Het enge van projectieve identificatie
Samenvatting
Stel je voor dat je delen van jezelf in stukken hakt en ze vervolgens bij een andere persoon onderbrengt, en dat je niet beseft dat je dit doet. De ander is zo vriendelijk dat te begrijpen en geeft je de stukken terug, zodat je ze kunt recupereren. Dit psychische proces noemen we ‹projectieve identificatie›. Onze vroegere hoofdredacteur Michel Thys geeft in dit nummer een conceptuele analyse van dit begrip. Volgens hem is er een inflatie van het concept opgetreden. Hij pleit voor een verengen van de inhoud tot een onbewust mechanisme van splitsing en evacuatie, dat als neveneffect een communicatief potentieel heeft. Bij mijn weten is het begrip projectieve identificatie niet geïmporteerd vanuit een ander praktijkgebied. Maar als concept lijkt het me wel exporteerbaar naar andere disciplines, zoals kunst, literatuurwetenschappen en architectuur. Zo kan ik me voorstellen dat een schilder flarden van zijn belevingswereld met kracht en met behulp van verf op canvas deponeert en zo een voor de toeschouwer indrukwekkend resultaat creëert. Sommige kunst doet een sterk appel op mensen, en nodigt hen uit de betekenis ervan te ontdekken of zich eigen te maken.
Terug naar de wereld van psychoanalytische concepten. Psychoanalytische concepten en hun onderlinge relaties zijn niet slechts geconstrueerd volgens logische regels. Ze blinken ook niet uit in precisie, syntactische duidelijkheid of consistentie. Psychoanalytici houden vaak te weinig rekening met consensusregels bij het gebruik van hun concepten, wat dan tot een taalverwarring leidt waarin analytici uit één school een volstrekt andere betekenis toekennen aan een concept dan hun collega's van een andere school. Zo verstaat Meltzer iets anders onder projectieve identificatie dan bijvoorbeeld Ogden.
In zijn artikel gaat Michel Thys kort in op projectieve identificatie als intern proces en de projectieve identificatie met interne objecten zoals door Meltzer beschreven. Hierbij moet ik denken aan living in projective identification, een klinisch verschijnsel dat Meltzer in zijn ‹Barcelona-seminars› bespreekt: de patiënt wordt gedreven om het eigen levensproject op te geven; zelf leeft hij verder als onder een glazen stolp, gescheiden van anderen en beschermd, maar verbannen uit de wereld van intimiteit. Hij kan de wereld enkel zien, horen, voelen, ruiken via anderen … dus pas nadat de omweg via de ander is gemaakt.
Verder mijmerend vraag ik me af hoe het komt dat nooit is gedacht aan bijvoorbeeld projectieve incorporatie of projectieve introjectie als voorstadia van projectieve identificatie. Ik denk aan een droom die een patiënt van mij had in het tweede jaar van zijn analyse: hij had me opgegeten maar kon mijn botten niet verteren, ze lagen hem zwaar op de maag. Is hier sprake van incorporatie als voorstadium van identificatie? Of ben ik te actief geweest in mijn interventies? Zijn er onbewuste psychische inhouden van mij in hem gedeponeerd via projectieve identificatie, die hij moeilijk kan verteren? Het concept ‹projectieve identificatie› kan niet meer los gezien worden van tegenoverdrachtsanalyse. Juist doordat projectieve identificatie haar plaats heeft verworven, is de psychoanalyse intersubjectiever en relationeler geworden. Volgens mij kunnen we niet meer terug, hoe graag Thys dit ook wil. Er zijn twee zinnen uit zijn artikel die me zullen bijblijven: ‹Projectieve identificatie is in de eerste plaats een afweer tegen intersubjectiviteit: in plaats van het gevoel met de ander te delen, wordt het doorgeschoven naar de ander en is het weg bij het subject. In de projectieve identificatie wordt een ervaring niet gedeeld in de betekenis van «samen ervaren», maar gedeeld in de betekenis van «gebroken» met als gevolg juist een breuk met de ervaring en met de ander.› Dit is een fundamenteel inzicht.
In ons tijdschrift wordt samengewerkt door zeer verschillende psychoanalytische scholen. Dries Dulsster vertrekt van de stelling dat het niet wenselijk is patiënten te dwingen om over hun trauma te spreken, maar dat men een psychoanalytische houding moet bewaren waarbij de patiënt de vrijheid behoudt te beslissen wat hij wel of niet inbrengt. In een andere taal zouden we zeggen dat de therapeut zich openstelt voor de projectieve identificaties en voor het Ik-vreemde deel van het zelf (alien self) dat de patiënt in hem deponeert. Is de therapeut hiervoor niet receptief genoeg dan dreigt automutilatie als laatste uitweg voor de patiënt. Dan wordt ook het risico van zelfmoord van de patiënt reëel, iets wat voor elke therapeut een schokkende gebeurtenis is. Zoals Anna Bentinck van Schoonheten beschrijft, moest Helene Deutsch dit al vroeg ervaren toen haar beroemde patiënt Victor Tausk zelfmoord pleegde.
Projectieve identificatie is ook een vroege strategie om met angst om te gaan, daarom wordt het een primitief afweermechanisme genoemd. Paul Verhaeghe onderzoekt de angst vanuit een lacaniaans perspectief: verwijzend naar iets anders, verband houdend met een tekort waar we een antwoord op moeten vinden, met een foute koppeling, naamloos, met de dreiging van het Reële. Dit nummer is bovendien een uitnodigende prikkel, een oproep aan een auteur om het tekort in te vullen: hoe kunnen we het concept projectieve identificatie denken vanuit een lacaniaans referentiekader?
En nu maar hopen dat dit nummer te volgen is voor al onze lezers met hun uiteenlopende therapeutische en analytische achtergronden. Ik heb er wel vertrouwen in.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden