernederende en uitzichtloze situatie waarin veel mensen leven kan de razernij soms een uitlaatklep vinden in de eigen intieme kring, die daar dan het slachtoffer van wordt. Vaak rest er echter niet veel anders dan de opgekropte woede, haat, afgunst en wraakzucht van rancune. Rancune vergiftigt het zelfgevoel en de manier waarop je in de wereld staat en kan zowel op individueel niveau als op groepsniveau intergenerationeel worden doorgegeven.
Mensen van het ressentiment komen in alle lagen van de samenleving voor. Een voorbeeld is de machtige rijkaard die zich vanwege zijn levensstijl en smaak verachtelijk bekeken voelt door degenen die meer cultureel kapitaal bezitten. Ver daaronder staat de blanke arme sloeber die zich vernederd voelt nu hij zijn vrouw en dochters niet meer kan behandelen als sloof, of een zwarte als slaaf.
Decivilisatie, perversie en geperverteerde containment
Freud publiceerde in 1930 Het onbehagen in de cultuur. Hierin thematiseert hij het onverzoenlijke antagonisme tussen de bevrediging van driftimpulsen en de door het beschavingsproces opgelegde morele beperkingen. Het onderdrukken en verdringen van seksuele wensen, agressieve neigingen en narcistische behoeften maakt het samenleven mogelijk zonder dat men elkaar exploiteert of de hersens inslaat. Dat geeft een zekere veiligheid, maar de culturele dwang tot driftverzaking heeft zijn prijs. Onderdrukken en verdringen leidt tot onbehagen en neurosen. In 1905 noemt Freud de neurose het negatief van de perversie. Als onbehagen en neurose het bijproduct van beschaving zijn, kan perversie dan iets vertellen over processen die de beschaving ondermijnen?
Ik muntte de term ‹perverse politieke stijl› in 2017. In 2020 hanteert de Duitse psychoanalytica Karin Zienert-Eilts het psychoanalytische perversieconcept in haar artikel Destructive populism as ‹perverted containing›. Gebruikmakend van de metafoor van de container die Bion introduceerde voor de moederborst en in een analogie toepaste op de analyticus, stelt zij dat destructief populisme de containerfunctie van de democratische samenleving vervormt en omkeert. Geperverteerde containing biedt geen verwerking en integratie van destructieve impulsen en processen, maar wakkert die juist aan:
‹[…] the very function of containing is perverted: a perverted container […] is offered, which does not process, detoxify and transform destructive processes, but on the contrary, fuels them. The healing, developmental, beta-elements transforming and integrating alpha function are undermined and overridden, the beta-elements are destructively accelerated› (Zienert-Eilts 2020, p. 980).
In een perverse manier van politiek bedrijven wordt niet nagestreefd de rancune in de samenleving te ontgiften en om te werken naar constructief beleid (‹te stileren›, zegt Ter Braak 1937, p. 582). Integendeel, de rancune wordt juist in al zijn kwaadaardigheid aangejaagd, verheerlijkt en uitgeleefd. Ter Braak schrijft: ‹[…] het nationaalsocialisme is de volledige emancipatie van het ressentiment […]› (idem, cursief in het origineel).
De psychoanalytische conceptualisering van perversie is complexer dan wat ik in de volgende paragraaf naar voren haal. Ik beperk mij tot die aspecten die mij in de daaropvolgende paragraaf behulpzaam zijn om de perverse politieke stijl te beschrijven.
Perversie als blauwdruk voor de perverse politieke stijl
Jaap Ubbels (1996, 2007, 2008) benadrukt dat een perverse gesteldheid niet beperkt is tot de seksuele perversies, maar ook een krachtige manier is om vijandigheid en haat uit te drukken. Aan de perversie ligt een fundamentele stoornis ten grondslag in het zich vormen van een voorstellingswereld. Die stoornis doet zich vooral voor in samenhang met gebeurtenissen, belevingen en herinneringen die zo moeilijk te verdragen zijn dat de innerlijke samenhang dreigt te fragmenteren. In plaats van verdringing, bij uitstek het afweermechanisme in de neurose, is een meer primitieve noodoplossing nodig die adequaat is in de vroege kindertijd. Daarin gaat vergaande loochening samen met een splijting in de werkelijkheidsvoorstelling. Freud (1940) spreekt van Ik-splijting. Het gaat hierbij niet om een splitsing tussen bewust en onbewust. Het essentiële is dat er twee parallelle voorstellingswerelden bestaan die allebei als werkelijkheid worden ervaren en geheel los van elkaar functioneren. Freud noemt het voorbeeld van een kind dat een ouder heeft verloren: het kan daarvan weet hebben en tegelijkertijd de gedachte koesteren dat de ouder leeft. Wat waar is in het ene compartiment, is onwaar in het andere, zonder dat dit als een ongerijmdheid ervaren wordt.
Bij de radicale splijting die in de volwassenheid kenmerkend is voor een perverse afweerorganisatie is het ene compartiment gevuld met erotisch opwindende voorstellingen die vaak een grandioze, almachtige, wraaklustige, provocerende lading hebben. Die voorstellingswereld kan zowel een manische, narcistische, paranoïde, psychopathische als psychotische kleur hebben. Essentieel is de omkering: goed en kwaad worden verwisseld, waarheid wordt leugen, leugen wordt waarheid, onmacht wordt almacht, vernedering en verlies worden wraaklustige triomf. De sociale conventies in de betekenisverlening en communicatie worden voortdurend ondergraven. De ander raakt ontregeld. Het zich sadistisch en schuldeloos verlustigen aan de angst en onmacht van de ander heeft een ik- en zelfversterkende werking: ik zie de schrik en onmacht in de ander, ik besta, ik doe ertoe. De grandioze extatische werkelijkheid heeft geen verbinding met de doodse voorstellingswereld van het andere compartiment. Daarin spoken onverdraaglijke gevoelens en gedachten rondom een kern van hopeloze leegte, waarin vernietiging niet dreigt maar waarin al vernietigd is.
Deze voorstellingswereld wordt geloochend en dus niet ervaren in het compartiment van de grandioze werkelijkheid. In die voorstellingswereld overweldig je de ander; in het andere ben je overweldigd. Met de splijting in parallelle voorstellingswerelden kun je tegelijkertijd wraakzuchtige triomfator en vernederde verliezer zijn, zonder dat het ene het andere beïnvloedt en zonder dat het als een inconsistentie wordt gevoeld.
De perverse politieke stijl
De perverse politieke stijl creëert of versterkt een rigide splijting in de voorstellingswereld die resulteert in twee gecompartimentaliseerde parallelle werelden. In de voorstellingswereld van het ene compartiment creëert en personifieert de extremistische leider een extatische destructieve pseudowerkelijkheid waarin de rancune in al zijn kwaadaardigheid wordt aangejaagd, verheerlijkt en uitgeleefd. Schaamteloos brengt hij de haat, woede, afgunst, wraakzucht in de arena die misschien al jaren zijn opgekropt in wijdverbreide rancune. In een narcistische overdracht (Kohut 1971) incorporeren de aanhangers de kwaadaardige voorstellingswereld van de leider en vereenzelvigen zij zich met zijn manische grootheid (idealiserende overdracht). Omgekeerd ziet de leider zijn grootheid en almacht terug in de bewonderende onderworpenheid van zijn aanhang (spiegeloverdracht). Hij is de kampioen van de omkering: kwaad wordt goed, leugen wordt waarheid, onmacht wordt almacht, onrecht wordt recht, verlies wordt triomf, vernedering wordt wraaklust. In het andere compartiment spoken gevoelens van waardeloosheid en angsten en fantasieën over overweldigd en vernietigd worden en verdwijnen, die geloochend en omgekeerd worden in de parallelle voorstellingswereld van het grandioze compartiment.
Gemanipuleerde massamedia en militair georkestreerde of quasi-informele massabijeenkomsten versterken de regressie in denken, voelen, moraal en Ik-afgrenzing, zowel bij de politieke leider als bij zijn volgelingen. Zij raken steeds meer in de ban van de opwindende, wraakzuchtige, almachtige pseudowerkelijkheid en van elkaar. Met de vernietigende haat die nijd teweegbrengt, vallen de leider en zijn volgelingen de categorieën mensen aan die profiteren van de democratische gelijkheids- en rechtvaardigheidsbeginselen. Hun haat richt zich ook op de overheid, politici, professionals en maatschappelijke instituties die materieel en ideologisch de democratische beginselen beschermen en versterken: politieke tegenstanders, de vrije pers, onafhankelijke rechtspraak. De paternalistische-blanke-christelijke gezinsstructuur en wereldheerschappij worden geïdealiseerd en krijgen eeuwigheidswaarde toegekend. Gezamenlijke vijandbeelden versterken de identificatie met elkaar, de eigen groepscategorie en de leider.
Langs de lijnen van het primitieve afweerproces dat Melanie Klein in 1952 ‹projectieve identificatie› noemt (Thys 2021), projecteren de leider en zijn volgelingen alles wat zij van zichzelf niet kunnen verdragen in een categorie van anderen (vrouwen, immigranten, raciale groepen, etnisch-culturele, religieuze, seksuele minderheden, enzovoort). Die doelgroep wordt geïdentificeerd en vergiftigd met het grote Kwaad en moet dus uit zelfverdediging wel aangevallen worden, zo nodig met geweld en in het uiterste geval met een genocidale moordcampagne. De illusionaire hoop is dan voor altijd van het kwaad te zijn verlost (Gomperts 2006).
De extreemrechtse leider stookt bij zijn volgelingen de grootst mogelijke opwinding en razernij op om aan de meest onwaarschijnlijke van zijn paranoïde projecties een belevingskwaliteit van ‹echt› te geven. Bij het andersdenkende publiek en de gevestigde orde, de derde in deze perverse interactie, treedt grote ontsteltenis op. De sociale conventies die aan het publieke en politieke debat ten grondslag liggen bestaan niet meer. Feiten, kennis, wetenschap, recht en moraal zijn betekenisloos. Hoe meer de leider en zijn volgelingen bij de andersdenkenden en de gevestigde orde ontzetting en ontregeling zien, hoe meer hun macht groeit. Rancuneuze wraakzucht wordt extatische wraaklust. Het zich verlustigen aan de angst en machteloosheid van de ander geeft een orgastische boost aan het zelfgevoel. Een politieke stijl van méér ophitsing, haat, laster, leugens, bedrog, intimidatie, choqueren is daartoe effectiever dan minder. Zolang die als een verslaving werkende regressieve toestand voortduurt en ontnuchtering uitblijft, is de machteloze en naargeestige situatie waarin veel mensen feitelijk leven weg uit hun beleving en vallen de leider en zijn volgelingen in een narcistische collusie met elkaar samen in het kwaadaardig aanjagen, verheerlijken en uitleven van hun rancune.
Analytische afstandelijkheid en procesmatige betrokkenheid
De Swaan (2021) stelt dat er geen positie is waarin over de dreigingen voor de democratie en beschaving te spreken is alsof de spreker niet zelf geïnvolveerd is in de maatschappelijke processen die tot die dreigingen aanleiding geven. Deze zienswijze is analoog aan de in de psychoanalytische wereld tegenwoordig dominante opvatting waarin het psychoanalytisch proces wordt begrepen als een interactie van twee mensen, die daaraan elk met hun eigen dynamiek, passie, opvattingen en algehele subjectiviteit bijdragen.
Tot nu toe gedroeg ik mij echter als een ouderwetse alwetende analyticus die vanuit het klassieke model van de eenpersoonspsychologie de voorstellingswereld van extreemrechtse politieke leiders en bewegingen duidt als een kwaadaardige pseudowerkelijkheid, waarin zij de samenleving als projectiescherm van hun rancune gebruiken. Ik leg de onderliggende sociale en psychische mechanismen daarvan bloot, en houd mij voor het overige uit het zicht, alsof ik er zelf niet in betrokken ben. Vanuit het perspectief van de relationele intersubjectieve psychoanalyse is mijn analyse te zien als een arrogante daad van symbolisch geweld waarmee ik laat zien dat ik juist deelgenoot ben van het proces dat in de samenleving de rancune teweegbrengt die reactionaire politieke leiders en bewegingen exploiteren om hun autocratische doeleinden te realiseren.
Verhalen en werkelijkheid
Misschien uit weerzin tegen de autoritaire en alleswetende psychoanalyticus voelen sommige analytici zich aangetrokken tot de postmoderne kennistheorie. Daarin constitueren de ‹verhalen›, ‹vertogen›, ‹narratieven› van mensen hun eigen waarheid en werkelijkheid. In een analyse is het dan de bedoeling bij verschillende verhalen stil te staan, het gesprek erover op gang te brengen en nieuwe verhalen te ontwikkelen. Een voorbeeld is Owen Renik (1998), die in een gevalsstudie over de analyse van Ethan schrijft:
‹Ethan and I, in our investigation, were not trying to discover something that was already there. We were trying to devise a view of Ethan's life, present and past, that worked, i.e. that helped him feel better. We evaluated the validity of our understanding entirely on the basis of its therapeutic efficacy. As I see it, in clinical psychoanalysis as in the rest of science, what is true is what works› (p. 492, cursief in het origineel).
Als iedereen (als individu of als groep) met ‹het verhaal dat werkt om je goed te voelen› zijn eigen waarheid en werkelijkheid constitueert, valt het onderscheid tussen waarheid en onwaarheid, tussen werkelijkheid en pseudowerkelijkheid weg. Ook de twee manieren van naar de wereld kijken die de huidige samenleving splijten, constitueren dan hun eigen waarheid en werkelijkheid. In die splijting tussen wij en zij menen wij (daar val ik onder, en naar ik veronderstel de meeste van mijn lezers) dat zij zich door waanvoorstellingen laten leiden, door complottheorieën die zij van het internet plukken. Maar zij zijn ervan overtuigd dat wij in een illusie leven en de ware feiten niet onder ogen zien, misleid als we zijn door de leugenpers.
En: wij hebben een verklaring voor hun hardnekkige weigering om onze feiten te erkennen en onze redeneringen te accepteren. Maar zij hebben hun eigen verlicht inzicht in de ware werkelijkheid achter de schijnwereld waarin wij leven, en zij hebben vast ook een verklaring voor onze onnozele verblinding. Als zij en wij onze eigen werkelijkheid constitueren, en dus het concept van een gedeelde of feitelijke werkelijkheid geïmplodeerd is, hoe is dan uit te maken of het waarheidsgehalte van de ene werkelijkheidsvoorstelling hoger is dan van de andere?
Voorstellingen en hun gevolgen
Donnel Stern (2019) vraagt zich af of de leugens van Trump noodzaken tot een pleidooi voor het klassieke werkelijkheidsidee waarin uitspraken over de werkelijkheid moeten corresponderen met een objectieve werkelijkheid die buiten ons bestaat. Maar zo'n absoluut werkelijkheidsidee is precies wat autocratische politieke leiders en bewegingen nastreven. Vanuit deze overweging houdt Stern vast aan wat hij het democratische sociaal-constructivistische uitgangspunt van de relationele intersubjectieve psychoanalyse noemt, en verwerpt hij op politieke en morele gronden het klassieke werkelijkheidsidee. Ik vraag me af of er vanuit de psychoanalyse argumenten zijn om met behoud van haar sociaal-constructivistische uitgangspunt te stellen dat de ene werkelijkheidsvoorstelling meer waarheid bevat dan de andere, zonder dat wij daarmee de pretentie hebben de ultieme waarheid in petto te hebben.
De relationele intersubjectieve psychoanalyse ontleent zijn uitgangspunt aan het sociaal constructivisme dat ook in de filosofie en sociale wetenschappen opgang deed. In de sociaal-constructivistische zienswijze zijn mensen (in hun binnenwereld en in hun interactie met elkaar) voortdurend betrokken in een proces van betekenisverlening. Wat is de relatie tussen die betekenisverlening en de werkelijkheid? Het Thomas-theorema geeft daar uitsluitsel over: ‹If men [mensen; W.G.] define situations as real, they are real in their consequences› (Thomas & Thomas 1928, p. 571-572). Michel Thys (2021) noemt de mens een voorstellingswezen, maar daar moet dus aan worden toegevoegd: mensen handelen vanuit hun voorstellingen, en dat heeft gevolgen voor de werkelijkheid. Met ontelbare gedragingen en interacties creëren zij in de loop van de tijd een werkelijkheid die net als de materiële werkelijkheid als gedeelde, feitelijke werkelijkheid wordt ervaren. Dat is wat Emile Durkheim (1895) met ‹sociale feiten› bedoelde. De leugens van extremistische politieke leiders zijn waar in hun gevolgen.
In de psychoanalyse wordt de wijze waarop we betekenis geven aan de binnen- en buitenwereld oorzakelijk verklaard door innerlijke structuren die zich in de loop van de vroege kindertijd ontwikkelen. Hoewel veel tegen die ontwikkeling in kan gaan, wordt die betekenisverlening genuanceerder, gedifferentieerder en meeromvattend. In die zin worden meer aspecten van de werkelijkheid geïncludeerd en is het waarheidsgehalte groter.
In het kleiniaanse denken wordt onderscheid gemaakt tussen de paranoïde-schizoïde positie en de depressieve positie. De perverse politieke stijl wordt gekenmerkt door het primitieve niveau van functioneren van de paranoïde-schizoïde positie. Paranoïde angsten, overweldigingsangsten, archaïsche agressie, vernietigende nijd, almachtfantasieën, splijting, projectieve identificatie, loochening, ontkenning, idealisering, demonisering zijn daarin leidende krachten. Als de politici van het ressentiment beschikken over de geweldsmiddelen van de staat, ontpoppen zij zich als barbaren.
Een democratische manier van politiek bedrijven volgt de meer geïntegreerde manier van functioneren van de depressieve positie. De agressie moet getemperd zijn in een democratisch proces van onderhandeling en compromis. Er moet voorstellingsvermogen, empathie en zorg bestaan ten aanzien van de belangen van anderen. Het vermogen om te accepteren dat er verschillende visies op een zaak mogelijk zijn, is onontbeerlijk. Dat geldt ook voor het vermogen om de pijn en onvermijdelijkheid van verlies en teleurstelling te verdragen, verantwoordelijkheid voor eigen tekortkomingen te nemen en illusies van eigen almacht en perfectie op te geven. Politiek handelen vanuit de voorstellingswereld van de paranoïde-schizoïde positie dan wel vanuit de depressieve positie heeft grote consequenties voor de werkelijkheid. Dit verschil creëert een wereld van verschil. Dat is de kolossale les van het verleden.
In analogie met de depressieve positie is een democratisch bestel nooit definitief, en het moet dus telkens weer bevochten worden tegen de regressieve kracht van de paranoïde-schizoïde positie in. Naarmate in een samenleving de spanningen groter zijn, zullen de regressieve en primitieve krachten sterker zijn. Daardoor raken meer mensen meer vervreemd van hun beschouwelijke en invoelende kant, en dat maakt het des te moeilijker om de democratie te behouden.
Manuscript ontvangen 11 november 2021
Definitieve versie 17 mei 2022
Literatuur
- Braak, M. ter (1937). Het nationaalsocialisme als rancuneleer. In Verzameld werk 3 (p. 571-594). Amsterdam: Van Oorschot, 1949.
- Durkheim, E. (1895). Rules of the sociological method. New York: The Free Press, 1982.
- Elias, N. (1989). Studies over de Duitsers — Machtsstrijd en habitusontwikkeling in de negentiende en twintigste eeuw. Amsterdam: Boom, 2003.
- Freud, S. (1905). Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit. In Werken 4 (p. 9-116). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1930). Het onbehagen in de cultuur. In Werken 9 (p. 456-532). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1940). Hoofdlijnen van de psychoanalyse. In Werken 10 (p. 447-503). Amsterdam: Boom, 2006.
- Gilligan, J. (1997). Violence — Our deadliest epidimic and its causes. New York: Grosset/Putnam.
- Gomperts, W.J. (2006). Mindless mind en massamoord. In J.E. Verheugt-Pleiter (red.), Psychoanalyse anno nu (p. 227-239). Assen: Van Gorcum.
- Gomperts, W.J. (2017). De perverse politieke stijl. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 23(3), 211-213.
- Hofstadter, R. (1964). The paranoid style in American politics. Harper's Magazine, (11), 77-86.
- Kohut, H. (1971). The analysis of the self — A systematic approach to the psychoanalytic treatment of narcissistic personality disorders. London: Hogarth Press.
- Lewis, H.B. (1971). Shame and guilt in neurosis. New York: International Universities Press.
- Nietzsche, F. (1887). On the geneology of morals. New York: Vintage Books, 1967.
- Renik, O. (1998). The analyst's subjectivity and the analyst's objectivity. The International Journal of Psycho-Analysis, 79(3), 487-497.
- Retzinger, S. (1985). The resentment process — Videotape studies. Psychoanalytic Psychology, 2(2), 129-151.
- Scheler, M. (1912). Het ressentiment in de moraal. Amsterdam: Boom, 2008.
- Stern, D.B. (2019). Constructivism in the age of Trump — Truth, lies, and knowing the difference. Psychoanalytic Dialogues, 29(2), 189-196.
- Swaan, A. de (2019). Tegen de vrouwen — De wereldwijde strijd van rechtsisten en jihadisten tegen de emancipatie. Amsterdam: Prometheus.
- Swaan, A. de (2021). De bedreigde democratie. Voordracht op het Symposium Angst in bange dagen, Stichting Breukvlakken en Stichting Perdu. Amsterdam, 1 juli 2021.
- Tas, L.M. (1995). Therapie géén biecht — Notities over schaamte. De Gids, 158, 354-360.
- Thomas, W. & Thomas, D. (1928). The child in America — Behavior problems and programs. New York: Knopf.
- Thys, M. (2021). Op de rand van het menselijke — Filosofisch-psychoanalytische impressies. Antwerpen: Gompel & Svacina.
- Ubbels, J. (1996). Perversie en pervertering van de overdracht. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 2(3), 133-145.
- Ubbels, J. (2007). Neurotische en perverse processen. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 13(4), 259-270.
- Ubbels, J. (2008). Werkelijkheid en intersubjectiviteit in de perversies. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 14(2), 97-110.
- Zienert-Eilts, K.J. (2020). Destructive populism as ‹perverted containing› — A psychoanalytical look at the attraction of Donald Trump. The International Journal of Psycho-Analysis, 101(5), 971-991.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden