Seksualiteit in de psychoanalytische relatie
Samenvatting
Aan het begin van de vorige eeuw is de seksualiteit door Freud van haar vertrouwde plaats gehaald met de publicatie van Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit (Freud 1905). De ordentelijkheid van de ‹natuurlijke seksualiteit› verdween plotseling toen zij werd gepresenteerd in haar verwantschap met perversies en met de seksualiteit van kinderen. Ook nu nog is lezing ervan weldadig door de natuurlijke toon van de strakke redenering. Omzichtigheid ontbreekt, het materiaal is invoelbaar en de conclusies zijn verreikend. Freud heeft hiermee voor een seksuele bevrijding gezorgd.
Aan het eind van de vorige eeuw klaagt André Green over het verdwijnen van de interesse in de seksualiteit binnen de psychoanalytische gemeenschap (Green 1995). In recent gepubliceerd klinisch materiaal ontbreekt de seksualiteit niet, maar wordt zij vooral gepresenteerd in haar geschiktheid om andere aspecten van de persoon af te schermen. Seksualiteit heeft in het analytische werk haar oorspronkelijkheid verloren. Als zij zich voordoet moet men bedacht zijn op seksualisering.
De ruime aandacht in de afgelopen tijd voor de perversie is een verwant verschijnsel. De perversie krijgt een steeds bredere definiëring en het perverse wordt in steeds meer verschijnselen herkend. De seksualiteit lijkt in de theorievorming door de perversie te zijn geïnfiltreerd. De perversie is de ongunstige variant van de seksualiteit geworden, een morele categorie. Hiermee is het fascinerende van de seksualiteit afgestaan aan de perversie.1
Ruth Stein onderzoekt in haar artikel The poignant, the excessive and the enigmatic in sexuality (1998) het fascinerende van de seksualiteit zonder dat prijs te geven aan de perversie. Maar zij verzet zich vooral tegen het bloedeloos en betekenisloos worden van het begrip ‹seksualiteit› doordat het beperkt wordt tot alledaagse behoeftebevrediging. Zij maakt bezwaar tegen de ondergeschikte plaats die het begrip krijgt als men het slechts beschouwt als tijdelijk onderkomen voor belangrijker geachte fenomenen.
Zij doet dat met behulp van het begrip van ‹eroticisme›, dat zij ontleent aan de Franse antropoloog Georges Bataille. Het verwijst naar de kracht van de menselijke sensualiteit, met haar verontrustende lust. De seksualiteit is hierin onpeilbaar en beklemmend, zij drijft naar grenzen. Bataille ziet in het eroticisme de drijfkracht om zich van de eigen individualiteit te ontdoen. Dit geeft de seksualiteit een scherpe en indringende kwaliteit, het geeft haar een destructieve potentie, het maakt haar raadselachtig en niet overdraagbaar. Deze kwaliteit onderscheidt de menselijke seksualiteit van het animale, dat vanuit de biologische behoeften is te begrijpen. Het maakt haar vreemd, het doorbreekt de kalme ordening van de ideeën zonder welke ons bewustzijn ondenkbaar is. Het geeft de seksualiteit een unieke gedrevenheid, die zowel het verbod als de verbodsoverschrijding oproept. Met deze karakterisering zet Stein de seksualiteit neer in haar ontregelende potentie. Seksualiteit verontrust, en het is met deze constatering dat het door Freud ingezette doorbreken van de gevestigde orde weer wordt opgenomen.
Zoals in andere disciplines hebben we ook binnen de psychoanalyse behoefte aan duidelijke en overzichtelijke uitgangspunten. Kan dat de reden zijn waarom de seksualiteit, ontregelaar bij uitstek, in de psychoanalyse geleidelijk is gemarginaliseerd? Bataille ziet in het eroticisme een metafoor van de dood. In beide schuilt een onweerstaanbare drang tot overgang van discontinuïteit in continuïteit, tot opgeven van het individuele bestaan. Is het zinvol om de devaluering van de seksualiteit binnen de psychoanalyse te vergelijken met de weerstand die het concept van de doodsdrift altijd heeft opgeroepen?
Alert gemaakt door het besef dat in de psychoanalytische praktijk de seksualiteit gemakkelijk over het hoofd kan worden gezien, ben ik in het afgelopen halfjaar nagegaan op welke wijze zij zich voordeed in de analyses in mijn praktijk. Het nu volgende is een selectie uit de opbrengst van deze gerichte interesse. Twee vignetten uit de analyses van vrouwelijke analysanten hebben betrekking op de positiekeuze van de analyticus. De bespreking van een fragment uit een analyse van een man heeft betrekking op biseksualiteit in de overdracht. Tot slot zal ik nagaan of dit materiaal een aanwijziging geeft voor het marginaliseren van de seksualiteit binnen de psychoanalytische klinische theorie.
Positiekeuze van de analyticus
Tijdens mijn opleiding wist een van mijn supervisoren het bondig uit te leggen: ‹Abstinentie, dat betekent dat je niet met ze naar bed gaat.› Deze aanwijzing gaf de abstinentie een beperkte invulling en suggereerde een grote vrijheid van handelen op dat ene punt na. Gaandeweg, bij het opdoen van meer eigen ervaring werd het voor mij een regel die niet veel houvast bood. Achter het handhaven van een regel kan veel angst en conflict schuilgaan. Afzien van seksuele handelingen liet de vraag onbeantwoord hoe om te gaan met de alom aanwezige seksualiteit in de analytische relatie.
De parallel met het incestverbod in de ouder-kindrelatie gaf meer houvast. Hierin komen de onvoorspelbare aanwezigheid en het belang van de seksualiteit tot hun recht en krijgt de ouder/analyticus een model waarin met de seksualiteit op een eindeloos gevarieerde wijze kan worden omgegaan. Het seksuele aspect van de relatie wordt wezenlijk, en de bewuste hantering ervan door de analyticus wordt een recht van de analysant. Met het gehoorzamen van de analyticus aan het incestverbod ontstaat een positie die de seksualiteit in de sfeer van de beleving nadrukkelijk openhoudt.
Ik bedoel hiermee vooral de beleving van de analyticus. De erotische tegenoverdracht is een gebied dat in de meer recente literatuur wel wordt betreden (zie in ons taalgebied bij voorbeeld Hebbrecht 2005), maar waarover in de uitwisseling van ervaringen tussen analytici toch een royale discretie wordt betracht. Dit is niet onbegrijpelijk, maar het belang ervan vraagt toch om een open behandeling van deze verschijnselen.
Het uitageren van de erotische overdracht en tegenoverdracht betekent het verongelukken van de analyse. Daardoor komen de erotische overdracht en vooral de erotische tegenoverdracht in het teken van het gevaar te staan. Ronald Britton zegt in een verhandeling over erotische tegenoverdracht: ‹It is true that we have learned to use the countertransference to further our understanding of our patients […] But some things don't change. Knowing more about tigers doesn't make them less dangerous. There are no tame tigers and animal trainers and zookeepers need to be the first to realize it› (Britton 2003, p. 45). Maar hij schrijft ook: ‹I am sure that the erotic countertransference is responsive to and complementary to the transference but the analyst is not always aware that this the case› (p. 46). Zo vinden we bij Britton niet alleen een onderstreping van de eerder genoemde wildheid van de seksualiteit, maar eveneens een onmiskenbare uitnodiging om onze eigen seksuele gevoelens in de analyse te gebruiken om die van onze analysant te ontdekken.
Ik geef een paar voorbeelden.
Mevrouw V is een aantal jaren in analyse. In de beginperiode liet zij zich kennen als een vrouw die bij voortduring afwerend reageerde op seksualiteit. Zij was er niet aan toegekomen en weigerde stelselmatig om de seksualiteit met haar eigen persoon in verband te brengen.
In een latere fase van de analyse kan inmiddels wat vrijer over seksualiteit gesproken worden en wanneer dat weer een keer voorvalt zeg ik haar, zonder dat de aanleiding voor mijzelf geheel helder is: ‹Ik denk dat u veel zou kunnen beleven aan een seksuele relatie.›
Enkele weken later vertelt ze dat zij geen banaan wil eten in het openbaar. Ik houd haar voor dat zij zich moeilijk kan laten gaan, gevolg geven aan trek, zin… Zij zegt dan luid geeuwend: ‹Gaan met die banaan…!› Dat helpt mij over de drempel, zodat ik haar kan zeggen dat ze het saai vindt bij mij, dat ze het liever spannend met mij heeft en aan seks met mij de voorkeur zou geven boven de analyse. Zij ontkent, maar dat klinkt zwak.
Op het eind van het uur vertelt ze in de trein de acteur Derek de Lint te hebben gezien, ‹zo'n man waar je een moord voor zou doen› en ze betrekt me opnieuw in de kwestie of dat nu wel kan, een banaan eten in het openbaar. Mensen denken daar iets van. Het is de eerste keer in de analyse dat zij onomwonden laat zien dat zij een man opwindend vindt.
Dit is een duidelijk voorbeeld van wat Britton noemt: een erotisch tegenoverdrachtsantwoord op de overdracht van de analysant. Voor mij is het ook een voorbeeld van de noodzaak om erotische tegenoverdracht niet te ontwijken of te negeren. Mijn stimulerende opmerking over een seksuele relatie maakte ik onmiskenbaar vanuit een eigen gevoelsmatige reactie. Zij was geleidelijk een aantrekkelijke vrouw geworden, waaruit ik meende te kunnen afleiden dat zij haar afwijzing van de seksualiteit had opgegeven. Dat mijn opmerking als verleiding kon worden opgevat realiseerde ik mij nog niet op het moment waarop ik hem maakte. Dat zij daar enkele weken later op inging was mij wel duidelijk. Bij elkaar genomen is dit een gesublimeerde erotische schermutseling binnen de analyse te noemen, die zijn bijdrage heeft geleverd aan het overwinnen van haar afwending van de seksualiteit.
Ook mevrouw M heeft al een aantal jaren analyse achter de rug wanneer het volgende gebeurt.
Zij werkt in een grote organisatie en zij vindt dat de zaken daar niet goed lopen. Zij ergert zich aan het zwakke opereren van haar baas en zij heeft hem samen met een vrouwelijke collega krachtig aangesproken op zijn falende beleid. Zij vertelt opgewonden dat het voelde of zij hem tussen hen beiden in verpletterden. Ik voel mij onwillekeurig sterk aangesproken, ik heb het gevoel dat mijn penis krachtig wordt platgetrapt, een gevoel dat mij niet vertrouwd is. Ik heb medelijden met de baas en ik krijg het vermoeden dat zijn incompetentie wordt overdreven. Kortom, ik reageer erg defensief op deze virtuele castratie. Wat er aan de hand is blijft in eerste instantie onduidelijk, maar geleidelijk komen mij vragen voor de geest die ik nog niet heb kunnen beantwoorden.
Ik herinner mij dat jaren geleden een geleidelijk oplopend conflict van M met een goede vriendin heeft geresulteerd in een uitbarsting die niet alleen een einde maakte aan een langdurige vriendschap, maar die op haar een traumatische uitwerking heeft gehad, die ik tot nu toe niet heb begrepen. Nieuwe vragen komen bij mij op. Verliep het conflict tussen de vriendinnen zo fataal doordat zij elkaar vonden in de veronachtzaming van een man of mannen? Was de vijandigheid voor de man bedoeld en, zo ja, wat was het motief? Ben ik door M in de luwte gehouden, heeft zij mij niet met haar vijandigheid willen confronteren?
Door mijn eigen heftige reactie is een verhaal over haar werk voor mij een vraag over haar objectrelationele verhoudingen geworden. Een actualisering van het onopgehelderde probleem is het gevolg en wij krijgen opnieuw aandacht voor haar conflicten met mannen, haar conflicten met vrouwen en hoe beide in elkaar grijpen.
Biseksualiteit in de ontwikkeling
In mijn praktijk is het mij geregeld opgevallen dat mannen zo bang kunnen zijn voor tekenen van eigen homoseksualiteit, terwijl zij toch niet homoseksueel in de gebruikelijke betekenis blijken te zijn. Het nu volgende is een poging om enig licht op dit verschijnsel te werpen.
Freud schrijft in Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit:
Het psychoanalytische onderzoek verzet zich resoluut tegen de poging om homoseksuelen als een specifiek geaarde groep van de andere mensen af te zonderen. Door ook andere dan manifest geuite vormen van seksuele excitatie te bestuderen komt ze te weten dat alle mensen tot homoseksuele objectkeuze in staat zijn en deze keuze ook in hun onbewuste hebben voltrokken. […] De beslissing over het definitieve seksuele gedrag valt pas na de puberteit en is de resultante van een vooralsnog onafzienbare reeks factoren, van deels constitutionele, deels accidentele aard› (Freud 1905, p. 29/30, toegevoegd in 1915).
Het is een gedecideerde uitspraak die geen misverstand toelaat; pas aan het einde van de puberteit valt de (onbewuste) beslissing over de eigen seksuele identiteit. Tot die tijd is datgene wat opwinding veroorzaakt nog complex, variabel, ongericht en derhalve verwarrend. Tegen deze achtergrond krijgt de hoge incidentie van homoseksuele angst bij mannen na de puberteit enige begrijpelijkheid. Het idee dat het ook anders had kunnen uitpakken kan alsnog verontrusting geven.
Freud benadrukt de onoverzichtelijkheid van de processen die in de puberteit tot een bepaalde seksuele identiteit leiden. Ik wil proberen enkele lijnen te schetsen die in deze zaak enig overzicht kunnen aanbrengen.
Het is mij vaak opgevallen dat jongens voor het uitbreken van de puberteit een intensief, speels, stoeierig contact met hun vader zoeken, alsof ze weten dat ze zich nu nog aan hem te goed kunnen doen en de gelegenheid willen benutten voor het te laat is. Ze stillen hun ‹vaderhonger› in een direct lichamelijk contact, ze fourageren vadercontact voor het uitbreken van de winter van de puberteit. Daarna wordt de vader abrupt afgestoten. De moeilijkheid is vervolgens dat de vader nodig blijft om de weg naar de seksuele mannelijkheid te vinden. De eigen mannelijkheid wordt beleefd aan het geslachtsrijpe lichaam, in de masturbatie wordt het eigen mannenlichaam in bezit genomen. Doorgaans krijgt dat zijn beslag in afzondering.
Maar het afmeten van de eigen seksualiteit aan die van andere mannen, de vader niet uitgezonderd, blijft daarmee een uitgesteld probleem. De eerste erotische contacten met meisjes kunnen enkel goed tot stand komen vanuit het eigen besef van de jongen dat hij voor het meisje niet meer dan een jongen is, één uit een categorie, vergelijkbaar met andere jongens. Dit brengt de noodzaak met zich mee om de seksuele vergelijkbaarheid met andere mannen niet langer buiten de eigen beleving te houden. Daarmee wordt de andere man niet alleen seksueel interessant maar ook fascinerend. Op dit punt ontstaat de angst voor homoseksualiteit. Kun je je nog bevrijden uit die fascinatie, als je er eenmaal aan hebt toegegeven? Deze angst doet veel mannen kiezen voor de vluchtweg van de projectie van de eigen fascinatie voor mannelijke seksualiteit. De fascinatie wordt toegeschreven aan andere mannen en zo komt men terecht in de homofobie.
Vele oplossingen voor de fascinatie voor de mannelijke seksualiteit bij de mannelijke puber zijn denkbaar. Het royaal eraan toegeven plaveit de weg naar de homoseksualiteit, als bijvoorbeeld wat er in kleedkamers is te zien mateloos interessant wordt. Het opeisen van alle vrouwen is een oplossing waarbij de eigen mannelijke seksualiteit wordt gemonopoliseerd. Dat een vrouw werkelijk iets kan voelen voor een andere man wordt dan voor ondenkbaar gehouden. Het vasthouden aan de oedipale optie, de zekerheid over moeders exclusieve liefde, wordt zodoende in een volwassen variant geconserveerd.
Wil een man na de puberteit kunnen uitkomen bij een zeker gevoel over de eigen mannelijke identiteit dan moet hij zich kunnen spiegelen aan mannelijke potentie. Wat mannen kunnen moet idealiseerbaar zijn. Zich te goed doen aan wat mannen te bieden kunnen hebben is op te vatten als de sublimatie van het verlangen om te delen in wat vrouwen van mannen ontvangen. Het verwerven van deze objectrelaties is op te vatten als het hervinden van de vader in en na de puberteit. Identificatie met de vader blijft altijd sporen houden van verlangen naar een relatie met de vader.
Deze moeilijkheid heeft een vorm die vergelijkbaar is met initiatieopdrachten voor jongens in bepaalde niet-westerse culturen: de mannelijkheid kan slechts veroverd worden wanneer men de seksuele aantrekking tot mannen heeft doorstaan. De verovering is pas zeker, wanneer deze in gevaar kon worden gebracht.
Biseksualiteit in de overdracht
In het nu volgende klinische vignet zal ik trachten elementen uit deze problematiek aan te duiden.
J is een veertiger, gehuwd, vader van een dochter van drie jaar, docent sociologie, afkomstig uit een boerengezin in het noorden van Nederland. De analyse begon enkele jaren geleden. Hij liep toen vast in zijn werk, hij deed ambitieus wetenschappelijk onderzoek en raakte daarin verstrikt.
Enkele weken analyse
Tijdens zijn studie had hij de behoefte om het studeren steeds te onderbreken om er een meisje ‹tussen te zetten›. Hij ging zich dan erg bezighouden met zijn vriendin, of ging intensief in de weer om er een te krijgen als hij zonder zat. Hij studeerde vooral 's zomers en vooral 's nachts, dus zo ver mogelijk van de gebruikelijke studietijd af. Hij studeerde op die momenten zeer intensief, het voelde als een zware last, hij was er vrijwel zeker van te zullen zakken en behaalde hoge cijfers.
Hij heeft nu moeite met de dankbaarheid van zijn studenten, voor wie hij zich inspant op colleges en werkgroepen. Hij heeft hun niets gegeven, hij verdient hun dank niet.
A(nalyticus): ‹Jij kon destijds je leraren ook niet dankbaar zijn, ze mochten jou niet voeden en bevruchten, je stal je discipline in de nacht en dan was je bang dat die jou niet gegund zou zijn.›
Dat stelen raakt hem. Zijn associatie is dat hij de analyse van mij steelt. Voor hem is het iets wat hij zelf doet. Hij maakt vaak na een uur aantekeningen en voegt daar nog eigen ideeën aan toe.
Hij ontspant zich moeilijk, zit 's avonds laat rusteloos te zappen, te eten en te drinken. Hij kan een dag niet afronden. In de analyse ontstaat het beeld van de eetkamer vroeger thuis, zijn ouders ruziënd tegenover elkaar, het tergen door zijn moeder en het geweld van zijn vader. Als kind al had hij zich van beide ouders afgewend uit minachting voor hun geruzie.
Het contact met zijn vrouw is wisselvallig. Hij kan zich bruusk van haar afwenden en een andere keer heeft hij weer een intense behoefte om in haar armen te liggen. Hij merkt dat hij uitwisseling afdwingt; ze moet naar hem luisteren, maar hij ontdekt dan dat hij helemaal niet kwijt wil wat hem bezighoudt. Het voelt als bij de Slufter op Texel, bij een getijdenwisseling, de golven gaan tegen elkaar in. Andere keren is hij blij naar haar te kunnen luisteren, zich niet te irriteren. Hij voelt zich dan robuuster. Enkele dagen later merkt hij weer veel voor zijn vrouw te willen doen, alsof hij daar ingezogen wordt en er van hem niets meer overblijft. Het geeft hem het gevoel met softenonarmpjes te blijven zitten; hij wil grijpen en stompen, maar kan niet veel.
Enkele maanden later
Donderdag
Twee dromen. De eerste is lang, veel details en veel personen. Het gaat over het inrichten van een huis, of hij voor zichzelf en zijn vrouw nu twee aparte ruimtes moet nemen of een gezamenlijke. Bij zijn associaties vertelt hij dat het goed gaat tussen zijn vrouw en hem; ze voelen zich beiden energiek, hebben zin om er iets van te maken.
De tweede droom is korter, maar doet hem meer. Hij hoorde daarin de stem van een man, vriendelijk en zakelijk. Die man was aan het onderhandelen. Onderweg naar de analyse had hij gedacht: zou het A zijn? Mijn eigen associatie is dat hij het veroveren van zijn mannelijkheid graag buiten mij om tot stand zou willen brengen en dat hij wenst dat dit onderhandelbaar zou zijn. Hij zou deze onderhandeling graag met mij openen. Ik besluit dit nu nog niet ter sprake te brengen.
Vrijdag
J: ‹Ik zit zo vast als ik ooit zat. Ik klem me vast aan dat ik het niet kan.›
A: ‹Het?›
J: ‹Alles. Buiten het tuinhek, (dat van A; J moest het bij binnenkomst opendoen, normaal staat het open, hij moest dus meer doen dan gewoonlijk om zich toegang te verschaffen) ik wil niet buiten het tuinhek komen. Daar is een afgrond. Ik slinger het mijn vader en moeder in het gezicht.›
A: ‹Een verwijt?›
J: ‹Ja, het is een verwijt. Ik gun het jullie niet dat het goed met mij gaat, per se niet! Jullie zullen dat plezier niet smaken. Het geldt ook voor jou, maar dat is moeilijk. Het past jou niet. Het is verongelijkt. Ik heb altijd een hekel gehad aan verongelijktheid.›
…….
J: ‹Ik wil niet aan wetten onderworpen zijn. Natuurwetten› (gegeneerd lachend).
A: ‹Welke?›
J: ‹Ik vergeet steeds één van de mozaïsche wetten. Eert uw vader en uw moeder, opdat u … Heb jij een idee over de inhoud van die wet?›
Maandag
J is in verwarring. Hij heeft in het weekend voor zijn kind gezorgd, dat ziek was. Hij was bezorgd. Over zijn vrouw heeft hij het gevoel gehad: ik wil nooit meer met je vrijen. Nu hij weer bij mij is heeft hij het gevoel niet aan mij te mogen vragen: ‹Help mij.›
A: ‹De laatste tijd heb je meerdere keren laten merken je van mij los te willen maken zonder mij nodig te hebben gehad. Ik heb wel eens het gevoel dat je me uitmelkt en dat je de melk vervolgens weggooit.›
Op het eind van het uur heeft hij opnieuw het gevoel vast te zitten in ‹ik gun het je niet dat het goed met mij gaat›. A: ‹Je laat in het midden of je mij daarvoor nodig had, om het goed met jou te laten gaan.› (Het geeft mij te denken dat ik mij als melkgever zo in mijn moederlijkheid voel aangesproken. Het brengt mij op het idee dat hij mij als vader afwijst, zoals hij zijn moeder had willen afwijzen, dat hij zijn vader gebruikt om zich van zijn moeder te ontdoen. ‹Houd je melk maar.› Ik besluit ook dit vooralsnog bij mij te houden.)
Dinsdag
Aan het begin van het uur wil hij het duidelijk weer zelf doen, hij sluit mij buiten.
Na in het weekend afstand te hebben genomen van zijn vrouw is de seksuele gretigheid ook weer terug. J: ‹Ik vind het heel fijn om in haar ogen te kijken. Dat is totaal het tegenovergestelde van in mijn moeders ogen kijken; die waren leeg, peilloos.›
……
J: ‹Ik heb ook het gevoel weer terug wat ik had met S. (Een studievriend met wie hij nachtenlang kon doorpraten, waarna ze bij zonsopgang tochtjes op de motor gingen maken.) Ik zou hem weer eens willen opzoeken, maar ik wacht nog even.›
A: ‹Waarop?›
J: ‹Het is nog niet uitgekristalliseerd. Ja, toch wel. Nu ik het zo zeg is het er wel.›
…….
J: ‹Ik heb het gevoel in de zon een berg af te lopen … Mozes daalde de berg af.›
A: ‹Met de wetten, die hij had gekregen.›
J: ‹Hij gooide ze stuk. Wat is jouw associatie?›
A: ‹Mijn associaties gaan naar de droom die jij had vlak voor we de analyse begonnen. Je was op een hoogvlakte en je werd daar afgegooid, door kwade mensen die daar waren.›
J: ‹Om te kunnen afdalen moet je je hoogtevrees overwinnen.› (J heeft bij perioden ernstige hoogtevrees gehad.)
Woensdag
J: ‹Afdaling geeft vergezichten. Ik vond het gisteren een rijk uur. Als je beneden komt dan krijg je het polderland van mijn vader. Ik kan nu verschillende wegen inslaan.› (Hij bespreekt verschillende mogelijkheden voor eigen wetenschappelijk onderzoek.) ‹Ik heb ook het gevoel met lege handen te staan. We hebben het er wel over gehad dat ik mijn vader moest doden om zelf iets te mogen doen. Hij gaf mij niet genoeg. Ik heb toen gedacht: ik doe het zelf wel.› (J bedoelt hier dat hij tijdens zijn studie zijn vader niet heeft toegestaan hem financieel te steunen.)
A: ‹Dat deed je toen je zelf over voldoende earning capacities beschikte.›
(J voelt zich hierdoor uiteraard op zijn nummer gezet, maar zijn stemming blijft opgewekt. Hij komt terug op mijn opmerking over het verspillen van melk.)
A: ‹Kan het zijn, dat jij je vader iets hebt ingepeperd, dat bij je moeder hoort, dat tegen haar is gericht?›
J: (is een tijd stil, is hier kennelijk mee bezig) ‹Vrucht dragen doe je niet op een berg.› (Opnieuw komt hij op S, nu op hun gezamenlijke schaatstochten.)
J: ‹Ik krijg een beeld van mijn vader en moeder, die tegenover elkaar zitten. Ik zit bij mijn moeder op schoot; ik verwijt mijn vader dat hij niet zegt: «Kom eens…!»›
Donderdag
J gaat door over de melk, bij moeder op schoot blijven en er niet zelf afkomen. Hij komt verder te spreken over intiem contact, dat er met moeder is geweest. Ze was een goede kok, die veel werk van het eten maakte. Hij hing graag bij haar rond in de keuken, kreeg lekkere hapjes en leerde van haar koken.
J: ‹S had ook iets liefs, vrouwelijks. Mijn vader was ook een warme man. Dat ben jij ook.›
Vrijdag
In dit uur besluit ik de duiding te geven, die ik al vanaf de droom over de onderhandelaar onder mij hield. De innerlijke relaties zijn hersteld.
A: ‹Je vader had seks met je moeder zoals jij het hebt met je vrouw. Dat neemt de man van de volgende generatie over van de man van de generatie voor hem. Daar valt niets tegen te doen. Je kunt het een wet noemen, een natuurwet desnoods, maar er is een heleboel cultuur voor nodig om dat in goede banen te leiden. Het lijkt dat je graag met mij zou onderhandelen om hier onderuit te kunnen komen, dat je je seksualiteit niet van je vader, niet van mij zou hoeven overnemen.›
J komt te spreken over de afkeer die hij van zijn vrouw kan hebben. Dat heeft hij bij elke vriendin gehad. Vrouwen konden altijd weer monsterlijk worden. Hij reisde naar exposities om schilderijen van Jeroen Bosch te kunnen zien, die kon het vrouwelijk geslacht zo monsterlijk verbeelden. Als een vriendin van hem zelf iets wilde, dan werd ze een monster. Ze keken hem bevreemd aan als hij bezwaren maakte. Hij kan zo nog een hele reeks gezichtsuitdrukkingen van hen voor zich zien.
Discussie
J verzet zich heftig tegen zijn biseksuele verlangens. Het zich laten bevruchten door een inspirerende man maakt hem angstig. Hij maakt zich zijn vakdiscipline eigen in een zo groot mogelijk isolement. Het is voor hem zeer moeilijk zich te wenden tot een man, tot zijn gewelddadige vader, die een weinig aantrekkelijke identificatiefiguur was, tot zijn leraren, aan wie hij zijn discipline niet wilde ontlenen, tot zijn analyticus, die hij niet nodig wil hebben. Hij wil zijn mannelijkheid op eigen kracht veroveren, waardoor de seksualiteit met vrouwen grillig en onbetrouwbaar wordt. Mannelijke potentie wordt een berg, die je triomfantelijk kunt beklimmen, maar waar je ook van af kunt vallen of waar je van af kan worden gegooid.
Wanneer ik mij in de analyse voor hem inspan, dan leidt dat tot zijn overname van de analyse. Hij doet volop mee, gaat graag op alles in, maar behandelt mij eigenlijk als een bediende. Het met mij samenwerken biedt hem de illusie dat hij alles zelf doet. Wanneer ik een duiding in reserve houd ontstaat er een acute crisis.
Hij herstelt zich uiteindelijk in het hervinden van zijn voedende moeder, van zijn inspirerende vriend, met wie hij zo'n intiem contact had, en van zijn vader, in wiens polder je meerdere kanten op kunt.
Als hij weer toegankelijk is geef ik hem de duiding, die niet alleen confronterend is, maar ook steunend blijkt uit te werken. Ik zeg hem dat er niet te onderhandelen valt over de noodzaak de mannelijke seksualiteit zelf van zijn vader of van mij over te nemen. Dat neemt de angst voor toenadering tot mij voor dat moment weg. Figuurlijk gesproken kan hij dan van moeders schoot afkomen en gezeten op de mijne kan hij vertellen hoe bang hij van vrouwen was/is.
Het overwinnen van de angst voor de biseksualiteit, voor het intieme, voedende en bevruchtende contact met vaderfiguren is in deze periode van de analyse duidelijk gevorderd. Parallel hieraan ontstond een duidelijker besef van zijn angst voor vrouwen.
De behoefte aan affectieve beschikbaarheid van de analyticus was sterk, maar de angst ervoor eveneens. J voelde zich erdoor bedreigd in de mannelijkheid die hij had kunnen opbouwen. Hij vond de oplossing in een vriendschappelijke samenwerking die door hem heimelijk als superioriteit kon worden beleefd en die aan de analyticus meer bevrediging bood dan deze zich een tijdlang realiseerde.
Conclusie
In recente literatuur wordt de marginalisering van de seksualiteit in de psychoanalyse gezien als het gevolg van de veronachtzaming van seksualiteit als de schepper van chaos, waarin de individualiteit wordt prijsgegeven. Het erkennen van deze eigenschap van de seksualiteit zou haar komen te staan op een aversie die vergelijkbaar is met de weerzin tegen vormen van destructief geweld.
Aandacht voor de seksualiteit zoals die zich manifesteert in analyses in mijn praktijk leverde confrontaties op met seksualiteit in de analytische relatie. Seksualiteit in de sfeer van deze affectieve wederzijdse betrokkenheid is per definitie ongemakkelijk. Zij kwam aan bod als erotische tegenoverdracht, zowel lustvol als bedreigend, en als ongemerkt meegaan van de analyticus in biseksueel geïnspireerde overdracht.
Dat de tegenoverdracht een wezenlijke bijdrage levert aan het proces van de analyse is nu algemeen geaccepteerd. De erotische tegenoverdracht heeft daarin nog maar een bescheiden plaats. Ook de biseksualiteit wordt stiefmoederlijk behandeld. De rol hiervan is door Freud weliswaar in eerste instantie royaal neergezet, maar daarna is de biseksualiteit als natuurlijk ontwikkelingsgegeven in de literatuur verkommerd. De verscherpte maatschappelijke tegenstellingen inzake homoseksualiteit mogen hieraan debet zijn, erg moedig gaat de psychoanalyse hier niet mee om.
Ook in de sfeer van de seksualiteit bleek de tegenoverdracht een onmisbaar vehikel te zijn voor het op gang brengen van de gestagneerde ontwikkeling van de analysant. De seksualiteit moet worden toegestaan om ook in de analytische relatie verwarring te scheppen. Zo niet, dan blijft de seksualiteit buiten de analytische orde en zal de analyse in haar eigen ordelijkheid wegkwijnen.
Freud vergeleek het psychoanalytisch proces met de drooglegging van de Zuiderzee.2 Wij Nederlanders weten als geen ander hoe graag en gemakkelijk de zee weer terugneemt wat zij aan het land heeft afgestaan.
Manuscript ontvangen 28 mei 2011
Definitieve versie 9 oktober 2011
Literatuur
- Britton, R. (2003). Sex, death, and the superego. Londen: Karnac.
- Freud, S. (1905). Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit. Werken 9 (p. 9-118). Amsterdam: Boom.
- Freud, S. (1933). Colleges inleiding tot de psychoanalyse – Nieuwe reeks. Werken 10 (p. 79-232). Amsterdam: Boom.
- Green, A. (1995). Has sexuality anything to do with psychoanalysis? International Journal of Pychoanalysis, 76, 871-883.
- Hebbrecht, M. (2005). Erotische tegenoverdracht. In J. Dirkx en W. Heuves (red.), Het nieuwe taboe — Psychoanalyse, lichaam en seksualiteit (p. 70-84). Amsterdam: Boom.
- Stein, R. (1998). The poignant, the excessive and the enigmatic in sexuality. International Journal of Pychoanalysis, 79, 253-268.
- Ubbels, J. (2007). Neurotische en perverse processen. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 13, 259-270.
Noten
- 1.Ubbels stelt (2007, p. 259): ‹Tegenwoordig weten wij niet meer goed wat tegennatuurlijk en pervers is. Misschien zouden wij daardoor speelser met het perverse deel van onszelf en onze patiënten kunnen omgaan.› Daarmee is het perverse gemeengoed geworden.
- 2.Freud stelt (1933 p. 144): ‹Waar Es was moet Ik worden. Het is cultuurarbeid, ongeveer zoals de drooglegging van de Zuiderzee.›
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden