Verstandelijke handicap en basale driftproblematiek
Samenvatting
Mensen met een verstandelijke handicap in combinatie met ernstige psychopathologie behoren om evidente redenen zelden tot het vaste klantenbestand van een psychoanalyticus. Toch kan de ontmoeting tussen de psychoanalyse en de wereld van de verstandelijke handicap vruchtbaar zijn, ook voor de psychoanalyse. Het gaat er hier immers niet om het goud van de klassieke kuur aan te lengen met het lood van het therapeutische enthousiasme, want zelfs met een zeer sterk aangepaste techniek komt men niet ver bij mensen die vanwege hun handicap slechts zeer rudimentair kunnen spreken en door hun psychopathologie slechts zeer weinig kunnen spelen. Daardoor komt de psychoanalyticus in de onmogelijkheid zijn ‹elders verworven competenties› toe te passen, en wordt hij gedwongen zich te bezinnen op de antropologische en ethische grondslagen van zijn discipline. Met het oog op een dergelijke bezinning presenteer ik eerst Xavier.
Xavier
Xavier is een Franstalige jongeman van eenentwintig jaar. Ten gevolge van het alcoholisme van zijn moeder wordt hij geboren met het foetale alcoholsyndroom. Als hij vier jaar is, wordt hij door de jeugdrechtbank in een instelling geplaatst en wordt op bevel van de jeugdrechter het contact met zijn moeder totaal verbroken. Hij gaat dan wel nog op bezoek bij zijn vader maar komt zodanig angstig en overstuur terug van deze bezoeken dat ook die worden stopgezet op grond van ernstige vermoedens van geweld.
Op tienjarige leeftijd wordt hij opgenomen in een pleeggezin en gaat hij naar een andere school. Hij heeft vooral een goede band met zijn pleegvader, die een ‹copain› voor hem is, hem houvast biedt en hem laat meewerken in de tuin. De eerste jaren gaat dit goed, maar dan begint hij op school gepest te worden door even ‹karaktergestoorde›, maar intellectueel sterkere medeleerlingen. De school raadt het pleeggezin aan een andere school of opvang te zoeken. Ondertussen wordt ook voor het pleeggezin de zorg voor Xavier heel zwaar wegens gezondheidsproblemen van de pleegouders, vooral vader, en ook doordat Xavier ondertussen geen klein kind meer is maar een wilde puber wordt. Hij gaat dan overdag naar een dagcentrum waar hij zich bezighoudt met werken op de boerderij, Atoma-schriftjes in elkaar steken en knuffelen met konijn Juliette. Maar niet veel later wordt zijn pleegvader ernstig en terminaal ziek. Het pleeggezin kan de opvang van Xavier er niet meer bij nemen en hij wordt opgenomen in een psychiatrische afdeling voor volwassenen met een verstandelijke handicap in Wallonië. Hij heeft dan geen contact meer met zijn pleeggezin, maar gaat wel naar de begrafenis van zijn pleegvader.
Enkele maanden later wordt hij — vanuit het perspectief van de leefgroep die hem moet ontvangen — zeer plots en zonder voorbereiding opgenomen in Zonnelied. Zonnelied is een door de psychoanalyse en de ‹institutionele psychotherapie› geïnspireerde instelling voor mensen met een verstandelijke handicap.1 Op de hoofdvestiging in Roosdaal wonen vooral mensen die een verstandelijke handicap hebben in combinatie met ernstige psychopathologie. Ik werk er samen met de opvoeders in de dagelijkse begeleiding van de bewoners. Xavier komt in Zonnelied aan met de aanmelding van een gehechtheidsstoornis met gedragsproblemen, een matige verstandelijke handicap (IQ 35-50), hyperkinetisch gedrag, foetaal alcoholsyndroom en een hazenlip met palatumafwijkingen, waarvoor hij al meerdere operaties achter de rug heeft en waardoor hij — vooral in het begin — zeer moeilijk verstaanbaar is. Daarbij komt nog dat hij, in de Nederlandstalige omgeving die Zonnelied is, uitsluitend Frans verstaat en spreekt. Deze plotse, onvoorbereide opname in een voor Xavier taalvreemde instelling is het gevolg van een noodsituatie op het moment dat hij niet meer in de psychiatrie kan blijven en er nergens geschikte opvang voor hem is. Overdag gaat hij weer naar het dagcentrum waar hij al naartoe ging voor zijn opname in de psychiatrie.
Ontvangst in Zonnelied
Wij zien aanvankelijk een hyperkinetische jongen die totaal uit zijn lood is geslagen door de plotse verandering van omgeving, een verandering die hij niet kan plaatsen. Hij loopt van binnen naar buiten en terug, vindt de weg naar zijn kamer niet, vraagt voortdurend naar melk en eten. Als hij om half vijf terugkomt van het dagcentrum, lijkt hij uitgehongerd en uitgeput en wil hij alleen nog eten en dan gaan slapen. We gaan zoveel mogelijk met hem naar buiten. Hij kan fietsen op een driewieler en dit is gedurende de eerste weken de enige activiteit die hem (en tegelijk de andere bewoners en de begeleiders) enige kalmte brengt en ademruimte biedt. We reserveren voor hem ook een hoek in een aparte ruimte van de leefgroep met een tafel en een kast voor zijn spullen, maar daar is hij niet te houden. Hij eet er, zit er soms wat te rommelen, maar stuift voortdurend weer de gemeenschappelijke ruimte in. Die aparte hoek voor hem werkt niet. Ook zijn slaapkamer blijft een schrale ruimte, waarin hij wel wanorde maakt, maar die wanorde brengt geen gezelligheid. Wel een nest maar zonder warmte. Als de begeleiders hem wat helpen met het inrichten van zijn kamer door bijvoorbeeld een foto van hem, een tekening die hij in het dagcentrum heeft gemaakt en een poster van Anderlecht aan de muur te hangen, dan zijn die dingen de dag nadien niet alleen van de muur verdwenen maar ze zijn gewoonweg onvindbaar of liggen verfrommeld op de vloer. Het enige waaraan hij gehecht lijkt, is zijn rugzakje dat altijd in zijn buurt blijft en waarin zijn kapotte plastic mannetjes zitten. Xavier heeft iets met plastic.
Bij zijn aankomst in Zonnelied komt vanuit het dagcentrum de vreemde waarschuwing dat hij plastic dingen verzamelt en vernietigt en ze in allerlei lichaamsholtes steekt waar ze niet thuishoren. We besluiten hier wel op te letten, maar niet preventief elk contact met plastic onmogelijk te maken. Er zijn dan inderdaad enkele ‹incidenten› met shampooflessen en dergelijke, maar zijn verzameling plastic ventjes en flessen en zijn ‹verstuiverpistolen› leiden niet tot grote problemen. De opvoeders stellen eerder met verwondering (en met enige bewondering) vast met welk een vakmanschap hij erin slaagt een wasmand of een verzameling plastic kleerhangers in honderden kleine stukjes te verscheuren.
Vrij snel vertoont hij wel een grote, excessieve aanhankelijkheid aan zijn begeleiders. ‹Aanhankelijkheid› is hier zeer letterlijk te verstaan. Hij verwelkomt de opvoeders door hen met zijn armen én zijn benen onstuimig te omhelzen zodat ze nauwelijks hun evenwicht kunnen bewaren, zich niet meer kunnen bevrijden uit zijn omknelling, en zich uiteindelijk uit zijn armen moeten loswrikken. Hij doet ook voortdurend, op een chaotische en hyperkinetische manier, appel op de begeleiding. Hij heeft altijd honger, hij is moe, hij wil zijn pyjama gaan aandoen, hij wil zijn pyjama weer uitdoen, hij wil naar buiten, en weer naar binnen, enzovoort, enzovoort. Deze wanhopige wervelwind krijgt geregeld ook een destructief karakter. Zijn ongeduld maakt hem zeer vlug gefrustreerd en dan gaat hij in het wilde weg rondtollen, tegen dingen stampen of ze stukgooien, met deuren slaan, krijsen en in zijn handen bijten. Bij agressief gedrag van andere bewoners reageert hij ook fel, maar wordt hij dikwijls zelf angstig en zoekt hij bescherming bij de begeleiding of neemt zelf andere bewoners ‹in bescherming› door hen te omhelzen. Doordat hij geen Nederlands verstaat en enkel Frans spreekt, ontstaan ook hoogoplopende misverstanden met de andere bewoners.
X: ‹Die TV is niet kapot!!› Xavier: ‹Mais non, la télé n'est pas cassé!!!› Of, Y: ‹Laat mij gerust!› Xavier: ‹Je ne suis pas un Russe!› Dergelijke meningsverschillen kunnen dan al vlug uit de hand lopen en uitmonden in gekrijs en gestamp.
Maar, deze beschrijving is eigenlijk te ‹objectief› om recht te doen aan de ervaring die Xavier in de leefgroep teweegbrengt. Hoewel Xavier meestal niet letterlijk de muren op loopt en meestal niet letterlijk alles op zijn kop zet, roept zijn gedrag toch de ervaring op van een wervelende tornado die alles in zijn draaikolk meezuigt, waarbij de tafels en de stoelen op de muren lijken te dansen en waarbij ook de muren zelf soms moeite lijken te hebben om zich staande te houden. Ook de andere bewoners en de begeleiders hebben het zwaar om hun houvast niet te verliezen en om niet met Xavier mee op drift te slaan. De andere bewoners worden voortdurend gestoord in hun eigen bezigheden en gewoonten door Xaviers stormachtige gedrag, zijn geroep en zijn woedebuien. Daarbij komt nog dat ze zijn Frans niet verstaan, wat het voor hen nog verwarrender en bedreigender maakt. De begeleiders hebben het gevoel dat ze geen vat hebben op Xavier en dat ze voortdurend brandjes moeten blussen om een gewelddadige uitbarsting te voorkomen. Het begeleidende team komt hierdoor onder grote druk te staan en er worden twijfels opgeworpen of Xavier wel kan worden gehouden in deze leefgroep: ‹Is Xavier wel iemand voor deze leefgroep?› ‹Hij verstaat geen Nederlands.› ‹Hij verstoort het leven van de andere bewoners te erg.› ‹Het is niet te doen met hem.› ‹We zouden wel willen maar we moeten ook aan de andere bewoners denken, enzovoort.› Kortom, er komt een dynamiek op gang waarin de traumatische afwijzingen die de geschiedenis van Xavier hebben gekenmerkt, zich weer eens dreigen te herhalen.
Toch ondernemen we ondertussen allerlei pogingen om Xavier houvast te bieden en de toestand leefbaar te maken, met zeer eenvoudige, basale interventies: hij krijgt elk uur, stipt ‹quand le grand est sur le douze›, een glas melk en een peperkoek. Op deze manier komen we enerzijds tegemoet aan zijn onhoudbare orale zuchtigheid en anderzijds introduceren we zo een eerste ritmering in zijn aanhoudende appel. Wanneer we merken dat hij soms, zonder erin te kijken, zit te bladeren in een Gouden Gids, geven we hem een stapel tijdschriften en een pak Pokémon-kaarten. We zijn attent op het feit dat hij zich geregeld verwondt aan zijn vingers, handen en benen, en nemen de tijd om deze wondjes 's avonds te verzorgen. We beschouwen zijn rugzakje dat hij overal meesleurt als een belangrijk houvast en een substituut van zijn Ik, en nemen ons voor geen opmerkingen te maken over dit rugzakje en zijn privacy te respecteren door niet te controleren wat hij er allemaal in verbergt. (Andere pogingen, zoals de aankoop van kleurstiften en kleurplaten die hij zou kunnen inkleuren, stranden op Xaviers desinteresse en zijn probleem zich op iets te concentreren.) Het gaat dus om zeer basale interventies: zijn rugzak met rust laten, zijn vel verzorgen, zijn orale zucht ritmeren. We nemen ons ook voor om hem tijdens zijn crisismomenten en woede-uitbarstingen — in de mate van het mogelijke — te laten gaan, afstand te houden en ons niet frontaal op te stellen.
Een kentering
Wanneer Xavier al enige tijd in Zonnelied is, laat zijn pleegzus plotseling weer van zich horen. Zij wil het contact met Xavier toch herstellen en hem af en toe bij haar op bezoek laten komen. Zij maakt op onze vraag ook een fotoalbum over Xavier en zijn pleeggezin. Xavier belt vanaf dan elke woensdag met zijn pleegzus en gaat maandelijks een weekend op bezoek. Xavier is zeer opgetogen over dit herstelde contact en vertelt ons aan de hand van de ondertussen uit het album gescheurde foto's meestal zeer moeilijk verstaanbare anekdotes over zijn pleeggezin, over de kinderen van zijn pleegzus, over de dood van zijn pleegvader (‹Il est dans mon coeur›), over een hond die door pleegvader zou zijn geslacht. Opvallend is dat zijn pleegmoeder weinig of niet voorkomt in deze wilde anekdotiek. Dankzij de begeleidende foto's en de informatie van de pleegzus verstaan we nu wel wat meer van de verhalen van Xavier die voordien letterlijk onverstaanbaar waren en op ons alleen een vreemde en gewelddadige indruk maakten. Het herstelde contact met de pleegzus, de telefoontjes, de bezoeken en de foto's brengen voor het eerst een weliswaar zeer relatieve rust en een hernieuwde band met zijn voorgeschiedenis.
Op een bepaald moment ontdekt Xavier de tv, de enige plaats in Zonnelied waar mensen verschijnen die Frans spreken. Hij kijkt dan elke avond om zeven uur naar het RTL-journaal, en begint zich ook te interesseren voor de video. Na een tijdje kijkt hij constant naar videofilms en monopoliseert zo de tv. Zijn voorkeur gaat daarbij uit naar Free Willy en Tarzan, twee films waarin weeskinderen de hoofdrol spelen. Maar de tv is maar één element in een vrij ingewikkelde ‹driftconstellatie› die Xavier ontwerpt. Hij kijkt naar de tv vanaf een plaats waar hij tegelijk een oog kan houden op de keuken, waar de begeleiders zijn, terwijl hij ondertussen voortdurend bladert in de Gouden Gids of zijn Pokémon-kaarten van hand verwisselt. Dit lijkt vrij eenvoudig maar het is in feite een ingenieuze uitvinding. De blik en de handen, de organen van het contact en het houvast, worden zo de kern van een driftmatige constructie die bescherming biedt tegen de dreigende chaos. Een vreemd neveneffect van deze constructie is dat Xavier vanaf dan met geen stokken meer naar buiten te krijgen is, terwijl hij in het begin niet binnen te houden was.
Om Xaviers dag verder te ritmeren, geven we hem een hoek in de leefgroep waar hij zijn rugzak, zijn kaarten, zijn handschoenen, zijn plastic flessen, enzovoort bijeen moet leggen, zodat ze niet verspreid over de hele leefgroep zijn innerlijke chaos en verstrooidheid veruitwendigen. We stellen ook een ontvangstritueeltje in, zodat hij, wanneer hij 's avonds van het dagcentrum komt, niet simpelweg de leefgroep instormt. Dit lukt vrij goed, het kan althans de voortdurend dreigende hyperkinetische chaos enigszins indijken. Een ander aspect van het avondritueel is het invullen van een dagboekje. We gaan voor het slapen even apart zitten met Xavier en vragen hem hoe zijn dag is geweest en wat hij heeft gedaan. Xavier apprecieert wel het moment van aandacht maar het is moeilijk voor hem om zijn dag te overzien. De oude oproep dat het goed is ‹in het eigen hart te kijken 's avonds voor het slapengaan› is niet aan Xavier besteed. Zijn dagboek wordt daardoor vrij eentonig, elke dag hetzelfde: ‹J'ai mangé, j'ai travaillé, je suis fatigué›, of iets in die stijl. Op een bepaald moment laat hij echter optekenen: ‹Je ne sais plus ce que j'ai fait aujourd'hui, mais c'était chouette.› Ik beschouw dit aanvankelijk als het definitieve bewijs dat Xavier niet in staat is zijn dag te overzien en dat dat hele dagboekjesgedoe niet veel uithaalt. Maar wanneer ik deze anekdote terloops vertel aan de supervisor van mijn privépraktijk, zegt zij: ‹Prachtig! Prachtig! Hij doorbreekt de mechanische sleur van het manger, travailler, ... en toont iets van zijn affect. Voordien vertelde hij enkel wat hij die dag heeft gedaan maar een dag is meer dan wat je die dag hebt gedaan. Wat betekent voor hem «chouette»?› Vanaf dan lijkt deze tendens naar minder inhoud en meer affect in zijn dagboekje zich door te zetten.
Een basale driftproblematiek
Het geval Xavier lijkt me interessant vanwege het zeer basale karakter van de driftproblematiek die het aan de orde stelt. Door dit basale karakter heeft het een transparantie die complexere, meer ‹gementaliseerde› gevallen missen. Enkele drifttendensen die we in Xaviers gedrag kunnen onderscheiden zijn de drift tot aanklampen, orale zuchtigheid, een (meestal op harde objecten gerichte) destructiedrift, en een drang om affecten van frustratie, woede, verdriet, enzovoort op een explosieve, lijfelijke manier te ontladen. Deze constellatie van partiële driftmanifestaties die in dit geval manifest is, is niet specifiek voor Xavier en moet waarschijnlijk worden beschouwd als de driftmatige humus waarop zich in andere gevallen andere pathologische problematiek kan enten. Bij mensen met een mildere verstandelijke beperking zoals u en ik zullen deze driften natuurlijk enigszins andere, complexere vormen aannemen. Vanwege dit prototypische, basale karakter van deze driftconstellatie verdient het aanbeveling stil te staan bij de grote dimensies van deze problematiek.
Aanklampen2 aan een aanwezigheid
Hoewel Xavier zich ook letterlijk aan ons vastklampt, gaat het in het contact met hem toch eerder om de behoefte voortdurend verzekerd te zijn van de aanwezigheid van de begeleiding. Xavier moet de nabijheid van de begeleiders voelen. Hij komt dan ook geregeld iets vragen, niet zozeer om een antwoord op zijn vraag maar eerder om te zien of er nog iemand is. Xavier heeft geen echte voorkeur voor bepaalde begeleiders maar maakt wel een zeer sterk onderscheid tussen zijn vertrouwde begeleiders en mensen die hem vreemd zijn. In zijn contact met deze begeleiders lijkt hij echter weinig geïnteresseerd in een echt persoonlijke relatie. Het is voldoende dat er een aanwezigheid is die zich manifesteert in een stem, een blik, een woord. Het gaat dus eerder om een prepersoonlijke présence. Zonder deze aanwezigheid wordt de wereld schraal en ijl. Xavier verliest dan zijn houvast en raakt op drift, wat de orale zuchtigheid en de bewegingsdrang doet escaleren.
Dat het om iets prepersoonlijks gaat, betekent niet dat het louter om iets heel primitiefs of vroegkinderlijks zou gaan. Het prepersoonlijke verwijst hier niet (zozeer) naar een fase in de psychologische ontwikkeling maar (eerder) naar een dimensie van het bestaan.3 Dezelfde dimensie is ook buiten de pathologie van — meestal miskend — levensbelang. Bijvoorbeeld wanneer een schrijver liever schrijft in een café dan alleen thuis in zijn werkkamer, dan is dat niet omdat hij niet zonder persoonlijk contact kan, maar omdat hij houvast vindt in de anonieme achtergrondaanwezigheid van de ober, die hem zonder hem aan te spreken een koffie brengt, en in het geroezemoes van de stamgasten. Om zich te kunnen concentreren op zijn gedachten, zonder de beklemming van de lege stille muren thuis, heeft hij behoefte aan menselijke aanwezigheid. Maar hij wil dan natuurlijk geen persoonlijk gesprek met de ober. Goede obers weten dat. Hetzelfde fenomeen doet zich voor wanneer huisvrouwen tijdens de lange dagen alleen thuis bij het strijken Radio 2 opzetten. Dat is niet om naar de radio te luisteren, maar om een aanwezigheid, een stem te horen die hun dagdromen ritmeert en het alleen-zijn op afstand houdt.
De ogenschijnlijke futiliteit van dergelijke dingen doet niets af aan het feit dat de verschraling van deze sfeer voor ieder van ons fataal is. Maar het is pas wanneer deze dimensie wordt geaccentueerd, zoals in het geval van Xavier, dat echt oplicht wat anders impliciet en verborgen blijft.
Seksualiteit
De seksualiteit is een manier om tegelijk tedere en agressieve driften uit te leven. Wanneer men om een of andere reden geen toegang vindt tot de seksualiteit, gaan de tedere en de agressieve tendensen elk hun eigen leven leiden. Zo zien we niet alleen bij Xavier maar bij vele mensen wier leven is getekend door een (verstandelijke) handicap, dat hun lichaam weinig geërotiseerd is door de blik van de anderen en dat het seksuele leven zich heeft gesplitst in een verstikkende behoefte aan tederheid, die is geïnfecteerd met agressieve elementen, enerzijds, en een aseksuele destructiviteit anderzijds.4 Dit zien we ook bij Xavier. Hij uit zijn affectie op een zodanig lijfelijke manier dat ze de ander letterlijk verstikt en op de knieën dwingt. Het lijkt wel alsof hij in zijn knuffels de grens opzoekt waar tederheid overgaat in overmeestering, zoals wanneer een volwassene een kind kietelt, hij moet weten wanneer het kind het plots echt meent wanneer het ‹stop› roept. Voorbij dit punt is het geen teken van affectie meer maar van overmacht.
Los van deze brute tederheid wordt Xaviers gedrag soms beheerst door een koude, zakelijke destructiviteit, die zich vooral richt op bij voorkeur harde plastic objecten, die dan vakkundig worden ontmanteld en vernietigd. Wij hebben overigens nooit gezien dat hij ook plastic dingen in zijn lichaamsholtes stak, zoals in het dagcentrum.
Affecten afvoeren
Xavier kan affecten als woede, verdriet of angst moeilijk echt ervaren. Ervaren veronderstelt een zekere consistentie door de tijd heen, die Xavier niet heeft. Daarom worden deze affecten al snel een teveel aan spanning dat onhandelbaar is. Wanneer zijn geduld op de proef wordt gesteld, zal Xavier daarom plots in woede ontsteken. Maar deze woede wordt direct een blinde woede, die niet meer gericht is op de aanleiding die haar deed ontstaan. Het gaat om een ongerichte woede die op een of andere, eender welke, manier moet worden afgereageerd. Hij gaat dan op de grond stampen, met deuren slaan, tegen dingen schoppen en zich in zijn eigen handen bijten. Van dit alles gaat meestal geen grote dreiging uit. Het is eerder het grote gebaar dan het grote gevaar.
De stabiliteit van het Ik hangt vast aan de constantie van een prul
Xavier zeult altijd allerlei dingen met zich mee: zijn rugzakje, zijn Pokémon-kaarten, met water gevulde colaflesjes met zijn naam erop geschreven, enzovoort. Deze prullen zijn niet van Xavier, ze zijn Xavier. Wie aan deze dingen komt, raakt hem in zijn ziel. Dit klinkt misschien vreemd omdat een bepaalde spirituele opvatting van de ziel ons heeft afgewend van het inzicht dat onze ziel, of de kern van ons wezen, altijd vasthangt aan dergelijke prullen, die hun betekenis niet ontlenen aan hun nut of hun symbolische gehalte of iets dergelijks, maar aan niets. Wanneer de wereld in duigen valt, blijven sommige dingen toch stomweg op hun plaats en aan die dingen zijn wij op een radicale manier gehecht, ook al heeft deze gehechtheid geen grond. Het is belangrijk te beseffen dat Xaviers omgang met zijn vreemde rommel de kern van de zaak betreft, en dat die rommel dus niet kan worden onderworpen aan de afspraken over gewone objecten.
Xavier, een jaar later
Op een bepaald moment wordt Xavier vanuit het dagcentrum terug naar Zonnelied gestuurd na een zeer gewelddadige uitbarsting tegen een begeleider. Xavier moet zijn locker leegmaken en de begeleiding van het dagcentrum belt naar Zonnelied met de vraag hem onmiddellijk te komen ophalen. Na een afkoelingsperiode en wat overleg wordt afgesproken dat hij toch nog enkele maanden naar het dagcentrum mag komen, maar alleen nog op maandag en vrijdag. Sindsdien is Xavier vrijwel altijd in Zonnelied. Dat de spanning van de school wegvalt (Xavier noemt het dagcentrum ‹l'école›), doet hem zichtbaar deugd. Hij wordt ook in de leefgroep veel rustiger, helpt af en toe bij de afwas, brengt de eetkar mee naar de keuken en is in het algemeen minder zenuwachtig. We proberen hem nu meer en meer te betrekken bij de ‹ateliers› in Zonnelied. Xavier gaat mee wandelen, zwemmen, paardrijden. Hij houdt van de buitenactiviteiten. Het is wel van groot belang hem voor deze activiteiten vrijblijvend uit te nodigen zonder druk uit te oefenen. Dit neemt niet weg dat hij soms nog ontploft en dan als een wilde tekeergaat, krijst en schopt, in zijn eigen handen bijt en zijn slapen openkrabt.
Xavier loopt nu opnieuw de hele dag rusteloos van binnen naar buiten en terug, maar dit heen-en-weer is geen wanhopige onrust meer. Wie objectief zijn gedrag observeert, ziet waarschijnlijk weinig verschil met vroeger, maar de chaotische bewegingsdrang heeft zich nu vastgehaakt aan nieuwe betekenissen: ongeduldig wachten op Rita het paard, weer binnenkomen om een appel voor Rita te vragen, de wacht houden bij de deur en zo klaar staan om zijn begeleiders te begroeten en vreemden af te schrikken, de etensresten naar de varkens brengen, enzovoort.
Ten slotte
Op het eerste en ook op het tweede gezicht heeft dit dagelijkse aanmodderen in de kliniek van de verstandelijke handicap niet veel te maken met psychoanalyse. Toch is het hierboven geschetste werk met Xavier pas mogelijk vanuit een ascese die is geïnspireerd door de psychoanalyse. Een dergelijke ‹psychoanalytische ascese› betekent onder andere dat men zich onthoudt van morele oordelen en van psychologische inzichten.5 Maar daarnaast is het ook belangrijk om te verzaken aan een al te rechtstreekse pedagogische of therapeutische interesse, zonder daarmee meteen élke interesse te verliezen. Dit verzaken is immers geen gelatenheid maar een moeizame volharding om niet naar een of andere uitwendige norm te grijpen of houvast te zoeken in een pedagogisch plan of therapeutisch project. Het is alleen vanuit een dergelijke ascese dat onze aandacht zich kan laten leiden naar de specifieke driftproblematiek die zich uitdrukt in iemands ‹gedragsproblemen›.
‹Gedragsproblemen› zijn in feite niets anders dan een objectiverende en dus ontmenselijkende term voor een aantal, meestal min of meer geslaagde maar altijd onvervangbare oplossingen die iemand heeft gevonden om met zijn eigenlijke problemen om te gaan. Daarom moet men deze ‹oplossingen› met de grootste omzichtigheid omgeven. Tegelijk zijn deze oplossingen natuurlijk geen oplossingen in wiskundige zin. In tegenstelling tot wiskundige problemen blijven existentiële vraagstukken ook na hun ‹oplossing› bestaan. Voor existentiële beproevingen zoals de confrontatie met scheiding en verlies, met seksueel genot en verleiding, met autoriteit en rivaliteit, met onze ijdelheid en onmacht tegenover de daver van het leven, zijn er geen algemene antwoorden. Het specifieke van de psychoanalyse is misschien dat zij tenminste dát weet en daarom haar aandacht enkel richt op de rechtmatige eigenaardigheid van de manieren waarop iemand deze beproevingen heeft doorstaan.
Manuscript ontvangen 5 april 2012
Definitieve versie 14 juni 2012
Literatuur
- De Groef, J. (2009). De instelling als ‹good enough mother›. In C. Leroy, N. Vliegen & M. Hermans (red.), Achter de deur — Het kader van de psychoanalytische psychotherapeut. Psychoanalytisch Actueel nr. 11 (p. 83-98). Antwerpen: Garant.
- Geyskens, T. (2003). Imre Hermann's Freudian theory of attachment. The International Journal of Psychoanalysis, 84, 1517-1529.
- Hermann, I. (1943). L'instinct filial. (Franse vertaling uit het Hongaars van Az ember ösi ösztönei: De archaïsche instincten van de mens). Parijs: Denoël, 1972.
- Lacan, J. (1953-54). Les écrits techniques de Freud — Le séminaire de Jacques Lacan: Livre 1. Parijs: Seuil, 1975.
- Lekeuche, Ph. (2009). Le registre de l'humeur et ses troubles: une approche pathoanalytique. Zeitschrift für Schicksalsanalyse und Beiträge zur Tiefenpsychologie, 29, 5-29.
- Sausse, S. (1996). Le miroir brisé — L'enfant handicapé, sa famille et le psychanalyste. Parijs: Calmann-Lévy.
Noten
- 1.Voor een uitgebreidere presentatie van Zonnelied en haar psychoanalytische inspiratie, zie De Groef (2009).
- 2.Ik verkies de term ‹aanklampen› boven het hedendaagsere ‹gehechtheid› omdat het de nadruk legt op het lijfelijke, driftmatige karakter ervan en omdat de theorie van het aanklampen van Imre Hermann (Hermann 1943) mij dichter lijkt aan te leunen bij een freudiaanse opvatting van de driften dan de gehechtheidstheorie. Zie hierover Geyskens (2003).
- 3.Hiermee bedoel ik uiteraard niet dat deze problematiek niet vanuit een ontwikkelingspsychologische invalshoek kan worden bestudeerd. Ik wil hier enkel benadrukken dat deze dimensie van het prepersoonlijk-contactuele een existentiële problematiek is die wezenlijk tot het menselijk bestaan als zodanig behoort (zie Lekeuche 2009).
- 4.Over handicap en seksualiteit, zie Sausse (1996, p. 119-139).
- 5.‹Dat de psychoanalyticus iets meent te weten, over psychologie bijvoorbeeld, is reeds het begin van zijn ondergang, om de eenvoudige reden dat in de psychologie niemand veel weet, als de psychologie op zichzelf al geen vergissing van perspectief op het menselijk bestaan impliceert› (‹Que le psychanalyste croie savoir quelque chose, en psychologie par exemple, et c'est déjà le commencement de sa perte, pour la bonne raison qu'en psychologie personne ne sait grand chose, si ce n'est que la psychologie est elle-même une erreur de perspective sur l'être humain›) (Lacan 1953-54, p. 7).
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden