Een fijne, bedwelmende angst
Samenvatting
Op de luchthaven haakt in mij, telkens weer, een fijne, licht bedwelmende angst. Ongetwijfeld de angst om te scheiden van wat bekend en veilig is (‹le cadre intérieur›) en, tegelijk, het uitzien naar een plek waar een onbestemd verlangen vervuld wil worden. Een plek — hoe scherp de foto in de folder ook — die imaginair is en onduidelijk. Aantrekkelijk en ook een beetje ‹gevaarlijk›.
Het was vast een dag om niet te vergeten. De kleine Freud zat in de trein die van Freiberg ‹definitief› naar Wenen spoorde op de bank recht tegenover zijn moeder, naar ik veronderstel. Daar overviel hem het verlangen, zo zei hij zelf, om zijn moeder naakt te zien. Later, toen hij de gebeurtenis noteerde, schreef hij, met pudeur, in het Latijn. Als jonge echtgenote van zijn vader zal Amalia best een aantrekkelijke vrouw geweest zijn.
Het idee van het ‹Oedipus-complex› is daar geboren, meende de oude Freud later. Meteen was er eveneens het onherroepelijke verlies van de onschuld en dook wellicht ook die fijne, bedwelmende angst op, die nooit meer zou verdwijnen.
Het is niet nieuw de reis als metafoor van het leven te zien, omdat leven een steeds weer herhaalde oefening is in loslaten en (meestal) terugkeren. Het afscheid nemen is eerst achteloos en onbezonnen in de jeugd. Het eldorado bevindt zich zeker aan het einde van de tocht (en het thuiskomen ook). Later, met het ouder worden, gaat het over afscheid nemen van het leven zelf, ligt het eldorado niet waar men dacht, en of men thuiskomt wordt steeds onzekerder.
Maar eerst zijn we allemaal reizigers, ook al heet op reis gaan nu vakantie. Velen gingen ons voor, te voet of met de koets, gedreven door hun ‹viatorische impuls›, een soort derivaat wellicht van het oedipale conflict (Haddad & Haddad 1995). Meestal had de reiziger daar een goede reden voor; het schuldgevoel in het begin en de vergiffenis aan het einde van de weg dreven de pelgrim. De geleerde zocht kennis bij een collega, de kunstschilder bij een meester. De grand-tourreiziger uit de achttiende eeuw, met groot gevolg, was uit op vrijheid, plezier en volwassenheid. De ene rationalisatie was nog beter dan de andere. Alleen de ontdekkingsreiziger maakte er geen geheim van: hij was, zonder meer, op zoek naar het eldorado. Het ‹land van goud› ver buiten zichzelf en ook ‹binnen› zichzelf, maar dat laatste wist hij niet (of toch?). Columbus dacht, aan de monding van de Orinoco, een van de rivieren van het paradijs gevonden te hebben.
Misschien verbergt zich achter deze ‹rationalisaties› het verlangen dat te maken heeft met het invullen van ons niet aflatend ‹tekort›. Het tekort van de kleine Freud, die ineens voelde dat hij zijn moeder naakt wilde zien. En hoewel nooit meer onschuldig, moest hij verdragen dat aan dit verlangen niet voldaan kon worden.
En toch, even wordt het tekort opgeheven, als de man, hoog in de mast, roept: ‹Land in zicht!› Dan ontstaat het ‹verrukkelijke› moment waarop illusie en realiteit samenvallen. Dan wordt ‹binnen› gelijk aan ‹buiten›. Het verlangen is een ogenblik vervuld.
Ik denk aan de helderheid van een landschap, een schilderij van Botticelli in de Uffizi, de tempels van Tikal. Of gewoon aan van een berg het dal in skiën. Of de boterhammen opeten, op een bank, in het lommer van een boom, in Griekenland. Stendhal hield er een syndroom aan over toen hij in de Santa Croce, in Florence, al dat geweldig mooie over zich heen kreeg. ‹Bedwelmd› — al evenzeer — zocht hij een bankje op het plein voor de kerk, om te bekomen van de angst.
En had Freud niet zijn eigen verrukkelijke moment toen hij op de Akropolis stond en de fijne, bedwelmende angst bezwoer met: ‹Also ist das wirklich wie wir es in der Schule gelernt hatten!› Er is geschreven dat de liefde van Freud voor zijn ‹geliefde› Italië niet zo ver uit de buurt lag van zijn kinderwens om mama Amalia naakt te zien. ‹Amalia› en ‹Italia›, het is maar één stap (Haddad & Haddad 1995).
Met foto's — geen stad ontsnapt ooit aan zijn foto's — en ‹souvenirs› wil de reiziger het bewijs leveren dat hij werkelijk in zijn ‹onbezonnen› daad is geslaagd. De reiziger wil zijn ontroering, die immers weer is verdwenen, vasthouden. Een steen meenemen, een schelp oprapen, een prul kopen, de zovele herinneringen aan wat een ‹moment› is geweest. De geur van de madeleine van Proust, nog even ‹genieten› van het naglimmen van de ondergaande zon — zonder angst voor de scheiding, die immers al geschied is, of voor de thuiskomst, die zich nog niet heeft voorgedaan. Chateaubriand probeerde het toen hij flesjes met Jordaanwater vulde, als excuus en verleiding, voor zijn minnares, die hem opwachtte, onder de zuilen van het Alhambra, in Granada ... (schrijven is vaak al de helft van de waarheid).
De ‹reiziger› is niet meer, of nauwelijks nog. De reiziger is de toerist van Houellebecq geworden. De toerist probeert er, paradoxaal genoeg, alles aan te doen om zijn huis, zijn veilige plek (moeder ...) niet te verlaten als hij vertrekt. De fijne, bedwelmende angst is niet de zijne.
Zoiets gebeurt nog het best door alle ‹bekende› spullen op te stapelen in de caravan, te foerageren met het eten van de winkel om de hoek en, niet te vergeten, door het liefste oorkussen (je kunt het zo zacht niet bedenken) in te pakken. De reis gaat naar de camping van vorig jaar, naar het veelsterrenhotel met privéstrand en als het kan de palmboom uit de reisfolder op de achtergrond. Het is helemaal mooi als de andere landgenoten rond hetzelfde zwembad liggen om reisherinneringen uit te wisselen in de streektaal. Geen risico op die fijne, bedwelmende angst. Het scheiden is, gelukkig maar, voorkomen door een goede organisatie en de zekerheid van de bekenden op ‹ons› terras in Spanje.
Dan nog liever zoals de Vlaamse schrijver Felix Timmermans (1886-1947). Hij reisde naar Italië, maar terugkomen vond hij toch leuker. ‹Het mooiste van Italië was toen onze trein Lier binnenreed.› De angst was voorbij. Maar de fijne, bedwelmende angst van het reizen is hem blijkbaar toch ontgaan.
En, als het nog even kan, terugkeren wil ik ook nog altijd!
Literatuur
- Haddad, A. & G. (1995). Freud en Italie. Parijs: Hachette.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden