Terugkeer naar Bion
Samenvatting
Het boek Bion today is belangrijk omdat er verschillende klinische toepassingsgebieden van het bioniaanse gedachtegoed in verzameld zijn, met bijdragen van internationaal befaamde kenners, én omdat er tegelijk een duidelijke stellingname gehanteerd wordt: Bion als de traditionele maar moderne, frisse freudiaan, en dit via Melanie Klein. Verschillende van de auteurs zijn Britse analytici en de nadruk wordt gelegd op het immens vernieuwende van Bions denken, maar vooral gedurende zijn verblijf in Engeland. Hoewel er meerdere hoofdstukken gewijd zijn aan de inzichten van de latere Bion, namelijk het werk in en met ‹O› (de ultieme waarheid, de Godheid, een virtueel en nooit te bereiken ideaal punt), toch is de algemene teneur van dit overzichtswerk een reserve tegenover de concepten die hij ‹later› ontwikkelde. Het heeft me altijd getroffen hoe de Britten wat voorzichtig verwijzen naar de ‹latere Bion› om afstand te nemen van hun Bion, de ‹vroege Bion›. Het is immers bekend dat Bion zich niet meer welkom voelde in de British Society. Hij vertrok niet alleen naar het zonnige Californië om er iets van het verloren Indiase paradijs terug te vinden doch ook vanwege het kille onthaal in Londen van concepten die in de loop van zijn werk méér expliciet gemaakt werden doch in feite reeds besloten waren in de ‹vroegere› werken. Bion werd immers gedreven door een niet aflatend zoeken naar de Waarheid. Jacques Lacan veroorzaakte in dezelfde periode en aan deze kant van het Kanaal met een soortgelijke beweging een splijting van de psychoanalytische gemeenschap; dit is gelukkig in Engeland niet gebeurd en voorliggend boek is daar een tevreden getuige van.
Bespreking van
Chris Mawson (red.) (2010). Bion today. Hove: Routledge. ISBN 978 0 415 57071 5, pp. 439, £ 22,99
Het boek wordt ingeleid door een erg duidelijk en kritisch hoofdstuk van Chris Mawson, die Bion situeert in zijn kleiniaanse wortels, als deel van het triumviraat met Hannah Segal en Herbert Rosenfeld: Bion bleef steeds een rigoureus werkend psychoanalyticus, die Melanie Kleins technische inzichten verder tot ontplooiing bracht. Het principiële fundament van Bions werk is het onderscheid tussen psychische procedures die frustraties pogen te vermijden en degene die opgezet worden om ze te modificeren. Dit was een regelrechte vertaling van Freuds ‹twee principes-paper› uit 1911. Mawson licht aan de hand van twee begrippen de originaliteit van Bion toe en slaagt er zo in het vervelende onderscheid tussen de ‹vroege› en ‹late› Bion te laten vervagen. Hij maakt vooreerst gebruik van de term ‹klinisch denken›, ontleend aan André Green. Hiermee wil hij aantonen dat de ‹latere› Bion zorgvuldig de analysant in de plooien van het theoretisch denken hield en zich niet verloor in de formulering van psychoanalytische ideeën. Zodoende wordt het werken in O in het vervolg geplaatst van het logische onderscheid tussen gedachten en het mentale apparaat om ze te denken, ze mentaal te containen. Ten tweede was Bion revolutionair in het belang dat hij toedichtte aan tegenoverdracht door middel van projectieve identificatie: voor hem was dat niet per se een pathologisch fenomeen, doch een infraverbaal communicatiemiddel. ‹Revolutionair›, omdat hij daarmee een resolute breuk met Melanie Klein inzette, die immers in navolging van Freud de tegenoverdracht eerder als een lastig nevenverschijnsel van de analyse zag dan het als een waardevol instrument koesterde. Ze zou deze visie nooit verlaten hebben, wat men soms over het hoofd ziet. Het tweede hoofdstuk zet de kritische toon van het gehele werk. Het is een korte tekst van Edna O’Shaughnessy, Whose Bion?, scherp opgebouwd rond het taalgebruik van Bion in de verschillende periodes: meer kernachtig en dichter bij de klinische observatie in de vroege jaren, minder toegankelijk en vaag, opzettelijk ambigu en verwijderd van de kliniek in de latere jaren.
De opzet van het boek is gespiegeld ten opzichte van die van het baanbrekende werk van Elizabeth Bott Spillius, Melanie Klein today, namelijk in een sectie ‹Hoofdzakelijk conceptueel› en een sectie ‹Hoofdzakelijk klinisch›. Daarnaast zijn er bijkomende secties: over esthetica, groepsmentaliteit, de latere Bion (als laatste).
De sectie ‹Hoofdzakelijk conceptueel› bevat vijf indrukwekkende bijdragen. James Fisher verdiept zich in de emotionele ervaring/betekenis van K, Ron Britton zet een magistrale analyse op papier van de filosofische ondertoon in respectievelijk Freuds werk (plezierprincipe en Newton) en dat van Bion (onzekerheidsprincipe van Heisenberg). De bijdragen van David Bell en David Taylor zijn gemengd theoretisch en klinisch, waardoor ze beide een aangrijpende indruk nalaten. Lisa Pistiner de Cortinas (Argentinië) verlaat deze nogal rigoureuze sfeer met een intrigerende vergelijking tussen prenatale en protomentale gedachten, voorbeelden van wat bedoeld werd met ‹dromen van de sessie›, het esthetische conflict, ... Het is een tamelijk verwarrende tekst, waarin zij te veel wil laten zien, met te weinig orde en duidelijkheid.
De tweede sectie, ‹Hoofdzakelijk klinisch›, is gevarieerd. Ferro’s bijdrage serveert bekend klinisch materiaal. Verder is er opnieuw een prachtig hoofdstuk van de hand van Edna O’Shaughnessy (Relating to the Superego), en drie bijdragen van Noord-Amerikaanse Bionkenners. Dit zijn Howard Levine met een tamelijk langdradige casusbespreking, Grotstein die een microscopische inkijk in een analysefragment geeft, en ten slotte Judith Mitrani die probeert volledig te zijn met de illustratie van de kernconcepten van Bion aan de hand van een aantal klinische vignetten, waardoor de tekst wat overladen overkomt.
De sectie ‹Esthetica› wordt vooral interessant gemaakt met de bijdrage van Janet Sayers over de amateurkunstenaar Bion, voorzien van illustraties en psychoanalytisch-historische details. Een pareltje!
De vierde sectie, ‹Groepsmentaliteit›, bevat vier hoofdstukjes, waarvan het laatste van John Gordon (Some neglected clinical material from Bion) mijn absolute voorkeur draagt door de interessante toepassing van theoretische uitgangspunten en pertinent klinisch materiaal.
Ten slotte, sectie 5, ‹De latere Bion›. Deze wordt ingeleid door Rudi Vermote, die opnieuw onderstreept dat Bion eerder gedreven was door het zoeken naar de essentie van de psychoanalyse, dan dat hij een radicaal nieuwe weg insloeg — een reputatie die hem door meerdere analytici werd bezorgd. Naast de beschrijving van wat hij als de voornaamste bioniaanse begrippen ziet, zijn er treffende klinische voorbeelden van het ‹psychoanalytisch object›. Margot Waddell neemt één analytische sessie onder de loep vanuit het perspectief van het interne narratieve verhaal.
Het geniale slothoofdstuk is van de hand van de stiefdochter van Meltzer, Meg Harris Williams, hoogleraar literatuur, en dichter. Ze bespreekt de poëtische inhoud van Memoir of the future, waarin volgens haar Bions autoanalyse en interne autobiografie tegelijk een literair hoogstandje is en een nieuw genre inleidt van zelfexpressie. Ze laat zien hoe er in dit werk een onderliggend patroon is waarin de auteur tegelijk op zoek is naar een geschikte artistieke uitdrukking en naar het fundamentele patroon van de catastrofale verandering die de ontwikkeling van de psyche structureert. Opnieuw wordt in dit werk (een herwerking van een eerder gepubliceerde tekst in 1980) de integratie beoogd van het vroege, meer direct klinisch uitgedrukte schrijven van Bion met het latere, eerder allusieve werk, waarin verplaatsing en condensatie een grotere plaats innamen. Het is een waardige afsluiting van een bijzonder interessant verzamelboek, dat vooral voor lezers vertrouwd met Bion een verdieping zal opleveren door de grondig overdachte samenstelling en structuur. Het plaatst Bions werk in een bepaald perspectief in de geschiedenis van de psychoanalyse. Ik vond het persoonlijk ook een wat melancholisch werk, waarin het genie van Bion alle eer wordt aangedaan, doch het verlies van de ‹vroege› Bion voor de Britten sterk doorklinkt.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden