Het vrouwelijk geheim
Samenvatting
Als geen ander domein is de vrouwelijke seksualiteit het voorwerp van fascinatie, van debat, van verwarring, van crisis, van idealisatie, van onbereikbaarheid. Echte vrouwen beminnen anders, echte vrouwen reizen anders, echte vrouwen… Wie zijn ze? Hoe word je of herken je een echte vrouw? Wass will das Weib? Van mannen lijkt men het te weten: ze willen maar één ding… schijnt het toch (maar dat is een ander verhaal). Wat maakt het vrouwelijk geheim zo goed bewaard? In deze bijdrage wordt gepoogd de ontwikkeling van de vrouwelijke psychoseksualiteit te bespreken, waarmee noodzakelijkerwijze seksuele lust en moederschap aan bod komen. Van meisje tot vrouw revisited dus.
The little moppet (Het kleine schoothondje)
I had a little moppet,
I put it in my pocket,
And fed it with corn and hay.
There came a proud beggar,
And swore he should have her,
And stole my little moppet away.
(Mother Goose nursery rhymes)
Het lijkt belangrijk een onderscheid te maken tussen het vrouwelijke seksuele verlangen en het psychisch vermogen een kind in het lichaam te kunnen (ver)dragen en te baren. Toch wel anders dan de mannelijke pendant, waarin genot en verwekking van een kind meer in elkaars verlengde schijnen te liggen, althans wat de lichamelijke component betreft. Het hoeft geen betoog dat ‹vader worden› een intens rijpingsproces veronderstelt en dat het overwinnen van de afgunst op de gebeurtenissen in het innerlijke vrouwelijke een belangrijke psychische arbeid veronderstelt.
In de bespreking ga ik, ter vereenvoudiging, uit van de gang van zaken bij heteroseksuele meisjes en vrouwen, hoewel het verlangen naar een kind bij homoseksuele vrouwen wellicht niet verschilt. De beschrijving van de evolutie naar volwassen seksualiteit en moederschap zou in dat geval misschien eveneens een apart verhaal worden.
Tussen het juwelenkistje van Dora (Freud 1905b) en het geheim van het kleine meisje volgens Winnicott (1988) (‹only a little girl who can keep a secret can have babies later›) bevindt zich de binnenkant van het vrouwelijk lichaam en meer bepaald de vrouwelijke geslachtsorganen, bron van seksueel genot en reproductie. Dit alles is onttrokken aan ieders blik en houdt een belofte in voor ‹later›: het genot, maar ook een kind. In welke mate zijn vrouwelijke en maternale verlangens van elkaar te onderscheiden? Heeft deze moeilijkheid niet te maken met de verschillende psychische voorstellingen van de genitale organen als intern object, verwijst dit niet naar verschillende innerlijke objectrelaties? Hoewel reeds lang geleden werd afgerekend met het fallisch monisme van Freud (1933), blijft de vrouwelijkheid toch een stiefmoederlijk behandeld onderwerp in de psychoanalyse. Nochtans is zij een vruchtbare metafoor voor het onbewuste tout court, ook zorgvuldig verstopt en bewaard met de belofte voor het ‹later› van de Nachträglichkeit. Heeft dit verwaarlozen van de vrouwelijkheid te maken met het tijdloze schandaal van de seksualiteit, meer dan honderd jaar na de verschijning van Drei Abhandlungen (Freud 1905a) nog steeds uitermate taboe? Of is het meer specifiek gebonden aan de angst die het onzichtbare voor beide seksen oproept: dreigende castratie, maar ook grenzeloze passiviteit, die een bedreiging voor het Ik vormt? En hoe is het dan gesteld met het concreet geworden innerlijk object, het ongeboren kind, dat plots niet fantasmatisch meer is maar reëel aanwezig (Franckx 2010)?
Something old, something new, something borrowed, something blue
Kleine meisjes verzamelen kleine doosjes voor hun kleine prulletjes, pareltjes, minipopjes enzovoort, die ze zorgvuldig opbergen en zeker nooit uit het oog verliezen. Grotere meisjes stoppen stukjes papier en doekjes in hun ‹muisje› om te ontdekken hoe het voelt daarbinnen. Fier, ook gerustgesteld, en vooral hun ongeduld naar ‹later› op de proef stellend. En heel grote meiden, die het ‹later› al leerden kennen, weten dat ze het meeste indruk maken door iets, maar niet alles, te laten zien. Ze willen verleiden, doch goed gedoseerd, om vooral meester over de situatie te blijven. Het schijnt wel een dans te zijn tussen willen en durven onthullen maar ook zorgvuldig bewaren, liefst verstopt.
Tijdens de adolescentie merkt men hoe meisjes door de turbulentie van de aanstormende driften vaak overspoeld worden en daarbij hun lichaam in zijn totaliteit inzetten om hierop greep te krijgen: anorexie of boulimie, automutilatie en somatisatie nemen soms de bovenhand op het psychische werk, dat immers noodzakelijkerwijze op de binnenkant gericht is. Aan de basis hiervan ligt een verwarring bij de fragiele adolescenten tussen de binnenkant van de ziel en de binnenkant van het reële lichaam. Het ‹donkere› van dit continent wordt immers als vervaarlijk en onvoorspelbaar beleefd. Het wordt in deze levensfase als een typische meisjespathologie gezien, die minder frequent bij opgroeiende jongens wordt waargenomen. Nochtans hebben ook mannelijke adolescenten te maken met dezelfde angsten tegenover het aanstormende geweld van binnenuit; waarschijnlijk kan men soortgelijke symptomen bij hen op dezelfde manier begrijpen. In het rivaliteitscomplex van jongens met hun mannelijke voorganger, vader, wordt de strijd typisch eerder geleverd op extern terrein: het zijn dan ook eerder externaliserende uitingen (brandstichten, agressie, provocatie, ...) die daar onder de aandacht komen. Uiteraard zijn de seksen niet categorisch te scheiden, en het ‹klaarkomen› in een gezonde psychische biseksualiteit is een opdracht voor elke (jong)volwassene, man of vrouw.
Waar voor sommige pubermeisjes het verschijnen van de maandstonden een bron is van opwinding en een onomstotelijk bewijs dat ‹later› gekomen is, betekent het voor andere een achtervolgende kwelling, een nederlaag die maar snel vergeten moet worden. Het voelen sijpelen van bloed, de lendenpijnen, het opgezwollen gevoel in de buik — het zijn tekens voor het meisje dat het doosje van weleer geen fictie is gebleken. Het is niet alleen een masochistische genotbeleving die hier aan de basis ligt, want men hoort weleens dat volwassen vrouwen depressief worden wanneer zij orale contraceptiva gebruiken, doordat een spontane cyclus met zijn variabele lichamelijkheid achterwege blijft.
De schaduw van de verloren kindertijd ligt over de adolescentie, die in de eerste fase, onmiddellijk volgend op het jubelende van de puberlijke ontdekking, vooral manisch gekleurd zal zijn. Het tweede deel verloopt langzamer, geniepiger, en vaak met een open einde: fundamentele eenzaamheid in het uitproberen van relationele ervaringen is dan aan de orde. Dit is ook de fase waarin een verlangen naar het moederschap en seksuele genotverlangens zich beginnen te onderscheiden. Maar zijn ze ooit écht volledig gescheiden? Is het ultieme verlangen van een verliefde vrouw, op het hoogtepunt van genot, niet het ontvangen van een kind van haar minnaar? Bedenken verliefde tieners niet samen de namen van hun potentiële kinderen, natuurlijk als bezegeling in een belofte van eeuwige trouw, doch ook als een uiting van een ongoing climax in seksuele zin voor het meisje en als ultieme apotheose van de ejaculatie voor de jongen?
De adolescentie, een eerste proefrit
Nu kan alles ‹eindelijk› samenkomen: de innerlijke relatie met de preoedipale moeder, zogenaamd niet-seksueel, de rivaliteit met de oedipale, seksuele moeder en vader. Het volwassen wordende lichaam biedt daarbij heel wat mogelijkheden om ook een en ander uit te testen, waarbij het evenwicht tussen mentaliserende vermogens en noodzakelijke ervaringen in de externe werkelijkheid op de proef wordt gesteld.
Met De Rijdt (2008, p. 62) ben ik het eens dat de opdracht voor het tienermeisje bijzonder complex is, want ze zit vast ‹tussen een rivaliteit met de vader voor de moeder en met de moeder voor de vader […] en oscilleert ongelukkig tussen de verschillende identificaties. Vooral het vrouwelijke: het dragen van leven, een «hysteron» hebben, is voor hen moeilijk te denken omdat het te sterk geassocieerd wordt met het innemen van een passieve positie.›
De adolescentie geeft de tijd, als het goed gaat, om beide processen in een goede chronologische orde te laten verlopen: eerst het ontdekken van de seksualiteit, het grondvesten van een subjectieve psychoseksuele identiteit, en ten slotte het omgaan met de kinderwens. Doch soms is de tijd niet ruim genoeg en wordt alles door elkaar gehaspeld door de ondraaglijke dreiging die opgeroepen wordt door het afwachtend en mentaliserend vertoeven op de weg naar waarachtige zelfstandigheid en autonomie. Dit illustreer ik met de volgende casus.
Lyndsey, amper vijftien jaar, besloot zwanger te worden om ‹eindelijk› iemand écht voor zichzelf te hebben. Ze wilde niet langer alleen zijn, gepest en uitgesloten door klasgenootjes, en zich minderwaardig voelen ten opzichte van haar oudere zus, die zich maar weinig om haar bekommerde.
In het eerste gesprek, uiteraard wat mij betrof met het oog op de wenselijkheid van een abortus, werd duidelijk hoe Lyndsey met de zwangerschap een terugkeer voor zichzelf beoogde naar de geborgenheid bij haar verloren gewaande moeder van weleer. Ze presenteerde zich als een pubermeisje, dat met nadrukkelijke make-up elk spoor van kinderlijkheid poogde te verstoppen, daarbij een klein handtasje krampachtig tegen haar buik houdend, nerveus gefixeerd op alle mogelijke manifestaties van de zwangerschap. Ze sprak in tamelijk idealiserende termen over moeder, zoals: ‹Mama wist direct dat ik seks had gehad zonder dat ik het moest vertellen, ze zag dat aan mij want ze kent mij heel goed.› En ze schetste een beeld van innige verbondenheid, iets wat door de komst van een kindje alleen maar versterkt zou worden. Want de baby zou iets van hen beiden zijn: ze zou doorgaan met haar school en moeder zou voor de baby zorgen. Het feit dat moeder (vader was op dat ogenblik — zogenaamd — nog niet op de hoogte van de zwangerschap van zijn jongste dochter) financiële redenen aangaf om de onmogelijkheid van het project aan te tonen, was een welkom excuus voor Lyndsey en stelde haar relatie met moeder veilig. Om moeder een plezier te doen en om geen onaangename gevoelens in hun relatie te veroorzaken, was Lyndsey toch akkoord met een abortus. Ze had het in feite al voor zichzelf uitgemaakt voor ze mij ontmoette, zo kondigde ze aan bij het begin van het gesprek, daarmee haar pseudozelfstandige houding bevestigend.
Hoe anders was het beeld bij een volgend gesprek, enkele dagen na de abortus, toen Lyndsey opmerkte hoe ze buiten de waard had gerekend: vader was erg boos geworden en ze moest vaststellen dat de ouders het recht op kinderen krijgen voor zichzelf wilden houden. Immers, moeder was nu opgelucht dat ‹het achter de rug was› en ‹alles weer verder kon gaan zoals voordien›, vader liet zijn afkeuring omtrent haar gedrag goed blijken en wilde dat ze zich beter op het schoolwerk ging concentreren, terwijl Lyndsey constant aan het kindje dacht en in het geheim een echografisch fotootje in haar handtasje meedroeg. Ze huilde erg veel en kon niet slapen, overmand door schuldgevoelens vanwege het ‹voor niks gedood hebben van een kindje›. Want, inderdaad, er was nauwelijks een spoor van bezorgdheid bij moeder te bemerken. In haar frustratie over het gebrek aan empathie bij de ouders en door werkelijk besef van haar vergissing, bracht het meisje een ander deel van het verhaal. Recent had Lyndsey vernomen hoe moeder, tegen de wil van vader in, enkele jaren voordien zélf een abortus had laten uitvoeren. Lyndsey wilde met deze zwangerschap iets goedmaken wat de ouders verdeeld had en vermoedelijk een onbewuste transgenerationele traumatische lading had gekregen, wat door dit meisje in volle ontwikkeling opgepikt was. Zo was ze inderdaad verstrikt geraakt in rivaliteit met moeder om vader, want ergens was deze baby een oedipale baby. Doch, tegelijk poogde ze ook de geprivilegieerde relatie met moeder te herstellen waarvan vader uitgesloten werd. Lyndsey kwam op een brute manier de volwassen werkelijkheid tegen en was er duidelijk niet op voorbereid om facts and fiction zo dicht bij elkaar aan te treffen: de wens een kind te zijn en te hebben, het generationele onderscheid dat ze ongedaan had gemaakt door net als moeder met de ervaring van een afgebroken zwangerschap achter te blijven. Lyndsey had een kind gewenst, moeder niet, en hier was de werkelijke vergissing van het meisje — daar had ze buiten de waard gerekend. Blijkbaar was het voor deze tiener nodig geweest eerst een proefrit te maken in het vrouwelijk liefdesleven om het onderscheid te kunnen maken tussen enerzijds het verlangen naar lust en genot en anderzijds de realisatie van een kinderwens. Dan pas zou een vrouwelijke identiteit zich hebben kunnen ontplooien, gebaseerd op behulpzame identificaties, zowel preoedipale als genitale.
Misschien dat het fotootje in haar handtas een houvast betekent in dit proces (althans zo werd het bewerkt in de therapie, namelijk als een ‹bewijs› van een groot verlangen naar ‹later›), maar de kans bestaat dat het voor Lyndsey opnieuw een concretisatie gaat betekenen van een onmogelijk rouwproces.
En, hoe het serieus kan worden
Eenmaal aangekomen in de ‹volwassenheid›, met een stabiele hormonale huishouding en cyclus en een gevestigde seksuele identiteit die een partnerkeuze mogelijk zal maken, komen seksuele beleving en kinderwens ‹serieus› aan de orde. Liggen ze noodzakelijkerwijze in elkaars verlengde of zal nu blijken dat beide aspecten van de vrouwelijkheid een verschillende oorsprong hebben? Voor velen zijn de eerste zwangerschap en geboorte een apotheose in het proces naar vrouw worden: het oude verlangen naar vaders penis, voorwerp van die vermaledijde penisnijd, kan nu eindelijk zijn beslag krijgen in een gematerialiseerd object, een levend kind. Daarmee lijkt de rivaliteit met de man een bestemming te hebben gevonden door de realisatie van een eigen fallisch project. Immers, voor sommige vrouwen betekent ‹het kind› niets anders dan een voortzetting van de strijd met de man om de fallus: sommige vrouwen zien het eindresultaat van hun opvoeding als een pluim op eigen hoed, in een wraakactie op de mannelijke co-parent.
De huidige openheid en vrijheid in seksuele en reproductieve beleving voert vrouwen soms langs andere wegen dan dit klassieke plaatje (Green 1997); de medisch-technische stand van zaken levert dan een helpend en bevrijdend, maar vaak ook verstorend en verwarrend handje. Talrijk zijn immers vrouwen die een lustvolle heteroseksuele beleving kennen zonder dwingend verlangen naar het moederschap, zelfs als dit ‹technisch› mogelijk is. Maar er zijn ook vrouwen die vooral een sterke kinderwens hebben en de noodzakelijke passage via de relatie met een man kortsluiten via de spermabank of via frigiditeit die hen afsluit van elke genotbeleving met hun mannelijke partner. Ten slotte levert de gynaecologische praktijk interessante inzichten in de gecompliceerdheid van het verlangen vrouw en moeder te zijn. Hier is immers in een scala van pathologische beelden (idiopathische steriliteit, vroegtijdige uteruscontracties, hypertensie aan het einde van de zwangerschap, overmatig braken, pijnsyndromen) die zich als medische complicaties voordoen, vaak een onderliggende psychoseksuele conflictualiteit aan het woord, soms schreeuwend, soms — zelfs voor de analyticus — bijna onhoorbaar.
De complexiteit van het psychische proces dat noodzakelijk voorafgaat aan het krijgen van een kind kan men als metafoor voor het onbewuste beschouwen. Ook dit loopt niet altijd vanzelfsprekend. Er is steeds en zelfs noodzakelijk verwarring tussen het imaginaire en het reële object opdat een moeder geboren wordt, opdat een baby ‹écht› geboren kan worden, opdat de concrete, lichamelijke baby en moeder ook hun psychische tegenhanger kennen, opdat er naast externe baby's en moeders vooral interne baby's en moeders aan het woord kunnen komen.
Het schijnt dat het onbewuste van de aanstaande moeder tijdens haar zwangerschap bijzonder toegankelijk is, ‹psychisch transparent› (Bydlowski 1997) — heeft dit onder meer met hormonen te maken? Men kent de verscherpte zintuiglijke functies van een zwangere en lacterende vrouw, maar ook het meer naar binnen gekeerd zijn in rêverie, de ‹primaire maternale preoccupatie› waarover Winnicott (1988) het had. Het nieuwe innerlijke object trekt immers aan, ontegensprekelijk. Met deze beweging naar de diepte van de schoot treedt onvermijdelijk ook een beweging naar de duistere, veraf gelegen zijde van de ziel op, en precies daar kan de analyticus een bijdrage leveren. We bevinden ons in het Unheimliche van het donkere continent…
Als je ‹er gewoon niet mee bezig› bent
Marianne vroeg een gesprek in het kader van een fertiliteitsbehandeling. Voor deze leuke, jonge vrouw met een interessante baan scheen het leven alleen maar meevallers in petto te hebben, tot het moment dat zij en haar vriend besloten ‹aan kinderen te beginnen›. Alsof ze hier niet veel goeds van verwachtte, besloot ze zelfs vóór het staken van de pil het project voor te leggen aan haar gynaecologe. Deze achtte het wijs, gezien de geschiedenis van onregelmatige cycli en om haar patiënte onnodige frustratie te besparen, tijdig te onderzoeken: de diagnose luidde ‹anovulatoire cycli›. Een hormonale therapie bleek noodzakelijk, KID en nu zelfs IVF, maar Marianne werd niet zwanger. Ze begreep niet wat haar overkwam, behalve dat ze vreesde de ingrijpende therapie niet verder aan te kunnen. Van ‹alles kits› was geen sprake meer, er was nu een probleem gerezen dat haar dag en nacht achtervolgde. Het intieme leven van het paar leed onder de focus op cyclus en eisprong. Zwangere vriendinnen werden gemeden, ouders die belangstellend wachtten op ‹nieuws› werden afgewimpeld met een smoes. Een diep gevoel van schaamte begon de overhand te nemen. Haar tienerjaren werden als zorgeloos beschreven, alles kwam er vanzelf, inclusief de regels. Meisjes van de klas hielden kalenders bij, fluisterden elkaar met een van pijn vertrokken gezicht details van het maandelijks verloop toe. Als er een klasgenootje niet mee ging zwemmen, werden begripvolle blikken uitgewisseld, … Doch Marianne stond van dit hele gedoe veraf, ze begreep het ook niet, want voor haar kwamen de maandstonden altijd totaal onverwacht: zij voelde niets, het was net of ze ‹gewoon leegliep›, zij was ‹er gewoon niet mee bezig›. Ze lachte om de vraag van de arts of ze wist hoe een eisprong aanvoelde, ze kon zich niet voorstellen hoe zoiets onzichtbaars en verborgens, ‹voelbaar› zou kunnen zijn in het lichaam. Het leek wel alsof het hele hormonale gebeuren aan haar bewuste ‹voelen› ontsnapte, of het geen psychische plaats had. Men kan in deze casus een psychosomatische component in de anovulatoire cycli, en dus ook in de fertiliteit, veronderstellen. Had deze vrouw onbewust een splitsing gemaakt die haar ontwikkeling tot een goed presterende, rationele vrouw bevorderde ten koste van de meer fantasmatische, receptieve aspecten in haar persoonlijkheid, met name op het gebied van haar vrouwelijke lichamelijke bewustzijn?
Metapsychologische bespiegelingen
Hoe kan dit alles metapsychologisch begrepen worden? Het fallisch monisme dat Freud naliet is de arme man genoeg verweten; we weten ondertussen dat Oedipus complexere gevoelens doorstond dan de antieke geschiedenis ons wil doen geloven. Een hele reeks vrouwelijke analytici, te beginnen met Melanie Klein, was nodig om de blik te openen voor het polymorfe panorama van mannelijke en vrouwelijke identificatie, introjectie en incorporatie op pregenitaal niveau en op het niveau van de partiële objecten; deze mechanismen spelen immers een rol bij de ontwikkeling van een levendige en vruchtbare psychoseksualiteit. Met name Franse psychoanalytici (o.a. Janine Chasseguet-Smirgel, Jacqueline Schaeffer, Monique Cournut-Janin, Jacqueline Godfrind, Sylvie Faure-Pragier, Florence Guignard, Catherine Parat, Joyce McDougall) leverden een waardevolle bijdrage om ‹De Vrouw› in haar verschillende dimensies (vrouwelijkheid, seksualiteit, moederschap) op de analytische kaart te zetten.
Uiteraard kreeg het onderwerp ook ruime belangstelling in de Angelsaksische literatuur, waar twee auteurs me in het bijzonder aanspraken, beiden vanuit de objectrelationele hoek: Dolores Pines en Christopher Bollas. Nochtans vond ik hier minder overtuigende inspiratie voor gedachten over het verschil tussen vrouwelijke seksualiteitsbeleving en verlangen naar het moederschap. Naar mijn gevoel blijven de besprekingen daar wat gefixeerd op vroege ontwikkelingsstadia, die het belang van de oedipale identificaties minder tot hun recht laten komen.
Pines (1982) maakt een onderscheid tussen de wens om zwanger te worden enerzijds en om een kind op de wereld te zetten anderzijds, waarbij ze de eerste op rekening van de vroege, infantiele relatie met moeder plaatst, en de tweede meer in de sfeer van de rijpe autonome identificatie ziet. Voor Pines zijn zwangerschap en moederschap ijkpunten in het levenslange proces van separatie en individuatie van een vrouw ten opzichte van haar moeder. De casus van Lyndsey illustreert dit goed: deze tiener zocht immers in eerste instantie een herstel van de vroege dyade, die weinig voldoening had gegeven en haar met een groot onvervuld verlangen naar intimiteit had achtergelaten. Sprekend was trouwens dat ze het reële ouderkoppel niet als creatief en wederzijds ondersteunend ervoer, doch in oorlog met elkaar over procreatie. Een kind willen was voor Lyndsey geen project van een rijpe identificatie met moeder, doch het overtroeven van moeder in een pay-back-scenario, opnieuw met de kenmerken van een ongelukkige infantiele geschiedenis die een geïntegreerde vrouwelijke psychosekualiteit vooralsnog onmogelijk maakte.
Christopher Bollas (2000) beschrijft in Hysteria hoe het erotiseren van het lichaam in eerste instantie gebeurt binnen de vroege moeder-kindrelatie. In het geval van selectieve afwezigheid van een genitale erotisatie door de moeder bij haar baby, de vrouw in wording, kan dit een hysterisch beeld opleveren in de psychoseksuele ontwikkeling van het meisje. Alleen de buitenkant van het lichaam, maar ook van de hele persoon, wordt overmatig geïnvesteerd; het enigma van de potentiële creatieve binnenzijde wordt zo uit de weg gegaan. Niet alleen wordt met deze beschrijving een waardevolle bijdrage geleverd tot het in ere herstellen van het specifieke van de hysterische pathologie, maar deze stellige visie vergemakkelijkt ook het begrijpen van het onderscheid tussen seksueel genot en de kinderwens, welke immers meer gebaseerd is op een regressieve beweging naar het verloren paradijs dan op een erotisatie van het lichaam.
Voor Florence Guignard (1999) balanceert de vrouw in haar onbewuste beleven van de vrouwelijkheid tussen seksueel genot en moederlijke verlangens en levert de realisatie van het moederschap een gelegenheid om beide vruchtbaar te integreren. Voor haar zijn de onbewuste schuldgevoelens die aan de basis liggen van een bemoeilijkte heteroseksuele beleving (frigiditeit, vaginisme, pijnlijke coïtus, …) van een andere orde dan de schuldgevoelens die interfereren met het tot een goed einde brengen van een moederschapsproject. De eerste hebben betrekking op de introjectieve beweging van de penetratie, waarbij postoedipale identificaties met de moeder op het vlak van seksualiteit de belangrijkste kardinale punten leveren. Zoals moeder verlangde naar (een kind van) vader, zo kan de dochter nu háár verlangen naar een eigen mannelijke partner toelaten. Schuldgevoelens in dit domein hebben immers te maken met het probleem de vrouwelijke seksuele identificatie als positief te beleven en tegelijk de mannelijke identificatie te verzachten en meer naar de achtergrond te verschuiven. Het kunnen loslaten, opgeven voor even, van alle limieten in grenzeloze passiviteit ter gelegenheid van een heteroseksuele coïtus veronderstelt een goed in balans hebben van deze beide posities.
In tegenstelling tot de heteroseksuele genotsbeleving, die geen getuigen achterlaat en een zaak blijft uitsluitend van het koppel, doet een daaruit resulterende zwangerschap echter een voor de buitenwereld duidelijk zichtbare derde verschijnen. Dit geeft aan het eventuele onbewuste schuldgevoel een ander karakter. Het obscure object van verlangen van de toekomstige moeder heeft immers een andere geschiedenis: op onbewust niveau wordt de baarmoeder auto-erotisch beleefd en ingevuld in haar creatieve belofte. Dit krijgt gestalte in de eerder beschreven belangstelling onder andere voor het verzamelen van kleine doosjes, een doodernstige activiteit voor kleutermeisjes en een gezonde, fantasmatische voorbereiding op ‹later›. Wanneer hevige afgunst op het moederlichaam met zijn (al)machtige uterus echter de bovenhand heeft, kan het moeilijk worden om na de puberteit het voortplantingssysteem werkelijk, en niet langer alsof, in eigen bezit te nemen, en met name ook hormonale effecten auto-erotisch te beleven. De psychische betekenis van de cyclus en zijn fertiele belofte blijven dan in onbesliste handen en worden een gecompliceerd terrein van grote ambivalentie, want het potentiële kind daagt op aan de horizon. En zal de vrouw hierom wraak nemen op dit kind, zal de baby met tegenstrijdige gevoelens beleefd worden? Dat is het onbewuste dilemma in vele gevallen van infertiliteit: liever geen kind dan met onverdraaglijke gevoelens omtrent de drachtige uterus tout court te moeten kampen. Zo is de toekomstige baby een ‹realisatie› in bioniaanse zin (1962): een vermoed, onbewust preconcept, het onbestemde moederschapsverlangen, wordt door de ontmoeting met een extern object, de ongeboren vrucht, bevestigd en van dan af is het een concept. Hiermee nemen immers de twijfels over het verlangen van de jonge vrouw om nét als moeder te willen worden een einde: door een zwangerschap bekent ze kleur. Is het dan niet veiliger om in het compromis van de steriliteit te blijven: een verdrietig want onvervuld verlangen te beleven in plaats van zich op het terrein van Moeder te wagen? De intimiteit van de slaapkamer is in vergelijking daarmee redelijk ongevaarlijk. Een baby kunnen (ver)dragen in het lichaam als een ‹vleesgeworden› intern object stelt de ambivalentie tegenover het primaire object soms erg op de proef. Als ‹het Ik bovenal een lichaams-Ik is› kan men begrijpen dat de vrouw een aanzienlijk psychisch werk zal dienen te verrichten om dit doosje van weleer in zijn lichamelijkheid een psychisch steunvlak te verlenen.
Dit is een typisch vrouwelijke aangelegenheid, want voor de man kan de afgunst op de binnenkant van het moederlijk lichaam — het universele menselijke drama dat men benijdt wat de andere sekse heeft en waarvan men zelf verstoken blijft — een ongeschreven letter blijven, een fantasma.
Sylvie Faure-Pragier (1997, 1999), die een jarenlange ervaring heeft met onvruchtbare vrouwen, meent dat hier steeds, meer of minder nadrukkelijk, een pregenitale problematiek aanwezig is: het is een zaak van moeder en dochter, waarbij vader slechts een marginale rol speelt. Men ontmoet er volgens haar geen neurotisch-hysterische psychopathologie, in tegenstelling tot in de kliniek van de seksuele functiestoornissen. Het gaat niet om het oedipale kind dat als verboden wordt beleefd, maar om het kind dat de vrouw fantasmatisch met moeder en door moeder krijgt en dat haar paradoxaal genoeg in staat moet stellen zich voor altijd vrij te maken van moeder. Deze patiënten willen zich losmaken van hun moeder om eindelijk geen dochter meer te zijn, een project dat gedoemd is te mislukken door gewelddadige onbewuste projecties op het imaginaire, ongeboren kind, waarmee de vicieuze cirkel in stand wordt gehouden. Hoewel deze stellingname radicaal en zelfs hardvochtig overkomt ten aanzien van onvrijwillige kinderloosheid, is het een credo van Faure-Pragier steriliteit niet onder te verdelen in psychogene en somatogene vormen, doch ze steeds als waarlijk psychosomatisch te beschouwen. Het lijkt me overdreven hier in alle gevallen van steriliteit van uit te gaan, doch ik vermoed wel dat de psychosomatische basis van conceptie in medische kringen sterk wordt onderschat. Alleszins is het duidelijk dat de weg naar het moederschap verrassend kan verlopen, zoals bijvoorbeeld te zien is wanneer na staking van de medische behandeling en het starten van een adoptieprocedure toch een spontane zwangerschap ontstaat — een bekend fenomeen.
Conclusie
Vrouwelijke seksualiteit blijft enigmatisch. Dit is aan de ene kant te wijten aan de erfenis van het freudiaanse fallisch monisme. Maar belangrijker is de psychische specificiteit van het verlangen om zwanger en moeder te worden, dat geen tegenhanger kent in de mannelijke seksualiteitsbeleving. Het belangrijkst is echter waarschijnlijk het verborgen zijn van de genitale organen die zowel zorgen voor de seksuele genotbeleving als voor de reproductieve creativiteit.
Deze nauwe verwevenheid, doch ook de verwarring van beide functies, is te zien in de fantasieën die de ontwikkeling van kleine tot grotere meisjes vergezellen tijdens het lichamelijk opgroeien. De gevalsbeschrijvingen van Lyndsey en Marianne waren er een nadere illustratie van. Seksuele genotsbeleving en moeder worden volgen vermoedelijk twee enigszins verschillende psychische wegen, berusten op verschillende identificaties en hebben af te rekenen met verschillende onbewuste complexen en betreffende afweermechanismen.
Manuscript ontvangen 14 maart 2011
Definitieve versie 28 oktober 2011
Literatuur
- Bion, W.R. (1962). Learning from experience. Londen: Karnac.
- Bollas, C. (2000). Hysteria. Hove: Routledge.
- Bydlowski, M. (1997). La dette de vie — Itinéraire psychanalytique de la maternité. Le fil rouge. Parijs: PUF.
- Chasseguet-Smirgel, J. (1970). Feminine guilt and the Oedipus complex. Ann Arbor: University of Michigan Press.
- Cournut-Janin, M. (1998). Féminin et fémininité. Parijs: PUF
- De Rijdt, L. (2008). Dora. In J. Dirkx & W. Heuves (red.) Hysterie, psychoanalytische beschouwingen (p. 50-68). Amsterdam: Boom.
- Faure-Pragier, S. (1997). Les bébés de l'inconscient — Le psychanalyste face aux stérilités féminines aujourd'hui. Parijs: PUF.
- Faure-Pragier, S. (1999). Le désir d'enfant comme pénis manquant: une théorie stérile de la fémininité. In J. Schaeffer e.a. (red.), Clés pour le féminin (p. 41-55). Parijs: PUF.
- Franckx, C. (2010). Werken op een kraamafdeling als analyticus: de roze wolk of een aswolk? Psychoanalyse, doch aan de zijlijn. Voordracht PSU-symposium, Utrecht, 5 juni 2010.
- Freud, S. (1905a). Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit. Werken 4 (p. 15-116). Amsterdam: Boom.
- Freud, S. (1905b). Fragment van de analyse van een geval van hysterie [‹Dora›]. Werken 4 (p. 124-225). Amsterdam: Boom.
- Freud, S. (1933). Colleges inleiding tot de psychoanalyse — Nieuwe reeks: De vrouwelijkheid. Werken 10 (p. 171-191). Amsterdam: Boom.
- Green, A. (1997). Les chaînes d'Eros — Actualité du sexuel. Parijs: Odile Jacob.
- Guignard, F. (1999). Maternel ou féminin? Le ‹roc d'origine› comme gardien du tabou de l'inceste avec la mère. In J. Schaeffer e.a. (red.), Clés pour le féminin (p. 11-24). Parijs: PUF.
- Pines, D. (1982). The relevance of early development to pregnancy and abortion. International Journal of Psychoanalysis, 63, 311-319.
- Winnicott, D.W. (1988). Human nature. Londen: Free Association Books.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden