De situatie van de psychoanalyse na het CVZ-besluit
Samenvatting
Het is vrijwel een jaar geleden dat het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) op zeer dubieuze gronden besloot de psychoanalyse te verwijderen uit het basispakket.
Deze maatregel is allereerst als zeer nadelig voor patiënten, analytici en kandidaten op te vatten. De psychoanalyse als geheel lijdt er een ernstig verlies aan prestige door. Immers, de suggestie wordt gewekt dat hetgeen volgens de striktste criteria niet bewezen werkzaam is en daarom geen geld meer waard is, inhoudelijk ook niet veel waard kan zijn.
Voor patiënten is de psychoanalyse aanzienlijk duurder en daarmee minder toegankelijk geworden. Alhoewel ik er een groot voorstander van ben dat patiënten zelf naar draagkracht hun analyse betalen, is de verminderde toegankelijkheid — en voor sommigen: ontoegankelijkheid — mijn inziens het meest negatieve effect van de CVZ-maatregel.
Dit gezegd hebbend vraag ik vervolgens aandacht voor de prijs die de psychoanalyse heeft betaald voor de financiering door openbare middelen gedurende de afgelopen decennia. Deze financiering heeft de psychoanalytische beweging verleid tot vergaande aanpassingen in het analytisch denken en klinisch handelen en haar van haar analytische identiteit doen vervreemden. Over de rol, de betekenis en de gevolgen van de financiering door derde partijen van de psychoanalyse is in Nederland, anders dan in het buitenland, weinig gedacht en geschreven. De recente beëindiging van alle overheidsfinanciering kan de mogelijkheid bieden een proces van reflectie en discussie te starten over de organisatie van de psychoanalyse in ons land en de rol van geld daarin in het bijzonder.
Toen het Psychoanalytisch Instituut kort na de oorlog werd opgericht, was het niet veel meer dan een samenwerkingsverband van zelfstandig gevestigde analytici. Er bestond toen geen financiering door de overheid. Die deed pas zijn intrede in de jaren zestig, toen psychoanalyse betaald werd via de Algemene Bijstandswet, later de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Deze financiering heeft vanaf het begin uitsluitend via het (Nederlands) Psychoanalytisch Instituut gelopen en ook uitsluitend gegolden voor de analytici die daar in dienst waren. Aanvankelijk stelde de overheid geen eisen aan deze financiering, anders dan het uitvoeren van de psychoanalyse volgens de standaard van het vak. Hierin begon verandering te komen in de jaren zeventig, toen de overheid, gebruik makend van de invloed die de financiering door openbare middelen haar gaf, psychotherapie en psychoanalyse steeds meer wilde reguleren. Hiermee werd een proces ingezet waarbij het instituut, en in zijn kielzog de verenigingen, zich omwille van het behoud van de financiering steeds meer aanpasten aan eisen rond controleerbaarheid en meetbaarheid. Aan de analyse wezensvreemde begrippen als ‹protocollering› en ‹monitoring› deden hun intrede binnen het instituut en oefenden in toenemende mate hun verstorende invloed uit op het analytisch handelen en denken. Er ontstond binnen de psychoanalytische wereld langzaam maar zeker een cultuur — onder andere rond de indicatiestelling en de opleiding — die door velen als steeds minder analytisch werd beschouwd.
Een van de belangrijkste kanalen waarlangs de instituutscultuur doorsijpelde in de verenigingen was het systeem van de leer-arbeidsovereenkomsten waarbinnen vrijwel alle kandidaten hun analyses verrichtten. Dit systeem heeft ertoe geleid dat generaties leden (onder wie ikzelf) tijdens hun opleiding nooit kennisgemaakt hebben met het indiceren en analyseren van zelfbetalende patiënten omdat ze van het instituut hun patiënten op een presenteerblaadje kregen aangereikt. De indicatiestelling en de betaling bleven echter bij het instituut. Hiermee verdween niet alleen het geld als essentieel aspect van de analytische relatie uit de opleiding maar ook de vaardigheid een eigen analytische praktijk te ontwikkelen. Het niet of weinig analyseren door veel leden is hier mede het gevolg van. Dit leidde tot de verdere uitholling van het analytische gehalte van de verenigingen.
Parallel aan deze ontwikkeling is langzaam maar zeker de verhouding tussen de verenigingen en het instituut ingrijpend veranderd. De verenigingen hebben steeds meer hun oorspronkelijke rol als eerstverantwoordelijke voor de psychoanalyse uit handen gegeven. Het instituut ontplooide allerlei activiteiten, gericht op de overheid, de verzekeraars en het professionele publiek, en werd daarmee het gezicht van de psychoanalyse. De verenigingen lieten deze arbeidsintensieve activiteiten grotendeels over aan het instituut en werden steeds afhankelijker. Bovendien besteedden ze delen van hun opleiding uit aan het instituut. Dit alles in de illusie dat instituut en verenigingen hetzelfde doel — het behoud van de psychoanalyse — nastreefden. Deze ontwikkeling is zeer ten koste gegaan van de psychoanalytische autonomie en daadkracht van de verenigingen.
Basale psychoanalytische waarden zijn in het streven naar het behoud van financiering bijgebogen en verwrongen, waardoor de psychoanalyse in Nederland niet alleen haar identiteit maar ook haar vitaliteit en daadkracht deels heeft verloren. Zonder volledig te zijn, denk ik aan de beslotenheid van de analytische relatie die onverenigbaar is met macht daarover van derden; het laten vervagen van het onderscheid tussen psychoanalyse en psychotherapie; het laten verdwijnen van de emotionele betekenis van geld in de analyse; en last but not least het opgeven van de autonome positie.
Als gevolg van de aanpassing zijn we terecht gekomen in wat de filosoof Ger Groot (NRC Handelsblad 17 april 2010) in een ander verband een ‹performatieve tegenspraak› noemt: ‹[…] in handelen en gestalte iets anders doen uitschijnen dan wat zij als diepste overtuiging omhelst. Daarmee wordt zij gedwongen tot een ongeloofwaardigheid die de verdediging van haar ideeën feitelijk onmogelijk maakt en haar politieke vrijheid beknot.›
Een mooi voorbeeld is het huidige voornemen alsnog externe financiering te verkrijgen door onderzoek met randomized controlled trials op te zetten terwijl we eigenlijk vinden dat dit methodologisch onmogelijk is en we ons in een wetenschaps- en denkmodel laten persen dat ons niet past en ons in ons wezen aantast.
Zo zijn we in een situatie beland waarin de externe financiering van psychoanalyse als een verworven recht wordt gezien dat terugveroverd moet worden. De verantwoordelijkheid voor de psychoanalyse lijkt vooral te liggen bij een psychoanalytisch instituut dat slechts in naam nog analytisch is en waarvan het primaire doel de eigen overleving is geworden in plaats van het behoud van de psychoanalyse. De analytische beweging is geen eenheid, de verenigingen zijn elkaars concurrenten geworden en de analytici zijn onderling verdeeld.
Het bovenstaande is mijn persoonlijke visie, waarmee anderen het niet geheel of geheel niet eens zullen zijn. Dit is niet zo van belang. Wel van belang is dat het de hoogste tijd is dat de drie door de IPA erkende verenigingen gezamenlijk hun verantwoordelijkheid voor de psychoanalyse in Nederland nemen. Daartoe is een proces van reflectie en discussie nodig waarbij we met respect voor hetgeen ons scheidt op zoek moeten naar hetgeen ons nog verbindt. De financiering zoals we die gekend hebben zal niet meer terugkomen, en het blijven najagen daarvan doet ons verder verzwakken.
De psychoanalyse heeft meer dan genoeg innerlijke potentie om op zichzelf voort te bestaan. Daarvoor dienen wij de basale analytische waarden te respecteren en ons te richten op het bevorderen van een autonome ontwikkeling van de psychoanalyse.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden