Eigen is eigen
Samenvatting
Het werk van Michael Eigen is grotendeels onbekend gebleven in de Nederlandstalige psychoanalytische wereld. Dat is opmerkelijk voor iemand met zo veel publicaties en een grote bekendheid in (met name het oosten van) de Verenigde Staten. Sinds zijn eerste publicatie in 1973 zijn er zo'n zeventig artikelen en eenentwintig boeken van hem verschenen met daarin een rijkdom aan psychoanalytische kennis en klinische kunde die ook hier meer bekendheid verdient.
Both Bion and Winnicott had this capacity, I felt, to give permission, to give permission to be different, to be in one's own way.
(Eigen in Molino 1997, p. 122).
De psychoanalyticus Eigen werd in 1936 in de Verenigde Staten geboren als zoon van geëmigreerde Joodse Oost-Europese ouders. Hij noemt zijn vader een overmatig angstige man, die hem er soms op uit stuurde om drank te kopen. Pas op volwassen leeftijd heeft zijn vader excuses kunnen maken en is het contact verbeterd.
Over zijn moeder zegt Eigen dat ze een zachtaardige, betrouwbare en zorgzame vrouw was, die van binnen gestorven is toen zijn broer op heel jonge leeftijd overleed. Eigen heeft het eten van zijn moeder altijd smakeloos en net niet lekker gevonden — iets waarvan hij al op jonge leeftijd begreep dat het een uiting moest zijn van zijn ambivalente gevoelens voor haar. Moeder werkte en liet Michael achter bij een beangstigend gestoorde oppas. Zijn ouders wilden lange tijd niet geloven wat hij hun over haar vertelde.
Uit wraak op zijn overbezorgde vader verliet Eigen al jong het huis en ondernam, contrafobisch, gekke dingen op de motorfiets en liep bijvoorbeeld aan de buitenkant van bruggen. Hij reisde naar Mexico en San Francisco en speelde daar als verdienstelijk jazzmusicus in bands. Zijn eerste ervaring als therapeut kreeg hij vervolgens in een kliniek met autistische en schizofrene kinderen, waar veel aandacht was voor de relatie tussen therapeut en patiënt.
Hoewel Eigen een heel eigen stijl heeft, die niet te vatten is in een eenduidige omschrijving, is hij het best te plaatsen onder de relationisten. Hij is een groot kenner van het werk van Bion, Winnicott, Lacan, Guntrip, Green, Freud en Klein. Vooral zijn kennis en interpretatie van het werk van Bion zijn uitzonderlijk. Al enkele decennia verzorgt hij workshops, onder anderen over Bion, voor psychoanalytici en psychotherapeuten in New York. Bion, Winnicott en Green heeft hij allen persoonlijk gekend. Bion heeft hem eens onomwonden gezegd dat het tijd was te stoppen met zijn analyse en te trouwen, hetgeen Eigen vervolgens deed.
Dat Eigen hier onbekend is gebleven heeft ten eerste te maken met de weerstand in de Nederlandse psychoanalytische traditie tegen de relationele manier van werken en denken. Indicatiestelling gebeurde vanuit zogenaamd geobjectiveerde ‹parameters› in plaats van dat het contact, de overdracht-tegenoverdrachtsconstellatie, centraal stond.
Daarnaast staat Eigen erom bekend dat hij dit principe van het relationele, het in elkaar grijpen van overdracht en tegenoverdracht, ver doorvoert. De open en bevlogen manier waarop hij de verschillende ritmes die zijn psychoanalytische werk en zijn persoon kenmerken overbrengt, zou een afhoudende reactie teweeg kunnen brengen bij analytici die een gereserveerdere — of abstinente — houding voorstaan.
De afgelopen veertig jaar heeft Eigen over zeer diverse onderwerpen geschreven. Hij gebruikt vrijelijk woorden als ‹God›, ‹kabbala›, ‹Boeddha› en ‹zen›, en wordt ook wel ‹de mystieke psychoanalyticus› genoemd. Mogelijk staan veel (Nederlandstalige) psychoanalytici kritisch tegenover het gebruik van deze religieuze begrippen.
Om iets te doen oplichten van het specifieke in Eigens werkwijze, houding en denken biedt het begrip ‹geloof› mijn inziens de beste ingang. In The area of faith in Winnicott, Lacan and Bion (1981) heeft hij daar voor het eerst uitgebreid over geschreven. Ik zal eerst het begrip ‹geloof› (Faith) bespreken. Volgens Eigen is dit geloof noodzakelijk om tot een optimale wisselwerking tussen de paranoïde-schizoïde positie (PS) en de depressieve positie (D) te komen. Eigen beschouwt PS ↔ D als motor van de psyche, waarbij psychische inhouden samenkomen en uit elkaar vallen. Daarna noem ik kort Eigens opvattingen over de psychotische kern, die zowel de basis vormt voor de levendigheid van de geest, als wel een aanval daarop kan zijn. Deze bespreking leidt dan tot het onderwerp van de angst voor het onbewuste (de psyche) en de pijn die het (psychische) leven brengt. Vervolgens geef ik nog een impressie van zijn klinische literatuur.
Geloof
In het werk van Eigen neemt het begrip ‹Faith› van Bion een centrale plaats in. Eigen benadrukt het onderscheid tussen ‹Faith› en ‹belief›. Ik denk dat ‹belief› bij hem verwijst naar wat we doorgaans als ‹geloof› opvatten. Hier heeft geloof dan voornamelijk een anaal-compulsief karakter en doet vaak stereotiep en toedekkend aan.
‹Faith› is ook geloof, maar in heel andere zin: het is een generatief en ontregelend element in de psyche. Het krijgt bij Bion en Eigen een functie waarbij het separatie op radicale wijze faciliteert. Ik denk bij het onderscheid tussen deze twee vormen van geloof aan Ghents (1990) onderscheid tussen ‹overgave› (‹surrender›) en ‹onderwerping› (‹submission›). Faith is mijn inziens dan nauw verwant aan overgave en belief aan onderwerping.
Geloof betekent voor Eigen dat je iets beleeft met je gehele wezen, volledig, ‹met hart en ziel›. Hij stelt dat geloof voor Winnicott, Bion en Lacan ‹een centraal punt is waaromheen psychische oproer en conflict zich verzamelen›. Deze vorm van geloof, overgave, ontregelt vastliggende concepten. Op die manier kan het bijdragen aan het genereren van nieuw denken, nieuwe taal of nieuwe inzichten.
Eigen was verrast dat Green het begrip ‹geloof› in het werk van Bion zo weinig serieus nam en eigenlijk wegmaakte (Molino 1997). Green benadrukte vooral wat Bion ‹K› noemde, kennis, of de wetenschappelijke benadering tot kennis. Maar, stelt Eigen, hoe verder Bions werk zich ontwikkelde, hoe meer hij kennis en de lust om tot kennis te komen en die te gebruiken in de context van geloof plaatste. Uiteindelijk kwam Bion er zelfs op uit de psychoanalytische attitude te definiëren als een geloofsdaad (1970).
Michael Eigen (1981) koppelt geloof (Faith) aan Winnicotts begrip van het ‹transitionele beleven›. In die transitionele wereld leeft het kind op basis van een geloof dat voorafgaat aan een helder besef van de verschillen tussen zelf en de ander. Winnicott beschrijft hoe er in de ontwikkeling na dit transitionele beleven twee mogelijke manieren ontstaan waarop haat en liefde ten opzichte van elkaar worden gestructureerd: ‹object relating› en vervolgens ‹object usage›.
Bij ‹object relating› is de ander betekenisvol maar wordt hij nog niet beleefd als volledig een ander. Mede daardoor deinst men terug voor het eigen kwaad en blijft men angstig voor het monster vanbinnen. Beheerste zelfbeperking staat centraal.
Bij ‹object usage› wordt het primaat van de liefde niet afhankelijk gemaakt van beheersing of controle van destructieve wensen. Binnen het raamwerk van de liefde kan haat zijn eigen limieten zoeken en daarmee een eigen bijdrage geven aan creativiteit.
Destructie, liefde en overleving zijn in het geval van object usage simultaan aanwezig en het daarbij behorende affect is plezier en vreugde. En dus niet, zoals in het kleiniaanse denken, schuld. Het kind is dankbaar dat het object overleeft en ‹er is een gevoel dat integriteit mogelijk is zonder het zelf of de ander te compromitteren. Liefde is levend en sterk genoeg om destructie creatief aan te wenden, en schuld is dan overbodig› (Eigen 1981, p. 418; vert. AS). Eigen distantieert zich van Lacan en Spitz, die in de eerste lach van de baby een verleidend en controlerend element zien, gericht op een respons van de moeder. Eigen ziet deze lach als radicaal vreugdevol en als een uitdrukking van verrukking in de herkenning van persoonlijke aanwezigheid.
Eigen benadrukt dat Winnicott in zijn schrijven de aandacht steeds meer heeft verlegd naar menselijke betrokkenheid die niet te herleiden is tot angst. Een niet-defensieve waardering van een anders-zijn dat zich kan ontwikkelen tot betrokkenheid op de ander. Winnicott werd in Amerika oorspronkelijk weggehoond vanwege zijn ideeën omtrent ‹object usage›. Eigen was de eerste Amerikaan die dit begrip juist veel belang toekende en er openlijk over schreef.
Eigen legt uit dat voor Bion geloof niet alleen de basis is van de psychoanalyse maar ook bij uitstek het instrument voor de analyse. Zonder herinnering, verwachting, verlangen en begrip ben je overgeleverd, moet je je overgeven aan dit geloof.
‹Strikt genomen leven we als psychoanalytici in het geloof dat emotionele waarheid mogelijk is, zelfs noodzakelijk is als een principe van heilzame psychische groei. Op zichzelf kan de emotionele waarheid die aan de orde is onbekend zijn of zelfs onkenbaar, maar niets is belangrijker dan leren onze aandacht erop te richten. Dit is paradoxaal: iets onkenbaars moet de focus van onze aandacht worden. [...] Onze intentie om aandacht te schenken aan de ontwikkeling van de emotionele werkelijkheid beïnvloedt de manier waarop we ons over onszelf gaan voelen als de ontwikkeling voortschrijdt. Ten goede of ten kwade, het individu dat dit aan de orde stelt kan, op termijn, niet langer dezelfde zijn als diegene die dat niet doet› (Eigen 1981, p. 422; vert. AS).
In Towards Bion's starting point — Between catastrophe and faith (1985) wordt verder duidelijk dat het voorgaande leidt tot een houding van receptiviteit, een levend wachten. Eigen schrijft daar dat de paranoïde-schizoïde positie (PS) en de depressieve positie (D) voor Bion gelijkwaardig zijn en dat de interactie tussen beide posities doorlopend is. Bion en Eigen vinden de kleiniaanse associatie van PS met ‹slecht› en D met ‹goed› te kort door de bocht en stellen zich open voor wat PS te bieden heeft. Het psychisch uit elkaar vallen (PS) en samenkomen (D) is een aangeboren deel van het zelf. Om dit te laten gebeuren is het niet nodig ergens aan vast te houden of om ‹iets anders›/‹een ander› deel van ons zelf te maken. ‹De neiging van het zelf om een container te zoeken en daaraan vast te houden, sluit vaak een eindeloos ritme van «uit elkaar vallen en samenkomen» af› (Eigen 1985, p. 322; vert. AS). Het begrippenkoppel container-contained is essentieel geworden in het relationele denken en de psychoanalytische kijk op infantresearch. Eigen maakt met deze interpretatie van Bion de werking van de geest los van diens verankering in alleen de moeder-kindrelatie en het fysieke. Dit ‹voorbij het relationele› is misschien ook terug te vinden in werk van andere relationisten zoals Ghent (1990) en Benjamin (2004). Zij stellen beiden dat je je niet aan iemand (de ander) overgeeft, maar dat je tot overgave komt via ‹de derde›.
De psychotische kern
In het theoretische boek The psychotic core (1993) schrijft Eigen uitgebreid over de psychose, de psychotische delen van ons zelf en de psychotische kern in de psyche. Dit boek had eigenlijk Madness moeten heten, maar die titel was te controversieel in de overwegend medisch georiënteerde Amerikaanse psychoanalytische wereld.
Zowel in dit boek als in ander werk schrijft Eigen lovend en geïnteresseerd over Federn. Deze psychoanalyticus verloor volgens Eigen maar net de strijd met Hartmann om in de jaren vijftig en zestig richtinggevend te worden in het Amerikaanse psychoanalytische denken. Federn verdiepte zich veel in de psychose en werd zich daardoor zeer bewust van de variabiliteit van de egogrenzen. Die grenzen zijn onderhevig aan zowel expansie als contractie. Voor het uitdijende ego kan er dan sprake zijn van het ego als deel van de kosmos, of de kosmos als deel van het ego. Bij sterke contractie is al het leven vreemd. Gedurende een ziekte kan er bijvoorbeeld geheel afstand worden gedaan van het lichaam, waarbij men denkt: ‹Dat zieke lijf dat ben ik niet.›
Federn bestudeerde gevoelens van depersonalisatie die vaak aan psychotische toestanden voorafgaan en zag dat de ‹lichaam-egogevoelens› eerder verdwenen dan de ‹mentale-egogevoelens›. Vanuit zijn fenomenologische invalshoek concludeerde Federn ‹dat het mentale-egogevoel als eerste door het kind wordt beleefd; egogevoel gerelateerd aan en van het lichaam komt later›. De belangrijke psychoanalytische aanname ‹dat het ego eerst en vooral een lichaamsego is› (Freud 1923, p. 38) wordt hiermee omvergeworpen.
Bij Freud ontstaat depersonalisatie doordat het ego zich conflictueus verhoudt tot het lichaam. Bij Federn kan het mentale ego wel of niet het lichaam gaan bezetten. Het ego weigert om überhaupt tot het lijf toe te treden. Het zich toe-eigenen van het lichaam wordt gestopt. Freuds psychoseksuele stadia (oraal, anaal, fallisch en genitaal) geven vanuit Federns perspectief dan manieren weer waarop het mentale ego zich door het lichaam verspreidt.
Freuds psychoticus zoekt de terugkeer naar de moederschoot, terwijl Federn stelt dat de psychoticus nooit de moederschoot heeft kunnen binnentreden. In de traditie van Federn is de hemel een thuis en de moederschoot vreemd. Voor Freud is de moederschoot thuis en het aardse vreemd.
Voor Eigen gaat het om beide. Juist de wisselwerking tussen materieel (lichaamsego) en immaterieel (mentaal ego) geeft diepte en meervoudigheid. Als een echte relationist stelt Eigen dat we meer dan één (zelf) zijn. Het is vanuit die optiek natuurlijk om in en uit ‹het iemand zijn› te gaan. In The sensitive self (2004) en A basic rhythm (2002) beschrijft hij dit basale ritme; die beweging tussen iemand zijn en niet iemand zijn, immaterieel en materieel, onderscheidenheid en eenheid als onderdeel van ‹het levend zijn›. Veel van Eigens (klinische) werk lijkt gericht op het ons bewust worden van manieren waarop wij wel of niet levend zijn.
Hij stelt dat de psychische capaciteit en sensitiviteit om vreugde, afgrijzen, kwelling en woede te voelen een bron van lijden zijn. Daarbij blijven, die ervaring doorleven en ermee werken, veroorzaakt pijn. Het vermogen dat nodig is om die pijn te kunnen verteren moet zich kunnen ontwikkelen, schrijft Eigen in Contact with the depths (2011) en in Toxic nourishment (1999).
‹Wat fijn is het toch, dat we soms even niet zo levend hoeven te zijn, of überhaupt soms niet hoeven te zijn. Even de grip op ons leven los te laten. En wat een warme verrassing als datzelfde leven even later weer terugkeert. Winnicotts nadruk ligt minder op onszelf bestuderen dan wel op onszelf laten komen en gaan, ontspannen in een «zijn-en-niet-zijn» in een relatie die het komen en gaan ondersteunt› (Eigen 1999, p. 90; vert. AS).
Het proces van leven zelf doet pijn, zegt Eigen in een interview. We moeten met die pijn leven. De pijn die niet over onze ouders gaat, ook al doen die ons pijn. De pijn die ook niet over de samenleving gaat, al doet die ons ook pijn. Het is uiteindelijk het leven zelf dat pijnlijk is.
Mogelijk zou je de geloofsdaad, zoals boven beschreven, als een zich overgeven aan het potentieel generatieve van onze psychotische kern kunnen zien. Met die geloofsdaad doet zich de mogelijkheid voor vastliggende aannames over onszelf, onze analysanten en onze (psychoanalytische) geloofssystemen te herschikken. Tegenover het potentieel waardevolle van het psychotisch functionerende deel van de geest ziet Eigen de psychose ook als aanval op het in leven zijn van onze psyche. Bion noemt psychose in dit verband ‹anti-animisme›; levende objecten krijgen kwaliteiten van de dood toegedicht. De psychotische persoonlijkheid, of het psychotische deel van het zelf, haat het gevoel te leven of de complexiteit van het leven. Het haat, heeft afgunst jegens en valt dit gevoel van levendigheid bij zichzelf of de ander aan (‹attack on linking›). Omdat het pijn zal veroorzaken. Elk gevoel kan ons doen lijden. We lijden vreugde net zo goed als pijn.
Eigen stelt dat dit proces van leven erom vraagt minder fobisch te worden over het emotionele leven (als dat al mogelijk is) of zich ten minste te realiseren hoe angstig men eigenlijk is voor dit ‹levend zijn›.
Klinisch werk
Eigen schrijft open en uitgebreid over zijn klinische werk. In Boa and flowers (1991) krijgt dit bijna de vorm van een open brief aan een voormalig patiënte. Hij beschrijft daarin transparant en weinig theoretiserend over een al jaren afgesloten analytische behandeling die bepaald niet alleen maar succesvol lijkt te zijn verlopen. Alsof hij na al die tijd nog contact met haar zoekt en zichzelf en haar zo nog overdenkingen wil meegeven.
Het boek Coming through the whirlwind (1992) is volledig gewijd aan twee casestudy's, waarbij conversaties tussen Eigen en een patiënt uitgebreid verbatim zijn weergegeven. In een ander verband (Schut 2012, p. 226) heb ik al geschreven over de behandeling van Eigen van een psychotische jongeman.
Eigen laat zich in het contact niet leiden door technische richtlijnen, maar handelt vanuit een krachtig besef van de behoefte bij de patiënt en zichzelf om contact te maken met de ander en de eigen binnenwereld. Vanuit dit besef neemt hij mogelijke technische kritiek op zijn «te lang tolereren van autistische toestanden bij deze patiënt» in een heupworp: «Being with me was challenge enough, even though I did not go out of my way to be irritating. I am irritating enough just the way I am»›
[Eigen 2011].
Dit laatste is mijns inziens een essentiële vingerwijzing voor de psychoanalytische techniek.
In Conversations with Michael Eigen (Eigen & Govrin 2007) worden onder andere twee supervisiesessies verbatim weergegeven. We volgen in de eerste sessie het verslag van Govrin over een depressieve vrouw met dwangklachten die bij hem in therapie was. Deze vrouw heeft van jongs af aan forse trauma's meegemaakt. Govrin mag haar graag, maar voelt zich ook beklemd doordat ze hem toenemend verwijt dat hij haar tekortdoet. Vlak voor het vertrek kan ze soms plots vragen: ‹Wat zijn eigenlijk jouw gevoelens voor mij?› Govrin voelt zich daardoor overvallen en in het nauw gedreven.
Mijn inziens doet Eigen daarop iets als Govrins supervisor, wat Govrin met zijn patiënte zou kunnen gaan doen. Hij leeft een lossere, speelse houding voor om psychische bewegingsruimte te verkrijgen. Hij spreekt informeler en met meer humor en neemt een empathische maar ook licht provocerende houding aan in de supervisie. Hij doet voor hoe Govrin geamuseerd tegen de patiënte zou kunnen zeggen: ‹Tjee, moet je me dat nú vragen, dertig seconden voor tijd!› En even later: ‹Ik houd veel van je, zoals jij veel van mij houdt.› Aanvankelijk roept Eigen bezwaren en weerstand op bij Govrin. Maar Eigen geeft aan dat het gaat om de toon en houding, om te dansen als Mohammed Ali. Dat je veel kunt zeggen als je voor jezelf psychische ruimte behoudt. Dat het spreken erover ruimte schept. Gevoelens zijn niet a of b, maar een mengsel, en ze zijn evenmin exclusief. ‹Die liefdesgevoelens zijn er bij de vrouw ook voor haar man en kind en bij de therapeut ook voor anderen en voor andere patiënten.› Eigen leeft voor hoe je zelf actief deelneemt in dit proces van psychisch en relationeel ruimte maken.
Ten slotte
Bij enkele aspecten van Eigens werk voel ik me minder thuis. Freuds uitspraak dat ‹het ego ten eerste en vooral een lichaamsego is› heb ik altijd als heel cruciaal beschouwd. Eigen gaat niet zover dat het mentale ego eerst komt, maar hij geeft Federns denken daarover wel ruim baan en is er erg lovend over. Hoewel ik door het verrassende van dit andere perspectief ben aangetrokken, blijft dit voor mij een worsteling. Verder laat Eigen zich meestal niet expliciet uit over de frequentie van de behandeling. Refereert hij in een artikel nu aan een analyse, of een hoog- of laagfrequente therapie? Voor hem lijkt frequentie een volledig vloeibaar begrip geworden. Ik heb in dezen een scherpere benadering. Mijn inziens is de frequentie — tijd — in tegenstelling tot de tijdsbeleving tijdens een analyse-uur, een hard gegeven. Het harde en ordenende principe van tijd en daarmee de frequentie, is voor mij een noodzakelijke begrenzing en relativering van de analyse en de vermogens van de analyticus. Er is voor mij een werkelijk waarneembaar verschil tussen een vijfmaal wekelijkse psychoanalyse en een viermaal wekelijkse en in nog sterkere mate tussen psychoanalyses en lager frequente therapieën. Analytisch werk kan vaak niet met minder tijd toe. Daarom wil ik graag weten wat analytici feitelijk doen, om het materiaal ook zo te kunnen begrijpen.
Soms geeft Eigen maatschappijkritische reflecties. Dit is te begrijpen vanuit de gepolariseerde verhoudingen in de Verenigde Staten. Maatschappijkritisch schrijven over en vanuit ‹het psychoanalytische gedachtegoed› tast mijn inziens de afbakening van de psychoanalytische kennis en het klinische toepassingsgebied aan.
Eigen is een radicale schrijver. Mogelijk heeft hij als Europees georiënteerde Amerikaanse analyticus in de Verenigde Staten vooral het nodige werk verricht met het introduceren van het werk van Bion, Winnicott, Lacan en Green. Toch is zijn werk veel meer dan alleen het verspreiden en duiden van hun ideeën. Hoewel hij vertrouwd is met deze soms moeilijke schrijvers, kenmerkt zijn werk zich door toegankelijkheid, met weinig gebruik van psychoanalytisch jargon. Hij heeft zich het werk van de hierboven genoemde schrijvers zodanig eigen gemaakt, dat hij niet docerend uitlegt, maar hun denktrant vertaalt in hoe hij schrijft en in hoe hij zijn klinische werk en zijn denken daarover weergeeft. Hij toont durf en openheid, waarbij ook het rauwe van het bestaan doorleefd wordt opgeschreven, zowel ten aanzien van zijn patiënten als zichzelf. Dit maakt hem tot een inspirerende analyticus.
Literatuur
- Benjamin, J. (2004). Beyond doer and done to — An intersubjective view of thirdness. The Psychoanalytic Quarterly, 73, 5-46.
- Bion, W.R. (1970). Attention and interpretation. Londen/New York: Karnac, 1984.
- Bromberg, P.M. (1998). Standing in the spaces. Londen: The Analytic Press.
- Eigen, M. (1981). The area of faith in Winnicott, Lacan and Bion. The International Journal of Psychoanalysis, 62, 413-433.
- Eigen, M. (1985). Towards Bion's starting point — Between catastrophe and faith. The International Journal of Psychoanalysis, 66, 321-330.
- Eigen, M. (1991). Boa and flowers. Psychoanalytic Dialogues, 1, 106-119.
- Eigen, M. (1992). Coming through the whirlwind. Wilmette: Chiron Publications.
- Eigen, M. (1993). The psychotic core. Londen: Karnac.
- Eigen, M. (1999). Toxic nourishment. Londen: Karnac.
- Eigen, M. (2002). A basic rhythm. Psychoanalytic Review, 89, 721-740.
- Eigen, M. (2004). The sensitive self. Middletown: Wesleyan University Press.
- Eigen, M. (2011). Contacts with the depths. Londen: Karnac.
- Eigen, M. & Govrin, A. (2007). Conversations with Michael Eigen. Londen: Karnac.
- Freud, S. (1923). Het Ik en het Es. Psychoanalytische Theorie 3 (p. 22-82). Meppel/Amsterdam: Boom.
- Ghent, E. (1990). Masochism, submission, surrender — Masochism as a perversion to surrender. Contemporary Psychoanalysis, 26, 108-136.
- Molino, A. (1997). Freely associated — Encounters in psychoanalysis. Londen: Free Association Books.
- Schut, A.P. (2012). Dieptes van het contact. (Bespreking van Eigens Contact with the depths (2011).) Tijdschrift voor Psychoanalyse, 18, 225-226.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden