Fragmenten behouden
Samenvatting
Deze drieëntwintigste editie uit de serie Psychoanalytisch Actueel bundelt eerder gehouden lezingen van zeer uiteenlopende aard. Onder de naam Psychoanalytische praktijk tussen onbewuste en wetenschap komen clinici, onderzoekers en filosofen bijeen, de meeste werkzaam als psychoanalyticus. Het boek leest daarmee als een bezoek aan een congres, maar dan zonder parallelle presentaties. De bezoeker kan dus alles bijwonen en dat is bij deze editie een zegen. Daartegenover staat dat de lezer geen plenaire discussie kan aangaan, waar dit boek toch regelmatig toe aanzet.
Bespreking van
Mark Kinet & Michel Thys (red.). (2016). Psychoanalytische praktijk tussen onbewuste en wetenschap. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. ISBN 978 90 441 3459 9. 204 pp., € 25,00
Zoals het laatste hoofdstuk, door Michel Thys: het leest als een pamflet, alsof het is geschreven onder een regime dat onderdrukt en onvrij maakt. Een duidelijke en radicale stellingname voor de eigen waarde van psychoanalyse, alsof er een doorbraak uit het nauw, onvoldoende passend kader van het wetenschappelijk discours geforceerd wil worden. Tegelijk vraagt Thys zich af hoeveel ruimte er is voor wetenschappelijke ongehoorzaamheid. En ik vraag me af hoeveel ruimte er is om, zoals de auteur doet, de klassieke kuur op de divan te omschrijven als drie of vier keer per week. Het klinkt als een dissonant in zijn overigens vlammend betoog dat inderdaad ‹de geest vervoert›. Het roept de hernieuwde discussie over het Eitington-model in herinnering. Is vijf keer per week niet essentieel, een inhoudelijk noodzakelijke voorwaarde om van onversneden, 24-karaats analyse te spreken? Of is het vooral een teken van identiteit, deze kwantitatieve begrenzing van de psychoanalytische container?
Het hoofdstuk van Wouter Gomperts gaat hieraan vooraf. In een pakkende stijl beschrijft hij de geschiedenis van conflicten tussen wetenschap en psychoanalyse en de traumata van psychoanalytisch effectonderzoek. Hij pleit er juist voor dat psychoanalyse zichzelf op de kaart zet van het wetenschappelijk effectonderzoek, door structurele verandering te meten en duurzaamheid aan te tonen. Gomperts wijst overigens op reeds gepubliceerde onderzoeksresultaten die in dit kader de superioriteit aantonen van langdurende behandelingen, ‹vooral als de behandelfrequentie hoger is›.
Mattias Desmet demonstreert ons juist de gammele kwaliteit van het in de psychologie heersende onderzoeksparadigma. Hij analyseert de betekenis van cijfers voor de academische psychologie en stelt dat de psychoanalyse een veel waarachtiger wetenschap kan zijn: juist omdat zowel de wetenschap als de psychoanalyse ‹[getuigen] van een streven om het eigen premature weten aan de kant te zetten en de dingen voor zichzelf te laten spreken›. De psychoanalytische methode is daarmee wat mij betreft een wetenschappelijke methode bij uitstek.
Naast deze hoofdstukken die de wetenschap behandelen, kent dit boek een deel dat zich richt op de praktijk. Myriam van Gael bespreekt de benarde positie van psychoanalytische behandeling binnen (semi-)residentieel kader. Dit hoofdstuk is in het bijzonder interessant en instructief voor collega's die in dergelijke settings werken. Van Gael bespreekt met ‹behandelresistentie› ook een begrip dat relevantie heeft voor ambulante psychoanalyse. Zij haalt onderzoek aan waarin wordt beschreven dat tot bij de helft van de patiënten geen verbetering plaatsvindt met evidence-based behandelingen en zet uiteen hoe psychoanalytisch werken hier een antwoord heeft.
Het hoofdstuk van Christine Franckx brengt met een verhandeling over psychoanalyse en kinderen een beschouwing over de analytische status van het kind. Ze waarschuwt hierbij voor al te categorisch onderscheid tussen kind en volwassene, zoals wanneer er sprake is van idealisatie van het kind-als-gids. Dit onderscheid vertroebelt de blik op de voortdurend transformerende innerlijke werkelijkheid in interactie met de omgeving; steeds opnieuw betekenis gevend. In die zin wordt niet het kind zelf, maar wellicht juist dit proces van het kind geïdealiseerd, als een levenslang project. Met voorbeelden uit de praktijk en uit de wereldliteratuur laat Franckx ook de gevaren van prematuriteit zien, als het kind/de analysant voortijdig wordt blootgesteld aan een volwassen betekenis die nog niet met de moeder/analyticus ‹gealfabetiseerd› kan worden en zo het psychische apparaat overbelast. In dit kader maakt de auteur ons opmerkzaam op de faciliterende en beperkende rol van de ouders bij een kinderanalyse: hoewel de ouders faciliterend zijn in het in analyse brengen van het kind, zijn zij niet altijd in staat om de wakker gemaakte psychische inhouden in goede banen te leiden.
In een hoofdstuk over enscenering beschrijft Sylvia Janson een analyse die op een onafwendbare depressie van het analytisch koppel lijkt af te koersen. Door een (juist in zijn doodsheid) verontrustende overdrachtssituatie lang genoeg te verdragen en daaraan zelfs deel te nemen ontstaat er ruimte voor begrip en ontwikkeling. Ze bespreekt enscenering in relatie tot bestaande concepten als overdracht en tegenoverdracht en benadrukt de functie ervan voor begrip van de psychische realiteit van de analysant. Aandacht voor enscenering en het aandeel van de analyticus hierin is dan ook steeds ten dienste van het proces van de analysant.
Het feitelijk eerste deel van het boek handelt over het onbewuste. Mark Kinet beschrijft psychoanalyse op haar breedst, waarbij hij de huidige staat van het vak bespreekt in relatie tot haar geschiedenis en haar aanpalende domeinen.
Ariane Bazan bespreekt hier een geschiedenis van ‹de ontsluiering van het lijf›, waarbij toenemende kennis over het lichaam door de eeuwen heen is gebruikt als bewijs tegen de psyche. In de zeventiende eeuw werd ontdekt dat de warmte der levende lichamen niet door bezieling of heilig vuur, maar door de bloedsomloop ontstond. Dit werd gezien als potentiële nietigverklaring van de geest. Meer recent lijkt brain-imaging aanleiding tot nietigverklaringen van de geest. Bazan bespreekt dan hoe de geest juist aan belang wint, door haar unieke vermogen neurologische fenomenen zinvol te groeperen en beslissende betekenis te geven.
Dominiek Hoens schrijft een bijdrage die naar mijn lezing de titel van dit boek het beste draagt. In Geloven in het onbewuste? behandelt hij het probleem van het denkbare, maar onkenbare onbewuste. Het onbewuste mag dan als kantiaans Ding wetenschappelijk onkenbaar zijn, vooral is het een klinisch noodzakelijk postulaat. Als een ‹leap of faith› waarbij alleen retrospectief de waarde van die sprong duidelijk wordt. De wetenschappelijke status van de psychoanalyse is uiteindelijk geworteld in de klinische praktijk, waar het zich bij uitstek wetenschappelijk gedraagt (zoals ook beschreven door Desmet). Hierin onderscheidt het gebruik van het onbewuste als praktische hypothese zich van religieus geloof en schaart het zich welbeschouwd in de rangen van bijvoorbeeld theoretische natuurkunde. Wetenschappelijk gezien is dat ook beter gezelschap dan de academische psychologie.
Hoewel deze editie door de breedte van de inhoud wat coherentie mist, is het met deze variatie en door de kwaliteit van de afzonderlijke hoofdstukken zeer de moeite waard.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden