Les feuilles mortes
Samenvatting
Opboksen tegen het inerte is een intrigerend boek. Het maakt ongerust. Het vervreemdt. Het maakt unheimlich. Dat komt niet alleen door het thema van de doodsdrift, maar ook door de stijl. De lezer wordt in hoog tempo voortgestuwd langs ongemakkelijke teksten van Freud met kleine uitstapjes naar andere auteurs, die niet minder intrigerend zijn, ook al beweren zij het tegendeel van wat Freud zegt (Nietzsche, Merleau-Ponty met zijn ‹corps-sujet› en Bergson met zijn ‹la durée›).
Bespreking van
Paul Moyaert (2015). Opboksen tegen het inerte — De doodsdrift bij Freud. Nijmegen: Vantilt. ISBN 9 789460 041884, 208 pp., € 19,95
Zo schrijft Moyaert dat de kern van het Ik een dood ding is, dat weerstand biedt aan iedere toegankelijkheid en buiten een dynamische interactie met de Ander blijft. Het onmogelijke, het zwarte, het blokkerende van het leven, zit in het leven zelf en wij mogen ons gelukkig prijzen met de ellende die wij ontmoeten en die ons afleidt van de echte ellende die in onszelf schuilt. Wij neurotici hebben genoeg mechanismen tot onze beschikking om hiermee niet voortdurend te worden geconfronteerd, maar psychotici weten maar al te goed wat het is telkens opnieuw met de dood in henzelf geconfronteerd te worden wanneer zij niet gezegend zijn met de afleiding die positieve symptomen hun bieden.
In Opboksen tegen het inerte volgt Moyaert Freud op de voet in zijn redeneringen aangaande de doodsdrift en voorziet hij deze exercitie van commentaar met een filosofische achtergrond, maar vaak ook van bespiegelingen uit het gewone leven. Freud discussieert in Aan gene zijde van het lustprincipe met de biologen van zijn tijd, die zeer uiteenlopende opvattingen koesterden ten aanzien van de dood in contrast met het leven. De meesten van hen zagen de dood als iets wat geen deel uitmaakt van het leven. Afgezien van de toevallige dood door een ongeluk is de dood een natuurlijk verschijnsel, dat beantwoordt aan de doelmatige inrichting van het leven in zijn algemeenheid. Door te sterven past het organisme zich aan de gewijzigde levensomstandigheden aan. Het organisme sterft af, omdat het onbruikbaar is geworden. De dood wordt hierbij opgevat als een van de vele aanpassingsstrategieën van het leven. Door de dood maakt het individu plaats voor ander leven dat meer toegerust is voor de gewijzigde levensomstandigheden.
Freud ziet nog een andere mogelijkheid om de doodsdrift te verklaren. De dood is niet iets wat buiten het leven staat, maar maakt er van meet af aan deel van uit. Al bij de geboorte is de doodsdrift vermengd met de levensdrift. De dood is dus niet iets wat los van het leven staat, noch is het een doelmatige inrichting van het leven, maar een instantie die zich dialectisch verhoudt tot het leven. Paul Moyaert noemt dat het ‹metafysisch dualisme in het denken van Freud›. Doodsdrift en levensdrift zijn elkaars opponenten, zijn verstrengeld in elkaar en maken deel uit van het leven. Eros is levendig op de buitenwereld gericht, met een maximale aanpassing aan de veranderde omstandigheden. De doodsdrift daarentegen is naar binnen gericht en impliceert de herhaling; is kortom inert.
Hoewel de naamgeving zou kunnen doen vermoeden dat de doodsdrift tegen het leven is gekant, vervult zij op paradoxale wijze een functie die het leven juist affirmeert. De doodsdrift die de herhaling impliceert, zorgt ervoor dat er continuïteit en rust is. Herhaling werkt verandering tegen en kan daardoor meewerken aan het behoud van het leven. Hoe vaak blijkt in de psychoanalytische praktijk niet dat de verandering in de neurotische symptomatologie, die zich aankondigde als een sprong voorwaarts in de behandeling, toch een manifestatie van meer van hetzelfde is. Een duiding van de analyticus zou wel eens het effect van bestendiging van de neurotische herhaling kunnen bewerkstelligen in plaats van een ‹transcendentie van de drift› teweeg te brengen, terwijl de therapeut denkt een fundamentele verandering in gang gezet te hebben bij de patiënt. Duiden is een riskante onderneming.
Komen we tot een waardering van dit boek, dan doe ik dat maar volgens het advies van de schrijver aangaande de beste methode voor sublimatie, namelijk via de vrije associatie. Het eerste hoofdstuk vond ik schokkend wegens de onbarmhartige confrontatie met mijn menselijk bestaan. Ik ben een narcistisch, egocentrisch, genot zoekend lichaam, dat bij zijn hedonistische activiteiten misschien ook nog wel wat nuttigs voor de gemeenschap kan doen en daarmee ook een beetje bijdraagt aan het sociale gebeuren, als side effect, of misschien wel als restcategorie binnen het hoofddoel. Het tweede hoofdstuk over agressie en woede in relatie tot de doodsdrift maakte mij duizelig vanwege de vele slagen op hetzelfde aambeeld: dat woede geen object heeft, dat de doodsdrift het heeft voorzien op het zelf, en dat het Boven-Ik uit het eigen lichaam voortkomt. Zeer verrassende ideeën, die een unheimliche sfeer achterlaten, maar niettemin, of misschien wel daardoor, tot nadenken stemmen. In het derde hoofdstuk kreeg ik weer grond onder de voeten, omdat het ging over de analytische praktijk en over waarom psychoanalyse werkt. Psychoanalyse werkt juist vanwege die vrije associatie, die vrij is van het morele oordeel, vrij van angst, schaamte en van de blik van de Ander. Gelukkig is er een afstand tot de werkelijkheid, om deze niet al te overrompelend te laten zijn. Deze afstand, die lege ruimte, biedt ons de mogelijkheid te fantaseren, ideeën te ontwikkelen en onze creativiteit uit te drukken. De vrije associatie maakt dankbaar gebruik van deze mogelijkheid.
Ik voorspel dat dit boek emoties zal oproepen bij het lezerspubliek van het huidige utilitaristische tijdsgewricht. Opboksen tegen het inerte heeft in ieder geval al de bijzondere prijs in het kader van de Van Helsdingenprijs opgeleverd. Zouden de leden van de Commissie beseffen dat zij hiermee de pest brengen binnen de psychiatrie?
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden