Honderd jaar psychoanalyse
Samenvatting
A hundred years of psychoanalysis: a struggle for power and recognition
The focus of this article, which has its origin in a dissertation on psychoanalysis in the Netherlands, is not on the development of ideas, but on the struggle for power and recognition, the striving to establish psychoanalysis as scientific theory and practice. The author has looked at the fluctuating relations of the psychoanalytic movement with the outside world, and its persistent internal conflicts concerning power and orthodoxy, from the point of view of a sociologist. Notwithstanding vehement criticism on moral and scientific grounds, psychoanalysis has shown the power to survive. Only if it overcomes its own internal conflicts and separatist tendencies will it continue to do so.
De wisselvallige receptie van de psychoanalyse
In 1984, ruim dertig jaar geleden, verscheen mijn proefschrift over Psychoanalyse in Nederland. Ik had er lang aan gewerkt. Ik was zelf jarenlang in analyse geweest, van mijn vijfentwintigste tot mijn eenendertigste, vijf jaar lang vijf dagen in de week, een klassieke analyse. Ik had er veel aan gehad, en wilde iets terugdoen. Mijn analytica had zich vanuit haar vakgebied verdiept in mijn ontwikkelingsgeschiedenis, ik wilde vanuit het mijne hetzelfde met de psychoanalyse doen. Ik wilde nagaan hoe een klein groepje bevlogen mensen — artsen, psychologen — probeerde voet aan de grond te krijgen in de medisch georiënteerde psychiatrie, wat daarvoor nodig was en hoe ze dit aanpakten. De ondertitel luidde: een vestigingsstrijd, en dat was ook waarop ik me toelegde: op de mijlpalen in hun vestigingsstrijd, zoals het oprichten van een eigen vereniging (1917), een eigen tijdschrift, het organiseren van een congres (1920). Een belangrijk moment voor de ontwikkeling van de beweging was de rede die de Leidse hoogleraar psychiatrie Jelgersma al in 1914 had gehouden over het Ongeweten geestesleven, een wetenschappelijke geloofsbelijdenis die bij Freud in zeer goede aarde was gevallen. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat een officiële en belangrijke representant van een universiteit zich openlijk tot voorstander van de psychoanalyse verklaarde.
Ik bekeek de geschiedenis met de blik van de socioloog, niet zozeer gericht op de ontwikkelingen in de theorie, maar op het netwerk van mensen die leer en praktijk ontwikkelden: hun onderlinge verhoudingen, hun gevoel van saamhorigheid en van rivaliteit, hun strijd om erkenning van de buitenwereld. En hun interne strijd: om wie de macht had om te bepalen wat de juiste lijn was: de goede manier van vakuitoefening, de juiste interpretatie van de theorie, van de gehanteerde begrippen. Een strijd om orthodoxie en hiërarchie, uitmondend in de vraag wie leeranalyticus mocht worden, want die konden bepalen wat echt analytisch was en wat een vorm van verwatering. In het laatste geval riskeerde je uit de gelederen van de echte analytici te worden gestoten.
Het was een beweging met sectarische trekken. Het kende een geschiedenis van conflicten en afsplitsingen, die soms deed denken aan de protestantse kerk, met zijn gerichtheid op de zuiverheid van de leer en de strijd wie de waarheid, of de juiste interpretatie, in pacht had. Maar de psychoanalyse beoogde een wetenschap te zijn. En ze kreeg voet aan de grond binnen het academisch bolwerk, allereerst in Leiden, later ook op andere universiteiten. Ze ontmoette echter ook weerstand en kritiek, van verschillende kanten, en van verschillende aard, gewapend met wetenschappelijke en morele argumenten. De begrippen werden vaag gevonden, de bevindingen waren moeilijk meetbaar en bewijsbaar. En de belangstelling voor seksualiteit vond men overmatig, ongepast en ondermijnend.
De acceptatie van het psychoanalytisch denken en praktiseren kende een fluctuerend verloop. Toen ik het boek schreef, begin jaren tachtig, waren alle hoogleraren psychiatrie ook psychoanalyticus, nu geen een meer. De Belgische psychiater Damiaan Denys, hoogleraar psychiatrie aan het Amsterdams Medisch Centrum (AMC), richt zich net als zijn collega's op de werking van de hersenen, maar, in Leuven opgeleid, houdt hij in zijn denken een kleine plaats open voor de psychoanalyticus Lacan. Tussen de freudiaanse en lacaniaanse traditie loopt echter een scheidslijn: het voelt niet als eigen gelederen. Het biomedische paradigma heeft op alle universiteiten de hegemonie. Net zoals in Freuds tijd het geval was: het was dit denken waartegen hij zich rond de vorige eeuwwisseling keerde, en waarin hij met zijn psychoanalyse bressen sloeg.
Ondanks veelvuldige en heftige kritiek wist de psychoanalyse de aanslagen te overleven. Steeds als ze weggevaagd leek te worden veerde ze na enige tijd weer op. Het blijkt, steeds opnieuw, een vitaal gedachtegoed dat, vaak ongemerkt, is doorgedrongen in andere therapievormen. Begrippen als het onbewuste, het besef van het belang van vroege jeugdervaringen en de belangrijke rol van seksualiteit zijn gemeengoed geworden.
Ze lijkt in dit opzicht op een veelkoppig monster. Je hakt een hoofd af met het zwaard van strenge methodologische eisen, maar andere koppen komen weer tevoorschijn: de vruchtbaarheid van de inzichten, de kracht van de begrippen.
De armoede van andere paradigma's begint in deze tijd weer sterker door te dringen, waardoor de rijkdom en diepgang van psychoanalytische inzichten ook weer krachtiger naar voren komen. Na alle verwoede pogingen de psychoanalyse met wortel en tak uit te roeien neemt de belangstelling onder studenten psychiatrie en psychologie voor het psychoanalytisch denken weer toe. Het is een theorie waardoor gedrag en symptomen begrijpelijk worden, het geeft inzicht in het gevoelsleven; met het heersende biomedisch paradigma komen ze er in dat opzicht bekaaid af. De taal van de statistiek en de hersenscans blijkt pover en leidt niet naar meer inzicht in het individuele universum van gevoelswereld en betekenisgeving, in verborgen lagen en innerlijke spanningen.
Het zelfgevoel van belaagde uitverkorenen
De psychoanalytici gedroegen zich, zo karakteriseerde ik hun houding in mijn boek, als belaagde uitverkorenen. Belaagd door de buitenwereld, en uitverkoren omdat zij toch dieper konden kijken, beter in staat waren de ondoorgrondelijkheden van menselijk gedrag en gevoel bloot te leggen. En omdat het dikwijls om onwelgevallige waarheden ging waren mensen daar vaak niet van gediend en werd de psychoanalyse aangevallen, als moreel verderfelijk, en wetenschappelijk ondeugdelijk. Het hoorde dus bij elkaar, het een versterkte het ander.
Het gevoel te opereren in een vijandige buitenwereld versterkte de cohesie, maar ook een aantal trekken die contraproductief werkten en nadelig waren voor hun positie: de neiging zich te isoleren, zich te verschansen in een toren van gelijkgezinden, sterk intern gericht.
Ook voor betrokken buitenstaanders is deze houding soms verbazend: de onhandigheid van opereren, de werende hoogheid die tegenkrachten oproept, de blindheid voor eigen gedrag. Gericht op het analyseren van anderen, zijn analytici niet gewend de blik op zichzelf te slaan: op het eigen gedrag, en de dynamiek van hun interacties, met elkaar en met de buitenwereld. Op het terugvallen in oude reflexen van verschansing in eigen bolwerk, en het elkaar de maat nemen over de juiste interpretatie en het meest verfijnde gebruik van begrippen.
De strijd om de orthodoxie is ook een strijd om de macht: wie kan wie beoordelen, veroordelen, en ten slotte buitensluiten. Een drama dat zich steeds opnieuw herhaalt, alsof het is ingebakken in het systeem.
Hier geven de psychoanalytici zelf een sterk voorbeeld van de taaiheid van patronen en de dwang van de herhaling. Maar ook van gebrekkig zelfinzicht, koren op de molen van een niet welwillende buitenwereld, die de behandeling ouderwets vindt, kostbaar, langdurig, weinig transparant en met een moeilijk meetbaar effect.
De vraag naar het effect blijkt een ingewikkelde, en wordt vaak in andere termen beantwoord dan de categorieën op de vragenlijsten zoals de terugkeer naar de arbeidsmarkt. Indicatoren die op aanpassing aan de samenleving zijn gericht, terwijl de psychoanalyse iets anders beoogt: het blootleggen en onderkennen van innerlijke conflicten die wel eens tot een andere uitkomst kunnen leiden. Die uitkomst ligt open, en moet bezien worden binnen het individuele universum van de patiënt. Lastig te hanteren voor beleidsmakers en verzekeringsinstanties, wat bij buitenstaanders ook weer argwaan en irritatie wekt. En bij psychoanalytici het gevoel versterkt dat ze met iets kostbaars en kwetsbaars bezig zijn, dat niet begrepen wordt in deze unidimensionele tijd.
Terugblik en toekomst
Mijn proefschrift werd, na enige tijd, goed ontvangen. Aanvankelijk was er enige weerstand tegen mijn manier van kijken. Mijn gerichtheid op de strijd om erkenning en positie werd door sommige psychoanalytici als onprettig ervaren. Ik sloeg dingen over, zoals hun bezieling en roeping tot dit vak, waardoor een eenzijdig beeld ontstond van de beroepsgroep en hun strevingen.
Dat laatste valt niet te ontkennen. Sociologen hebben, net als psychoanalytici, een bepaalde blik die ook veel buiten beschouwing laat. Ze zijn, net als psychoanalytici, gericht op ondergrondse, vaak verborgen motieven, maar ze letten daarbij op andere zaken. In mijn vak zijn belangrijke sensitizing concepts het streven naar macht en erkenning, de strijd om positie; we kijken naar de belangen achter en onder de woorden en gedragingen. Die blik wordt soms als genadeloos ervaren, alsof het mooie en goede ontmaskerd wordt en herleid tot ‹lagere› strevingen. Dat laatste geldt natuurlijk evenzeer voor de psychoanalyse. In de tijd dat ik die onderging kreeg ik soms de indruk van hoe naarder hoe waarder, hoe slechter hoe echter – ook een vorm van ontmaskering – en het leren leven met soms onaangename of onwelgevallige inzichten. En als patiënten dit aankonden, en daar baat bij hadden, waarom gold dat dan niet voor psychoanalytici?
Maar na verloop van tijd werd het boek binnengehaald, opgenomen in de annalen van de geschiedschrijving, en viel het ruimschoots waardering ten deel. Zozeer dat ik nu, bij de viering van honderd jaar psychoanalyse in Nederland, gevraagd ben dit essay te schrijven: een terugblik op mijn proefschrift uit 1984, met het oog op nu. En ik werd, op grond van mijn analyse van de woelingen in hun gelederen, gevraagd om mee te denken over de mogelijkheden om de verschillende psychoanalytische verenigingen, ontstaan uit onderlinge geschillen en conflicten, op een constructieve manier weer bij elkaar te brengen. Een bijzonder postscriptum bij mijn proefschrift, waarin ik me niet alleen buig over de ontwikkelingen in het verleden, maar ook mee kan denken over hoe het heden en de toekomst vorm te geven.
De psychoanalyse heeft een toekomst, daar ben ik van overtuigd. Maar ze staat ontegenzeggelijk sterker als de leden van deze beroepsgroep hun interne conflicten te boven weten te komen, en uit hun destructieve patronen van buitensluiting en splijting kunnen treden. De psychoanalytische beweging kent een lange geschiedenis van conflicten en splitsingen, die al bij Freud begon, en zich gedurende de lange jaren van haar bestaan heeft voortgezet. Het is daarmee een vertrouwd verschijnsel. En het blijft, tegelijk, verbazen.
Hoe kan het dat analytici een zo scherp oog hebben voor de psychodynamiek bij hun patiënten, en hun eigen dynamiek met elkaar niet onder ogen zien? Werkt het instituut van de leeranalyse, met die lange afhankelijkheidsverhouding tussen analyticus en analysant, die ook nog omgeven is door geheimhouding — jarenlang op elkaar betrokken, in de beslotenheid van de behandelkamer — nadelig uit? Creëert die een sfeer van heimelijkheid en van duidingen in plaats van open gesprekken, worden er loyaliteiten gekweekt die moeilijk doorbroken kunnen worden, en die destructief kunnen uitwerken, op de analysant en op de onderlinge groepsverhoudingen? De drang tot splitsing is in elk geval meermalen sterker geweest dan het besef hoezeer dit de eigen positie verzwakt. Als het zou lukken uit dit destructieve patroon te komen, de projecties over en weer te onderkennen en de kwetsuren te bespreken, dan zou dat de overlevingskansen van de psychoanalyse vergroten.
De psychoanalyse heeft, denk ik, een toekomst als praktijk, en als theorie.
De klassieke behandelvorm is lang en kostbaar, maar toch denk ik niet dat die geheel en al zal verdwijnen. Misschien worden duur en frequentie wat minder, een ontwikkeling die al enige tijd aan de gang is. Haar begrippen zijn voor een deel doorgedrongen in andere therapievormen, vaak ongemerkt, soms gecombineerd met begrippen uit andere therapeutische richtingen. Ook op die manier werkt ze door, al blijft het een punt van discussie of het nog een ‹echte› analyse is of slechts in verwaterde vorm. Als je vraagt wat er in het laatste geval verloren zou gaan wordt meestal de overdracht genoemd: die heeft tijd nodig, en continuïteit, om te ervaren en door te werken. In dat licht zijn duur en frequentie weer van belang: in kortere vormen kan de overdracht zich niet goed ontwikkelen. Maar feit blijft dat veel van de inzichten, zoals het belang van het onbewuste, de grote rol van seksualiteit, en van de vroege ouder-kindverhoudingen, gemeengoed zijn geworden en in een of andere vorm gebruikt worden in de psychotherapeutische praktijk.
Ook de theorie is levend gebleven, en al zijn er altijd weer spanningen om de zuiverheid van de leer en de juiste interpretatie van begrippen, toch ontwikkelen zich nieuwe inzichten, voortbouwend op de oude, zoals het belang van mentaliseren en van empathie.
Tot slot de psychoanalyse als cultuurkritiek. Ook dit gebruik van psychoanalytische inzichten stamt al uit de tijd van Freud. En al is deze kant van de zaak vaak wat meewarig bekeken, alsof analytici hiermee hun boekje te buiten gaan en ze zich maar beter kunnen beperken tot de behandelkamer en het universum van individuele patiënten, toch is er altijd een stroom geweest van kritische cultuurbeschouwers die gebruik maakten van Freuds inzichten, al dan niet aangelengd met marxistische ideeën. Een goed voorbeeld zijn denkers als Herbert Marcuse, Erich Fromm en Alexander Mitscherlich die psychoanalytische en sociologische begrippen combineerden en kritische maatschappijbeschouwingen ontwikkelden, waarbij repressie en vervreemding sleutelwoorden vormen, en geanalyseerd werd hoe de samenleving mensen eendimensionaal maakt met verwaarlozing van fundamentele verlangens naar liefde en verbondenheid. En al werden deze beschouwingen nooit opgenomen in het psychoanalytisch leergoed, toch beschouw ik ze als een belangrijke en vitale vorm van psychoanalytisch denken. Een vorm die ook in deze tijd zijn beoefenaars kent, zoals Bram de Swaan en Paul Verhaeghe, die beiden op een mooie manier psychoanalytische begrippen integreren in hun sociologische analyses, en met hun werk een groter publiek bereiken. Ook dit is een manier om voort te bestaan en door te dringen in manieren van denken en handelen.
Het belang van haar inzichten wordt de laatste tijd weer sterker ingezien met de groeiende kritiek op het ‹hersendenken› en de hantering in de psychiatrische en psychotherapeutische praktijk van het classificatiesysteem DSM, dat slechts ordent en geen inzicht geeft in achtergronden en betekenis. Wat daarin gemist wordt is het verhaal van de patiënt, de aandacht voor de individuele belevingswereld en de betekenis van symptomen. Om die te begrijpen is nodig wat de essentie vormt van een psychoanalytische behandeling: de ruimte om te vertellen, in de veiligheid van de behandelkamer en het oordeelloze luisteren van de behandelaar.
Dat speelt op individueel niveau, maar de waarde van de psychoanalytische benadering geldt ook op het niveau van de cultuur. Een psychoanalytische manier van kijken, gecombineerd met oog voor de ruimere context van maatschappelijke verhoudingen en ontwikkelingen, kan inzicht geven in de achtergrond van individuele problemen en in het maatschappelijk ongenoegen, het onbehagen van de tijd. Teruggaand op Freuds essay Das Unbehagen in der Kultur kunnen we ons afvragen wat in deze tijd verdrongen wordt en hoe het onbehagen daarover geuit en geframed wordt, binnen de hulpverlening en daarbuiten. Met haar scherpe oog voor onderhuidse spanningen en psychische dynamieken kan ze een belangrijke bijdrage leveren aan een diagnose van de tijd. Van groot belang in tijden van spanning en verwarring over wat er gaande is, bovengronds en ondergronds, voor dieper inzicht in de dynamieken van splitsing in wij en zij en van de projectie van het kwaad op anderen. Inzicht in hoe Eros en Thanatos beide vitale krachten vormen, binnen mensen en binnen culturen, en hoe belangrijk het is door inzicht ook in het boze de belemmeringen voor de op het leven gerichte krachten te verminderen.
Epiloog
12 mei 2016, een warme voorjaarsavond. Ik fiets naar het Psychoanalytisch Instituut (PAI), voor een vooroverleg voor een bijeenkomst met enkele psychoanalytici over de wens om tot een fusie te komen tussen de drie verenigingen en de belemmeringen die een aantal analytici voelen, op grond van pijnlijke ervaringen in het eigen psychoanalytische verenigingsleven.
Het Psychoanalytisch Instituut, Olympiaplein 4: het ooit zo voorname gebouw waar zich zo veel heeft afgespeeld. Waar de bijeenkomsten plaatsvonden, met op de eerste rij de prominente leden, de toonaangevende mannen en vooral ook vrouwen: ik ken geen beroep waar vrouwen al zo vroeg in de geschiedenis een belangrijke rol hebben gespeeld. Het was een soort matriarchaat, waarbij Jeanne Lampl een bijzondere bron van gezag had: ze was nog zelf bij Freud in analyse geweest. Dat gaf haar zeggenschap over de inhoud van het vak, en de plaats van de analytici in de hiërarchie: wie bevoegd was tot spreken en hoe hiernaar geluisterd werd. Die bijzondere positie van vrouwen in de psychoanalyse heeft me altijd sterk aangesproken: krachtige, soms excentrieke vrouwen, zeer toegewijd aan Freud en hun vak, die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de theorie over vrouwelijke seksualiteit en de ontwikkeling van kinderen. Marie Bonaparte was mijn favoriet.
De glorietijd van de psychoanalyse in Nederland in de jaren zeventig, toen alle hoogleraren psychiatrie psychoanalyticus waren, is duidelijk voorbij. De scepter is overgenomen door de neurowetenschappers. De mogelijkheid tot betaling via de verzekering is beëindigd, dat kan alleen nog bij korter durende psychotherapie, als de indicatiestelling past in het systeem. Mensen die een analyse willen, moeten het nu zelf bekostigen, waardoor er net als in de begintijd een selectie ontstaat van welgestelden. Is dit het einde van de psychoanalyse als behandelpraktijk?
Het gebouw is er nog, het lijkt kleiner geworden en wat sjofeler. Het ruikt anders. Ik mis het deftige naambord links van de deur in de hal, met namen als Treurniet, Stoker en Vegter, die je al meteen in de stemming brachten. Veel is verdwenen, zoals de rijke bibliotheek waar ik veel heb zitten werken, toen onder de hoede van Vera Vinck, een mooie vrouw met blonde haren die op een zware motor reed, een combinatie van elegantie, vaart en kracht die ik prachtig vond.
Maar niet alles is verloren, besefte ik bij nader inzien. Allerlei vrijgevestigde analytici huren er een kamer om patiënten te behandelen, en spreken tussendoor hun collega's bij het koffieapparaat. Het is minder voornaam en hoog dan de jaren zeventig toen ik mijn proefschrift schreef, minder vanuit het bolwerk geregeld, maar er is bedrijvigheid van therapeuten en patiënten, er zijn kandidaten voor de opleiding, hoe onzeker het ook is of er van te leven valt.
De psychoanalyse is niet dood, ze leeft. De ontwikkeling gaat door, in de theorie, en ook in de organisatie van de behandelpraktijk. Het geluid van psychoanalyse als cultuurkritiek wordt breder getoonzet.
Het lijkt me vooral belangrijk om open te blijven staan voor nieuwe ontwikkelingen, in de theorie, de praktijk en in de samenleving, zoals de veranderde sekseverhoudingen en de doorwerking hiervan in problemen rond positie en identiteit; en de komst van migranten, met hun eigen achtergronden, ervaringen en emotiehuishouding, en hun verlangen naar een plaats in de samenleving. Om het gesprek aan te gaan over de inhoud van het vak, en niet te vervallen in de duiding van andermans gedrag en de oude reflex van verschansing, die wel even een gevoel van veiligheid kan bieden en van superioriteit, maar die stagnerend werkt, en mensen van zich vervreemdt, binnen de eigen gelederen en daarbuiten. En daar is de psychoanalyse te kostbaar voor.
Het is tijd voor een nieuw hoofdstuk, over de lotgevallen sinds 1984, toen mijn proefschrift verscheen. Dat hoofdstuk zou kunnen beginnen waar ik nu eindig.
Manuscript ontvangen 3 juni 2016
Definitieve versie 4 januari 2017
Literatuur
- Brinkgreve, C. (1984). Psychoanalyse in Nederland — Een vestigingsstrijd. Amsterdam: De Arbeiderspers
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden