Tweelingen is een werkwoord
Samenvatting
Zelden las ik een boek dat een thema zo uitvoerig en grondig bespreekt als The twin in the transference. Vrijwel alles wat met tweelingen te maken heeft, passeert hier de revue: mythen en legenden over tweelingen, hun psychische ontwikkeling, de relatie met ouders en zorgfiguren, neurobiologische bevindingen, het nature-nurture-vraagstuk, het omgaan met het afsterven van een lid van een tweeling door het andere lid, ethische overwegingen in de hulpverlening, enzovoort. Toch is de basisstelling van de auteur vanaf het begin aanwezig: het verlangen naar een tweelingbroer of -zus is een universeel menselijk verlangen naar iemand die je perfect begrijpt en aanvoelt. Bij tweelingen nu is dit niet louter fantasie maar is er een reële relatie tussen de leden van het tweelingpaar. Dit kan, meer dan bij ‹eenlingen›, de psychische ontwikkeling in de groei naar autonomie bemoeilijken. In de psychoanalyse van een lid van een tweeling zal dit de overdracht en tegenoverdracht sterk bepalen. Studie hiervan is, aldus de auteur, verhelderend voor de hulp aan tweelingen maar ook voor die aan niet-tweelingen.
Bespreking van
Vivienne Lewin (2014). The twin in the transference, tweede druk. Londen: Karnac. ISBN 978 1 782 20143 4, 234 pp., £ 22,19
In het eerste deel bespreekt Lewin de ontwikkeling van de imaginaire tweeling en de spontane ontwikkeling van tweelingen met als focus de bijkomende risico's van het tweeling-zijn. De relatie met de moeder kan nooit perfect zijn en het kind compenseert dit met de illusie van een imaginaire tweeling-partner. Bij tweelingen is er de reële mogelijkheid om zich te richten op het andere lid van de tweeling. Zo kunnen zij zich als het ware afsluiten in een cocon en een psychische huid rond hen beiden vormen in plaats van rond elk individu. De reële tweelingfiguur kan al te veel de plaats in gaan nemen van de imaginaire tweelingfiguur en de weg afsnijden naar een meer volwassen ontwikkelingsobject. Zo kunnen tweelingen verstrikt raken in elkaar, waardoor toenadering door de ouder als intrusief ervaren wordt. In een dergelijke verstrengeling wisselen haat en liefde elkaar af door wederzijdse projectieve identificatie met afgesplitste, ongewenste delen van het zich ontwikkelende zelf. Lewin benoemt dit proces met de moeilijk te vertalen werkwoordsvorm ‹twinning›. Dit alles wordt ook toegelicht en uitgediept aan de hand van een aantal bekende mythen, in de beste kleiniaanse traditie.
Lewin wandelt door de literatuur over de ontwikkeling van tweelingen. De fantastie over almachtig controlerende tweeling, inclusief de ambivalentie en andere verlangens, komt in interactie met de reële relatie met de andere tweelingfiguur en met de ouderlijke betrokkenheid. Elk lid van de tweeling moet de aandacht delen, en is nooit alleen maar bevindt zich in een driehoek, wat de integratie in de oedipale driehoek zou bemoeilijken. Tweelingen ontwikkelen een gemeenschappelijke identiteit. Dit leidt er soms toe dat ouders aarzelen om deze heel specifieke interactie te verstoren. Anderzijds is het voor de zorgende moederfiguur moeilijk om beide kinderen, ook psychisch, voldoende gelijkgericht aandacht te geven en tegelijk ieders eigenheid te respecteren.
In het tweede deel van deze studie wordt de ontwikkeling van de overdracht tijdens de psychoanalyse van een lid van een tweeling besproken. Geduldig fileert Lewin hierbij gepubliceerd casusmateriaal van collega's en eigen analyses. Ze bezweert elke therapeut niet alleen te focussen op de klassieke overdracht van ouderlijke beelden maar allereerst de tweelingoverdracht (‹twin transference›) grondig te bewerken. Anders dreigt het proces te stokken en vroeg of laat een onvoldaan gevoel op te roepen bij de analysant waardoor de afronding van het proces niet aan bod kan komen.
Lewin onderscheidt verschillende fases in het therapeutische proces. De analysant ontwikkelt een twin-transference tegenover de analyticus. Aanvankelijk narcistisch-defensief en controlerend: de therapeut wordt ofwel buitengesloten als betekenisloos, ofwel hij wordt aangeklampt als een verlengstuk van het zelf. Geleidelijk worden externe relaties ingebracht, in feite afgesplitste delen van het zelf, die nu beter geïntegreerd kunnen worden. Zo ontstaat de mogelijkheid om meer differentiatie en separatie toe te laten en een eigen identiteitsgevoel op te bouwen binnen het tweeling-zijn. Indien de tweelingrelatie erg versmeltend is vanuit een diepe angst voor desintegratie, zal dit in de analyse volop aan bod komen. Dit nu roept bij de analyticus de impuls op om via enactment tegenoverdrachtelijk de rol van de tweelingfiguur op te nemen. Lewin illustreert met casuïstiek hoe dit op diverse manieren plaatsheeft, vaak vanuit een deficitvisie op het tweeling-zijn, die de therapeut op een reële manier wil compenseren, bijvoorbeeld door het verdubbelen van het aantal therapie-uren of het invullen van leegte. Zij onderkent de moeilijkheid om in bepaalde situaties, waarin men onder sterke druk staat, aan een dergelijke enactment te ontkomen. In elk geval dient deze actieve invulling achteraf besproken en geanalyseerd te worden, zo stelt ze. Deze neiging tot collusie met de analysant komt meestal voor in overgangssituaties waarin de angst voor uiteenvallen ondraaglijk wordt, zowel voor patiënt als analyticus. Soms is deze angst zo overweldigend en de weerstand zo groot dat de analysant de therapie afbreekt.
In het derde deel bespreekt Lewin kort de mogelijke neuropsychologische gevolgen van het leven als tweeling en de verdere ontwikkeling van partnerrelaties en ouder-kindrelaties bij ouders van tweelingen. Ze geeft speculatieve extrapolaties van wat de bevindingen van Schore voor de psychobiologische ontwikkeling van tweelingen zouden kunnen betekenen. Ook de haast onmogelijke identiteitsontwikkeling van siamese tweelingen komt even aan de orde. Lewin eindigt met de invloed van het tweeling-zijn op latere partnerrelaties, met aandacht voor incestueuze fantasieën. Ten slotte bespreekt ze de moeilijkheid van tweelingen om relaties los te laten, bijvoorbeeld wanneer het andere lid van de tweeling sterft. Over volledigheid gesproken!
Deze studie is een stevige kluif en verdient aandachtige lezing. Bijzonder interessant is het uitgebreide casusmateriaal, dat de lezer uitnodigt tot persoonlijk interpreterend denkwerk. Lewin toont ons hierbij de moeilijkheden en valkuilen bij het loskomen uit sterke symbiotische beknellingen, eigen aan veel vroege stoornissen. Ze benadert het onderwerp consequent vanuit een neokleiniaanse visie, en ook in de selectie van publicaties is ze selectief. Hoewel dit ongetwijfeld de kracht van deze studie uitmaakt, vormt het tegelijk een beperking. Lewin gaat voorbij aan meer recente ontwikkelingen en inzichten, onder meer over het omgaan met enactment binnen de tegenoverdracht. Het roept ook de vraag op hoe, bijvoorbeeld vanuit een mentalisatieperspectief, aanvullende inzichten de interventies van de therapeut zouden kunnen verrijken. De interpretaties van Lewin zijn verzadigd en laten weinig ruimte aan de analysant om een persoonlijk verhaal te ontwikkelen. Ondanks, maar ook mede door deze uitgesproken positiebepaling, valt in dit werk over (het) tweelingen iets te leren over het hanteren van moeilijke overdrachtssituaties.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden