Intersubjectieve aspecten van dromen
Samenvatting
Het pluralisme van de psychoanalyse komt onder andere tot uiting in een rijke diversiteit van actuele opvattingen over de droom. Zo blijft de freudiaanse droomtheorie belangrijk, maar ze is niet de enige droomtheorie in het psychoanalytische veld (Hebbrecht 2010). Vanuit de intersubjectieve invalshoek gezien is de functie van dromen het verhelderen van wat er in de analyse gebeurt: ze kunnen commentaar bieden bij de indicatiestelling, het proces, de onbewuste intrapsychische en interpersoonlijke dynamiek van zowel analysant als analyticus, het overdrachts- en tegenoverdrachtsgebeuren en de analytische relatie. Zo kan een droom een richting tonen, een grens aangeven, een evaluatie inhouden, een risicosituatie zichtbaar maken, blinde vlekken (Stekel 1911) of fouten (Ferro 2006) van de analyticus reveleren, een tegenoverdrachtsprobleem belichten (Ferro 1999) of een uitweg tonen bij een dreigende impasse (Rosenfeld 1987). Sommige dromen openen een nieuw en verfrissend perspectief op het materiaal en maken de formulering van creatieve hypothesen mogelijk. Nog niet gevormde gedachten worden vaak in beelden gevisualiseerd via een droom (Ogden 2010). Een droom wordt aan een ander verteld om meer van zichzelf te weten te komen, om het raadselachtige op te helderen in dialoog met de ander, de droom maakt weerstand duidelijk, of houdt een poging tot triangulatie in (Mathys 2012).
Een droom die in de loop van de psychoanalytische behandeling opduikt, wordt momenteel begrepen als een creatie die tot stand komt in het relationele en emotionele veld. Het betreft dan niet de creatie van één psyche maar de cinematografische versie van wat zich op een dieper niveau afspeelt in het analytische koppel (Ferro 2009). De droom kan opgevat worden als een soort dramatische scène die betekenis genereert en die als startpunt dient voor nieuwe verhalen.
In het verlengde van wat Ferro schrijft over de patiënt als onze beste collega, die ons toont welke interpretatiestijl we op elk moment het beste kunnen gebruiken, wordt in dit artikel ingegaan op de intersubjectieve aspecten van dromen. Deze kunnen zowel vervat liggen in dromen van de analysant als van de analyticus (tegenoverdrachtsdromen bijvoorbeeld). Het groeiend inzicht in een dergelijke droom kan niet los gezien worden van de vrije invallen van de analysant (wanneer het een droom van de patiënt betreft) en van de zelfanalytische werkzaamheid van de psychoanalyticus.
De intersubjectieve benadering van de droom vloeit voort uit de bijdrage van Bion, die een paradigmatische omwenteling in de psychoanalyse heeft teweeggebracht. Het denken van Bion is inmiddels toegankelijk geworden dankzij de inbreng van een groeiend aantal analytici, zoals Meltzer (1983), Ogden (2010), Ferro (2009), Grotstein (2007) en Vermote (2012). In ons taalgebied vormt het boek Een bundel intense duisternis — Psychoanalytische opstellen rond W.R. Bion (Dehing 1998) een interessante inleiding. Omdat niet alle lezers vertrouwd zijn met het bioniaanse paradigma zal ik de freudiaanse benadering vergelijken met Bions droomtheorie en kort ingaan op de intersubjectieve psychoanalyse. Ter illustratie zal ik een intersubjectieve lezing geven van Freuds beroemde droom over Irma's injectie. Daarna wordt aan de hand van klinische vignetten geïllustreerd hoe we dromen intersubjectief kunnen begrijpen en hanteren. Om de discretie te waarborgen, verkies ik om de klinische gegevens slechts summier te rapporteren. Ten slotte opper ik dat sommige dromen een supervisiefunctie kunnen vervullen. Hiermee bedoel ik dat de droom feedback geeft op het werk van de analyticus en bijdraagt tot diens professionele ontwikkeling.
Freud versus Bion
Freud (1900) distantieerde zich van opvattingen uit vroeger tijden dat een droom een welwillende of boosaardige boodschap zou inhouden, gericht aan de dromer en uitgezonden door een superieure macht, god of demon. Volgens Freud is de droom een creatie van de dromer zelf en de vervormde uitdrukking van een onbewuste wens die als bevredigd wordt uitgebeeld (Hebbrecht 2012). De manifeste droominhoud is het resultaat van een transformatieproces waarbij latente inhouden, die vanwege hun seksuele lading ofwel verboden lust opwekken en/of met onlust gepaard gaan, vervormd worden en onherkenbaar gemaakt. Door gebruik te maken van de methode van de vrije associatie kan de dromer de betekenis van zijn droom op het spoor komen.
Bion heeft het freudiaanse perspectief op de droom omgekeerd. Terwijl Freud ervan uitgaat dat de droom een onbewuste wens vervormt, is Bion van mening dat de droom gefragmenteerde psychische elementen weer synthetiseert tot een geheel. Volgens Bion wordt de dagrest, de ervaring van de voorbije dag, geabsorbeerd en onbewust gemaakt. Daarna pas kan de inhoud tot het bewustzijn doordringen via de selectief permeabele contactbarrière. Hierbij wordt recht gedaan aan de hedendaagse neurowetenschappelijke opvattingen over perceptie. Ons zicht bijvoorbeeld is geen kwestie van passieve perceptie maar van deconstructie gevolgd door actieve reconstructie. De mens creëert de objecten van de realiteit op het moment dat hij ze ontdekt. Eerst worden ervaringen droombaar gemaakt. Dit wil zeggen dat zintuiglijke ervaringen onderworpen worden aan processen zoals waarnemen, observatie, aandacht, denken, geheugen. Bion focust meer op het droomproces, in tegenstelling tot Freud die het vooral over de (manifeste en latente) inhoud van de droom heeft. Het dromen doet iets met, voegt iets toe aan de ruwe zintuiglijke impressies tot ze percepties worden. De onpersoonlijke stimulus wordt imaginair als het ware gepersonaliseerd. Dit is een wezenskenmerk van het proces dat we ‹dromen› noemen, namelijk het subjectief inkleuren van ervaringen zodat zintuiglijke impressies tot percepties worden tijdens de dag en tot visuele beelden 's nachts. Stimuli worden waargenomen, vervolgens gedeconstrueerd en opnieuw geconstrueerd tot een beeld, dat wil zeggen herschapen binnen de psyche van het waarnemende subject. Tijdens het dromen als proces worden vroegere ervaringen en vroegere objectrelaties steeds opnieuw verwerkt, dus voorzien van nieuwe betekenis. Op die manier draagt het dromen bij tot psychische groei. In die visie van Bion is de droom als product al een interpretatie van feiten uit de emotionele realiteit van de dromer, een realiteit waarin actuele en vroegere ervaringen samenkomen. Voor Bion staat het dromen als proces gelijk met het onbewuste wakende denken en met rêverie. De droom is niet alleen te begrijpen als een specifieke denkactiviteit maar ook als een stadium in het denken van de persoon. Een droom kan begrepen worden als een vluchtige en voorbijgaande samenhang die kort tot stand komt en weer in losse elementen uiteenvalt. De droom is bovendien het resultaat van transformatieprocessen. De droomtheorie van Bion wordt uitvoeriger besproken in een vroegere bijdrage (Hebbrecht 2011a).
Droomanalyse volgens de Bion van na 1970 houdt in dat de analyticus zich opent voor de droom van de patiënt en zich erdoor laat beïnvloeden. De droom van de patiënt wordt verder gedroomd, verwerkt en vervolledigd. In dit model is de tegenoverdrachtsdroom, de droom van de analyticus over de patiënt, belangrijk. Een droom is vooral een aanwijzing dat een psychisch probleem niet volledig is geassimileerd maar om verdere doorwerking vraagt. Daarom wordt een droom aan een ander gecommuniceerd. Waar vroeger de nadruk lag op het duiden, decoderen, vertalen van dromen, zal men nu vooral aandacht schenken aan het kunnen dromen en deze capaciteit verwelkomen als een vooruitgang in de psychische ontwikkeling. De taak van de psychoanalyticus is om met behulp van de eigen rêverie en intuïtie de patiënt bij te staan om de niet droombare en onderbroken dromen alsnog te dromen (Van Bouwel 2012). Ook zal hij de boodschappen die in dromen vervat liggen beluisteren als commentaren op de analytische relatie, met andere woorden: hij zal meer rekening houden met intersubjectieve aspecten, iets dat later vooral door Ferro is uitgewerkt (Hebbrecht 2011b).
Winnicott, maar ook Bion, verbindt de intrapsychische met de interpersoonlijke dimensie, zonder een van beide te bevoordelen. In de huidige analytische mode worden psychoanalyse en psychoanalytische therapie opgevat als een in wezen intersubjectief gebeuren met bijzondere aandacht voor processen als containment, rêverie, dialectische oscillaties, projectieve identificatie en tegenoverdracht. In deze nieuwe visie neemt de analyticus een houding aan van metaboliserende receptiviteit voor de emotionele ervaring die door het analytische koppel gecreëerd wordt, terwijl hij verzaakt aan herinnering, verlangen en begrijpen en zich openstelt voor een ontmoeting met het onbekende. De erkenning van de subjectiviteit van de beide leden van het koppel en hun onderliggende dynamiek zoals deze zich manifesteert in het analytische veld, krijgt meer aandacht dan vroeger (voor een overzicht van de intersubjectieve benadering zie Brown 2011 en Thys 2012). De analytische ruimte wordt steeds meer als een intermediaire zone gezien waarin door twee personen betekenis gecreëerd wordt; het is niet altijd duidelijk wat van de analysant dan wel van de analyticus komt. We maken ons nu minder zorgen of een duiding accuraat is of niet; de analyse wordt meer gezien als een creatieve ruimte waarin twee personen spelen en nieuwe ervaringen tot stand komen. En dit spel van inzicht en nieuwe ervaring ligt aan de basis van psychische verandering, zowel bij de patiënt als bij de analyticus. Het gevolg is dat de analytische basishouding levendiger en interactiever geworden is; de analyticus is geïnteresseerd in de enactments van het analytische koppel, in de onbewuste communicatie tussen analysant en analyticus en hun al dan niet affectief op elkaar afgestemd zijn. Niet alleen de dromen van de analysant, ook de eigen dromen wekken belangstelling. De inhoud van de droom is slechts één aspect, ook het effect dat een droom op de analyticus of de analysant teweegbrengt wordt beschouwd als een factor in het analytische veld. Deze visie op psychoanalyse staat dus ver af van het karikaturale imago van de zwijgende, onthechte en onverstoorbare analyticus die de vrije invallen beluistert en zich beperkt tot het ontcijferen van latente betekenissen.
Freuds Irma-droom in intersubjectief perspectief
Aan de hand van Freuds fameuze Irma-droom1 (1900, p. 125 e.v.), die volgens Anzieu (1959) dateert van de nacht van 23 op 24 juli 1895, illustreer ik hoe vanuit de nieuwe optiek de intersubjectieve aspecten van de droom zichtbaar worden. Freud gebruikt deze droom als argument voor zijn wensvervullingstheorie. Deze droom is volgens Freud de uitdrukking van boosheid op zijn collega Otto die hem terechtgewezen zou hebben omdat hij een patiënte slecht heeft behandeld. In de droom neemt Freud wraak op Otto: hij stelt Otto als onbekwaam voor en confronteert hem met een betrouwbaardere concurrent. Op die manier wil Freud zich vrijpleiten van schuld. Via de associaties bij de verschillende droomelementen wordt het voor de lezer duidelijk dat Freud wil benadrukken wat voor een bijzondere arts hij wel is. De associaties bij de verschillende droomelementen tonen Freud hoezeer hij zich tegen de narcistische krenking wil beschermen dat hij als arts heeft gefaald. Freud is zich halfbewust van de supervisieboodschap die in de droom vervat ligt, maar neigt ertoe om deze te verdoezelen. Hij schrijft: ‹Het is alsof Otto tegen mij had gezegd: je vat je plichten als arts niet ernstig genoeg op, je bent niet scrupuleus, je komt je beloften niet na.›
De Irma-droom duidt ook de wens naar autonomie aan. Freud wil zich losmaken van zijn vriend Fliess, die voor hem de rol vervult van mentor en supervisor. In plaats van te blijven vertrouwen op de visie van Fliess, wil Freud zich voortaan laten leiden door de eigen dromen. De droom is een aanwijzing dat Freud niet meer afhankelijk is van Fliess, maar een interne supervisor in zijn binnenwereld heeft geïnstalleerd, hoewel dit door Freud niet zo benoemd wordt (Blum 1996).
Wanneer we de manifeste Irma-droom opnieuw lezen vanuit de idee dat de droom een intersubjectieve functie vervult, kunnen we het volgende vaststellen:
- De droom is een tegenoverdrachtsdroom van Freud over een patiënte Irma (een composietfiguur en een vervorming: de reële patiënte zou Emma Eckstein geweest zijn, Anzieu 1959, p. 41). Freud zou zich de vraag kunnen stellen of deze droom verwijst naar een onopgelost probleem van hemzelf dan wel of hij reageert op destructieve elementen die van de patiënte uitgaan. Is zijn droom een manier om de erotische aantrekking en de agressiviteit van de patiënte te transformeren?
- In de manifeste droom wordt de boodschap bijzonder helder verbeeld: er gaat iets mis met deze jonge vrouw, Freud moet haar grondiger onderzoeken! In die zin vervult de droom volgens mij een supervisie- (of intervisie-) functie. Het lijkt alsof de droom interne objecten (interne beelden van vroegere en huidige collega's) mobiliseert die meedenken, onderzoeken, commentaar geven. De droom richt een verzoek aan Freud om collegiaal advies te vragen en signaleert dat het probleem van Irma vanuit verschillende hoeken benaderd dient te worden. Zowel interne als externe dialoog is nodig.
- De droom maakt duidelijk dat Freud tegenover deze patiënte een dwingende en te autoritaire houding aanneemt. De neiging tot overmeesteren en domineren wint het van zijn drang tot weten. Bij deze patiënte is een meer onbevangen en onderzoekende houding nodig. Krijgt Freud via de droom niet de raad om beter afgestemd te zijn op zijn patiënte, meer in contact te treden met haar pijn en angst? De droom nodigt hem uit om meer begrip op te brengen voor het verzet van zijn patiënte, haar weerstanden te respecteren. Ook al is de droom van Freud zelf, de droom is als het ware ook de verfilming van wat zich op een dieper niveau in de relatie tussen hem en Irma afspeelt. Alsof Irma hem vraagt: geef me tijd om me te openen, respecteer mijn weerstand en je zal ontdekken wat er zich in mijn innerlijke wereld afspeelt. In de droom is een boodschap vervat om het onderzoek te verruimen.
- De droom maakt duidelijk dat het probleem van Irma niet focaal benaderd mag worden. Er zijn repercussies op afstand en er is een iatrogene infectie door toedoen van de arts. Onderzoek op afstand is nodig! Maakt de droom duidelijk dat Freud te actief optreedt, de innerlijke belevingswereld van zijn patiënte verstoort door te veel van zijn eigen opvattingen in te brengen, opvattingen die medebepaald zijn door collega's? Ongetwijfeld draagt regelmatige deelname aan het analytische verenigingsleven bij tot het begrijpen van patiënten, maar soms is een dergelijke invloed ook een bron van infectie, die het intersubjectieve analytische veld kan bezoedelen. De droom is duidelijk: men moet dit soort injecties niet lichtvaardig geven. Bevat de droom niet vooral een vraag aan Freud om minder actief en duidend te werk te gaan maar zich receptief en onderzoekend op te stellen? Freud kan op dat ogenblik nog geen afstand doen van de medische, interventionistische benadering, een probleem dat we overigens vaak zien bij jonge psychiaters in het begin van hun psychotherapieopleiding.
Nu volgen enkele klinische vignetten, met dromen van zowel de patiënt als van mijzelf. Gezien als voortkomend uit het intersubjectieve proces, gaven deze dromen een duidelijk beeld van wat er op dat moment in de analyse speelde.
Een droom reveleert het effect van een kaderwijziging
Mevrouw X is in psychoanalyse vanwege problemen in haar liefdesleven. Tijdens de analyse worden haar gebrekkige zelfvertrouwen en haar verlatingsangsten duidelijk. De analyse centreert zich rond narcistische problematiek: ze wil schitteren, verlangt naar perfectie en vreest oninteressant te zijn. Tijdens de sessie voor een lang vooraf aangekondigde afwezigheid van een paar dagen mijnentwege waardoor één sessie wegvalt, brengt ze een korte droom over een heftige botsing. Bij toeval heeft ze vernomen dat ik in de buurt van haar werkplek een lezing geef. Ze kan zich de droom herinneren: een botsing, de houten hak van een vrouwenschoen is versplinterd. De droom is opvallend kort maar bijzonder helder. Ze vergelijkt deze droom met een bliksemschicht, heel anders dan haar gewone dromen. Ik breng de droom in verband met het wegvallen van de sessie, maar dit wordt weggelachen. Daarna brengt ze triomfantelijk een verhaal over een heftige botsing: ze heeft seks gehad met de partner van een vriendin, dit is aan het licht gekomen en leidt tot een crisis in haar omgeving. Dezelfde dag krijgt ze een vermaning wegens oncollegiaal gedrag ten opzichte van een vrouwelijke collega.
Een belangrijke ervaring van de patiënte (mijn afwezigheid als analyticus gecombineerd met mijn binnendringen in haar werkomgeving) is opgenomen in de manifeste droom. (Er zijn meer aanwijzingen, maar daar kan ik hier niet op ingaan.) Ook slaagt ze erin met haar gedrag mijn neutrale pantser te doorboren; ik voel me verontrust door de snelheid en de heftigheid van deze ontwikkeling, vooral doordat ze daarmee een lang bestaande band met haar vriendin vernietigt. Bovendien slaagt ze erin me jaloers te maken. Dat de droom ‹predictief› (Segal 1981) genoemd kan worden, wijst erop dat de evacuatie via de droom van een moeilijk te verdragen gevoel uitgesloten te zijn, niet gelukt is. De droom schiet tekort in zijn evacuerende functie en wordt gevolgd door seksuele acting-out. Deze droom is ongewoon en past niet binnen de gewone dromen die ze brengt: de droom is opvallend kort en bijzonder helder. Dient de levendigheid van de droombeelden om de structurele integriteit en de stabiliteit van haar subjectieve wereld, die uiteen dreigt te vallen, te ondersteunen? Een primitieve toestand van het zelf (de versplinterde vrouwenschoen: een metafoor voor het feit dat ze zich door mij opzijgeschoven voelt en zich in haar vrouwelijkheid aangevallen voelt?) wordt op een weinig vervormde manier plastisch uitgedrukt en transformeert een diepe angst in visuele beelden. Haar droom doet me denken aan striptekeningen en de wijze waarop de tekenaar woede en wraak in beeld brengt: een clash, een versplinterde vrouwenschoen met bliksems en fel licht omgeven.
Haar droom signaleert me dat er onweer op komst is. De korte droom brengt een intens effect bij mij teweeg: ik voel dreiging en ongerustheid. In deze fase van haar analyse idealiseert de patiënte haar moeder terwijl duidelijk is geworden dat haar moeder tijdens haar vroegste kinderjaren emotioneel onvoldoende beschikbaar was. Op dit moment in het analytische proces beleeft ze mijn afwezigheid/intrusie als een ruptuur in de idealiserende moederlijke overdracht, waarbij primitieve annihilatieangsten opduiken die afgesplitst en ontladen worden op verschillende manieren: in de droom, in de vorm van acting-out en via projectieve identificatie in de analyticus (dat ik mij jaloers voel in plaats van zij).
Een droom verheldert een te routineus psychoanalytisch proces
Soms brengt de analysant een droom die het analytische proces vanuit een helikopterperspectief overziet. De droom portretteert als het ware wat er in de innerlijke wereld verandert door toedoen van de analytische arbeid. Soms kan de analyticus lang in onzekerheid verkeren over de richting van het proces. Na maanden analytische arbeid worden de inspanningen beloond: de analysant brengt een droom die plots het psychoanalytische proces verheldert, alsof de droom een soort video of een foto van het proces maakt.
Mevrouw Y is in analyse gekomen wegens passiviteitsproblemen. Gedurende enkele maanden tijdens het derde jaar van haar analyse is er een stereotiep verloop: ze begint vrijwel elke sessie met twee dromen, wacht op mijn interventie en geeft vervolgens haar invallen. Dit routineuze gebeuren wekt in de tegenoverdracht verveling. Deze lastige fase duurt geruime tijd, tot het moment dat ze een droom brengt die me wakker schudt en laat zien hoe ze het leven uit de analyse weghaalt — een probleem dat zich ook op andere levensterreinen voordoet. Ze droomt: ‹In de kelder van ons huis is een bakkerij, het brood ruikt er heerlijk en de sfeer is er gezellig. In plaats van het brood daar te kopen, neem ik het uit een koude broodautomaat.›
De droom heeft een effect op mij als analyticus, hij schudt me als het ware wakker en maakt me actief. Achteraf is duidelijk dat ik gedurende weken in de rol geplaatst werd van haar afstandelijke vader, die haar behoefte aan idealisatie onvoldoende beantwoordde. Ik voelde me door een complementaire identificatie met een afstandelijke vader en door een concordante identificatie met de patiënte (Racker 1968) niet in staat om actief op te treden (ik werd als het ware geïnfecteerd door de problematiek van mijn patiënte). Met deze droom breekt een keerpunt aan: het klimaat in de sessie verandert, ik stel me meer open voor haar romantische verlangens en slaag erin om deze met meer soepelheid te bespreken. Ze ontwikkelt een liefdevolle overdracht die aangenomen en begrepen wordt. Het gevolg is dat ze zich meer gecoacht voelt en meer onderneemt, zowel in de analyse als erbuiten. Deze droom vertoont enige gelijkenis met de ervaring na een goede supervisiesessie: ik begrijp beter wat er gebeurt en voel me effectiever functioneren als analyticus. De analytische relatie verlevendigt zich, haar droom had een effect op mij en deed me als het ware ontwaken.
De supervisiefunctie van een tegenoverdrachtsdroom
In het geval dat ik nu presenteer is een tegenoverdrachtsdroom het resultaat van een interactie waarin mijn patiënte op een vrij afstandelijke manier haar invallen uitspreekt alsof ze haar innerlijke ervaringen als een objectieve observator waarneemt en mij in de positie plaatst van neutrale getuige. Ik voel me verlamd door een onthechte neutraliteit. Dit tegenoverdrachtsprobleem speelt op het moment dat de droom zich voordoet. Volgens Kaës (2002) is de droom verankerd in een intersubjectieve matrix: elke dromer droomt in een ruimte waarin nog andere dromers vertoeven. Hun dromen doorkruisen elkaar; de droom is altijd getekend door de aanwezigheid van en de ontmoeting met de ander. In dit geval droomt mijn patiënte als het ware in mij, ik droom wat zij niet kan dromen.
Na vier jaar psychoanalyse, viermaal per week, merk ik een progressieve en positieve evolutie bij mevrouw Z. Ze komt in behandeling wegens chronische vermoeidheid en depersonalisatie na een breuk in een passionele relatie. Tijdens de analyse wordt duidelijk hoezeer ze geleerd heeft alleen zichzelf te vertrouwen omdat haar ouders emotioneel weinig beschikbaar waren. Verder begrijp ik hoe ze het trauma van haar moeder, die als kind gedurende lange tijd ontheemd is geweest, in zich heeft opgenomen.
In het begin van de vakantie droom ik over mevr. Z.
Ze woont in een kamer van mijn huis. Ze herstelt, maar is nog niet genezen; ze verliest enkele malen het bewustzijn. Dan neem ik haar op, draag haar in mijn armen en leg haar op de divan. Vervolgens zorg ik ervoor dat de lichtinval precies goed is: niet te veel en niet te weinig. Daarna koop ik een dagboek voor haar. Wel let ik erop dat ik ook een dagboek voor haar moeder meebreng, maar groter en mooier.
Deze droom maakt me onder andere duidelijk dat haar analyse niet gestopt kan worden. Er is nog werk te doen: de droom maakt het belang van holding, het toelaten van een spiegeloverdracht en de noodzaak van regressie zichtbaar om alsnog toegang te krijgen tot haar ware zelf. Daarnaast moet aandacht besteed worden aan het innerlijke moederobject. De droom maakt me duidelijk dat ik vooral aandacht moet schenken aan het klimaat en de atmosfeer in de sessie en haar tijd moet geven voor de reconstructie van de geschiedenis van haar moeder. Zoals een supervisor toont mijn droom het risico van afgunstige aanvallen van het interne moederobject, die aan de basis kunnen liggen van een negatieve therapeutische reactie. Ook hier is er een gelijkenis met het gevoel na een geslaagd supervisiemoment: de droom toont me een richting en biedt inspiratie hoe verder te werken. Mijn innerlijke zekerheid is gegroeid, ik heb minder last van achtervolgingsangsten en twijfels. Met meer gemak kan ik deze innerlijke zekerheid weer loslaten en me afwachtend openstellen voor wat nog komen zal.
Vervullen dromen een supervisiefunctie?
Uit de voorbeelden blijkt dat dromen zowel van de analysant als van de analyticus feedback kunnen geven op het werk van de analyticus, en diens professionele ontwikkeling kunnen faciliteren. Dergelijke dromen vallen op door hun helderheid en door het feit dat zij de analyticus duidelijk aanspreken op zijn professionele functioneren. Het meest opvallend is dat de droom een effect bij de analyticus teweegbrengt: de analyticus wordt als het ware wakker geschud, hij ervaart een toename in innerlijke overtuiging en wordt herinnerd aan geslaagde en prikkelende interventies van vroegere supervisoren. Een dergelijke droom kan vergeleken worden met een vector, een kracht met een richting. De droomvector heeft een behoorlijke intensiteit en is gericht op de analyticus. Je kan de droom zien als een boodschap van bovenaf, vanuit het superego — een verinnerlijkte autoriteit, die als personage meespeelt op het intersubjectieve analytische podium. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat een dergelijke droom het superego en het ideaal-Ik van de analyticus aanspreekt en onbewuste associaties en herinneringen oproept aan leersituaties, vroegere supervisoren en leermeesters, gerespecteerde collega's of de psychoanalytische opleiding die men doorlopen heeft.
Over de relatie tussen droom en supervisie is niet veel terug te vinden in de psychoanalytische literatuur. Langs (1982) bespreekt het onderwerp, maar wat hij zegt is niet relevant in de context van deze bijdrage. Hij illustreert met klinische vignetten uit zijn eigen supervisiepraktijk dat dromen van de supervisant die spontaan worden gebracht in een supervisie, wijzen op een crisis. Het kan dan gaan om een probleem in het privéleven, een impasse in de therapie, een ernstig probleem met de patiënt of een latent conflict in de supervisierelatie. Het feit dat de droom in de supervisie besproken wordt, wijst volgens Langs op een probleem dat moeilijk rechtstreeks gecommuniceerd kan worden. Een droom die in deze context gebracht wordt, bevat meestal een onbewust commentaar op wat er zich in de supervisierelatie afspeelt en moet de supervisor uitnodigen om zijn eigen aandeel te bekijken: is er een blinde vlek bij de supervisant of bij de analyticus? Is er een ernstige transgressie van het kader (in de therapie of in de supervisie)? Heeft de supervisor mogelijk verleidend gereageerd?
Nog voor ik aan dit artikel begon, herinnerde ik me dat de analysant van mijn eerste controleanalyse regelmatig dromen bracht waarin ik op het terras achter mijn woning, in een schitterende tuin, geanimeerde gesprekken voerde met een oudere Brusselse dame. Mijn analysant deed alle moeite om de tuin binnen te dringen maar dit lukte niet. Dergelijke dromen doen me vermoeden dat de analysant onbewust aanvoelde dat ik haar analyse in de supervisie besprak. Ik krijg meermaals de indruk dat patiënten aanvoelen wanneer we met collega's over hen spreken of over hun analyse mededelingen doen. Zelf heb ik meegemaakt dat ik droomde over mijn eerste supervisor toen ik met een moeilijke klinische situatie werd geconfronteerd en bang was om door de bomen het bos niet meer te zien. In klinische noodsituaties worden onze goede interne objecten gemobiliseerd, wat ons helpt om het alleen zijn met de patiënt beter te verdragen en geduld op te brengen tot een inzicht opduikt.
Verder associërend, herinner ik me een patiënte die naar mij verwezen werd omdat ze geen belang meer stelde in haar studie, veel uitging, dronk, en ook automutileerde. Tijdens het eerste gesprek bracht ze een droom die ze zelf gelukzalig noemde: ze zag zichzelf in een lijkkist opgebaard. Mijn uitnodiging om bij deze korte droom verder te associëren, leverde weinig resultaat op. Haar karige associaties hielden verband met de idealisatie van de dood. Haar droom had wel een krachtig effect op mij, schudde me wakker en maakte me ongerust. Op bewust vlak ontkende ze haar depressie. Nadat ik haar in behandeling had genomen, werd ze progressief ernstiger depressief en was een langdurige psychiatrische opname uiteindelijk onafwendbaar. Deze manifeste droom heeft mijn behandelbeleid zeker beïnvloed.
Besluit
In dit artikel is de nadruk gelegd op de intersubjectieve aspecten van dromen, in het licht van recente psychoanalytische theorieën die geïnspireerd zijn op het werk van Bion. De intersubjectieve benadering vat een droom zowel van de analysant als van de analyticus op als een cocreatie. De analytische ruimte wordt tegenwoordig steeds meer als een intermediaire zone gezien waarin door twee personen betekenis gecreëerd wordt; het is niet altijd duidelijk wat van de analysant dan wel van de analyticus komt. Binnen deze optiek trekken sommige dromen de aandacht. Er gaat als het ware een supervisorische boodschap van uit. Dergelijke dromen vallen op door hun helderheid, ze spreken de analyticus aan op zijn professionele functioneren, lijken de analyticus zelfs toe te spreken en brengen een effect bij hem teweeg: hij wordt erdoor wakker geschud en ervaart een tijdelijke toename van innerlijke zekerheid. Lijkt het niet alsof het bioniaanse paradigma de prefreudiaanse opvattingen over de droom herintroduceert? De droom als een boodschap van de godheid, een manifestatie van O2?
Literatuur
- Anzieu, D. (1959). L'auto-analyse de Freud et la découverte de la psychanalyse. Parijs: Presses Universitaires de France.
- Blum, H. (1996). The Irma dream, self analysis, and self supervision. Journal of the American Psychoanalytical Association, 44, 511-532.
- Brown, L.J. (2011). Intersubjective processes and the unconscious — An integration of Freudian, kleinian and bionian perspectives. Hove: Routledge.
- Dehing, J. (red.) (1998). Een bundel intense duisternis — Psychoanalytische opstellen rond W.R. Bion. Antwerpen: Garant.
- Ferro, A. (1999). Dreams. In The Bi-personal field — Experiences in child analysis (p. 77-111). Londen: Routledge.
- Ferro, A. (2006). The waking dream: theoretical and clinical aspects. In Psychoanalysis as therapy and storytelling (p. 51-65). Londen: Routledge.
- Ferro, A. (2009). Transformations in dreaming and characters in the psychoanalytic field. International Journal of Psychoanalysis, 90, 209-230.
- Freud, S. (1900). De droomduiding. Werken 2. Amsterdam: Boom.
- Grotstein, J.S. (2007). A beam of intense darkness — Wilfred Bion's legacy to psychoanalysis. Londen: Karnac.
- Hebbrecht, M. (2010). De droom — Verkenning van een grensgebied. Utrecht: De Tijdstroom.
- Hebbrecht, M. (2011a). Een nieuw paradigma — Droomduiding in het spoor van Bion. Psychoanalytische Perspectieven, 29, 61-77.
- Hebbrecht, M. (2011b). Droomverhalen in het tweepersonenveld — Een kennismaking met het werk van Antonino Ferro. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 17, 17-29.
- Hebbrecht, M. (2012). De droom — Een wetenschappelijk, therapeutisch of esthetisch gegeven? In S. Houppermans, M. Kinet & M. De Kesel (red.), De bedrieger bedrogen — Dromen in psychoanalyse en cultuur (p. 130-145). Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
- Kaës, R. (2002). La polyphonie du rêve. Parijs: Dunod.
- Langs, R. (1982). Supervisory crises and dreams from supervisees. Contemporary Psychoanalysis, 18, 575-612.
- Mathys, H. (2012). Communicative functions of dream telling. In P. Fonagy, H. Kächele, M. Leuzinger-Bohleber & D. Taylor (red.). The significance of dreams (p. 212-272). Londen: Karnac.
- Meltzer, D. (1983). Dream-Life. Oxford: Clunie Press.
- Ogden, T.H. (2010). On three forms of thinking: magical thinking, dream thinking, and transformative thinking. Psychoanalytic Quarterly, 79, 317-347.
- Racker, H. (1968). Transference and countertransference. Londen: Karnac.
- Rosenfeld, H. (1987). Impasse and interpretation — Therapeutic an antitherapeutic factors in the psychoanalytic treatment of psychotic, borderline, and neurotic patients. Londen: Tavistock Publications.
- Segal, H. (1981). The function of dreams. In The work of Hanna Segal — A Kleinian approach to clinical practice, p. 89-97. Londen: Free Association Books.
- Stekel, W. (1911). Die Sprache des Traumes — Eine Darstellung der Symbolik und Deutung des Traumes in ihren Beziehungen zur kranken und gesunden Seele für Ärzte und Psychologen. Wiesbaden: J.F. Bergmann.
- Stroeken, H.P.J. (2008). Psychoanalytisch woordenboek. Amsterdam: Boom.
- Thys, M. (2012). Een (te) geïntersubjectiveerde psychoanalyse. Bespreking van Lawrence J. Brown (2011). ‹Intersubjective processes and the unconscious›. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 18, 299-301.
- Van Bouwel, L. (2012). De droom van Penelope — Je rêve, donc je pense. In S. Houppermans, M. Kinet & M. De Kesel (red.), De bedrieger bedrogen — Dromen in psychoanalyse en cultuur (p. 257-279). Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
- Vermote, R. (2012). On the value of ‹Late Bion› to analytic theory and practice. International Journal of Psychoanalysis, 92, 1089-1098.
Noten
- 1.‹Een grote hal — veel gasten, die wij ontvangen. — Onder hen Irma, die ik meteen apart neem, als het ware om haar brief te beantwoorden, haar verwijten te maken dat ze de ‹oplossing› nog niet accepteert. Ik zeg tegen haar: als je nog pijn hebt, is dat echt alleen maar je eigen schuld. — Zij antwoordt: als je eens wist wat een pijn ik nu heb in mijn keel, maag en buik, ik krimp van de pijn. — Ik schrik en kijk haar aan. Zij ziet er bleek en opgeblazen uit; ik denk, misschien zie ik hier toch iets organisch over het hoofd. Ik neem haar mee naar het raam en kijk haar in de keel. Daarbij legt ze enig verzet aan de dag, zoals vrouwen die een kunstgebit hebben. Ik denk bij mezelf, dat hoeft zij toch niet. — Haar mond gaat inderdaad goed open, en ik ontdek rechts een grote witte vlek, en ergens anders zie ik op merkwaardige gekrulde formaties, die blijkbaar naar model van de neusschelpen zijn gevormd, omvangrijke witte en grijze korsten. — Ik roep snel dr. M. erbij, die het onderzoek herhaalt en bevestigt … Dr. M. ziet er heel anders uit dan normaal; hij is zeer bleek, hinkt, is baardeloos aan zijn kin … Mijn vriend Otto staat nu ook naast haar, en vriend Leopold percuteert haar door haar keurs heen en zegt: ze heeft een demping linksonder, hij wijst ook een geïnfiltreerde huidpartij op de linkerschouder aan (wat ik, ondanks de jurk, net als hij gewaarword) … M. zegt: geen twijfel aan, het is een infectie, maar het geeft niet; er zal nog dysenterie bij komen en het gif wordt dan uitgescheiden … Wij weten ook onmiddellijk waar de infectie vandaan komt. Vriend Otto heeft haar onlangs, toen ze zich onwel voelde, een injectie gegeven met een propylpreparaat, propyleen … proprionzuur … trimethylamine (waarvan ik de formule vetgedrukt voor mij zie) … Men mag dit soort injecties niet zo lichtvaardig geven … Waarschijnlijk was het spuitje ook niet schoon.>
- 2.O: Het ‹noumenon›, het ‹Ding an sich›, de ultieme waarheid, de oorsprong, het absolute feit, de godheid, het onkenbare, het oneindige, het onbewuste continue worden. O is vormeloos, oneindig en duister. O kan als dusdanig nooit gekend of ervaren worden, tenzij toevallig. O kan alleen gekend worden via transformaties van O, mits invarianten gecombineerd worden en de analyticus en/of analysant één worden met O (‹a state of at-one-ment›). O is altijd in wording. O is de ultieme waarheid die zich openbaart aan diegene die hiervoor begenadigd is, de mysticus. O is voedsel voor het denken; O is nodig om tot mentale groei te komen. In de psychoanalyse zou men O gelijk kunnen stellen met een plotselinge en momentane revelatie van de waarheid (Stroeken 2008, p. 137, lemma: O, door M. Hebbrecht).
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden