Etnopsychoanalyse en postkolonialisme
Samenvatting
Alfred Hitchcocks film Spellbound (1945) — met Salvador Dalí's befaamde droomscène — is de eerste Hollywoodproductie waarbij het psychoanalytische proces van de protagonist zelf de filmplot naar een ontknoping voortstuwt. Bijna zeventig jaar na Spellbound herneemt de Franse cineast Arnaud Desplechin hetzelfde procedé, maar geeft er een fascinerende draai aan. Met de langspeler Jimmy P. — Psychotherapy of a Plains Indian (2013) keert hij terug naar de tijdruimte van Hitchcock. Hij verruilt Hollywood echter voor de Menninger Foundation in Kansas, het toenmalige mekka van de Amerikaanse psychiatrie.
Hoofdpersoon James ‹Jimmy› Picard (Benicio del Toro), een native American Blackfoot-indiaan die getraumatiseerd van het geallieerde front in Frankrijk is teruggekeerd, confronteert ons met zowel de naweeën van het Amerikaanse kolonialisme als met een veronachtzaamde episode uit de Amerikaanse psychoanalytische geschiedenis. Aanvankelijk werd Jimmy enkel vereeuwigd als het hoofdpersonage in Dream and Reality (1951), het eerste boek van de psychoanalytische outsider en grondlegger van de etnopsychoanalyse: de etnoloog-psychoanalyticus Georges Devereux (1908-1985) (Mathieu Amalric). Vandaag blaast Desplechins poëtische enscenering van de therapiesessies zowel Jimmy als Devereux nieuw leven in. De ontroerende hommage katapulteert ons niet enkel terug in de tijd, maar herformuleert tevens op intelligente wijze de actuele urgentie van een postkoloniale psychoanalyse in tijden van thuisloosheid en migratie, of wanneer heden en verleden elkaar ontmoeten.
Devereux werd als György Dobó geboren in Transylvanië, maar vestigt zich al snel in Parijs, waar hij zich achtereenvolgens toelegt op fysica en etnologie. Émile Durkheims en Marcel Mauss' volgeling keert trouwens in 1963 met de Amerikaanse nationaliteit op zak naar de lichtstad terug om er — tot zijn emeritaat in 1981 — Claude Lévi-Strauss op te volgen. Devereux wordt er ook lid van de Société Psychanalytique, maar houdt geen praktijk. De kijker ontmoet Devereux echter in het New York van eind jaren veertig van de twintigste eeuw, tijdens zijn voorafgaande Amerikaanse periode. Een werkaanbieding van de kant van Karl Menninger, de toenmalige psychiatrische onderzoeksmanager, brengt hem naar het Winter Veterans Administration General Hospital van de Menninger Foundation.
Intussen heeft Jimmy de weidse plains van Montana noodgedwongen verruild voor de beslotenheid van de psychiatrische instelling. Desplechin roept treffend de bevreemdende outsiderpositie op waarin Jimmy zich als native American én psychiatrische patiënt door het medisch establishment geplaatst weet. Omdat een klassieke indicatiestelling van hersenschade of schizofrenie niet aan Jimmy's raadselachtige klachten tegemoetkomt, voelt de radeloze staf zich genoodzaakt om Devereux' antropologische expertise betreffende Mohave-indianen in te roepen. Enter: een tweede outsidersfiguur op de scène van het meesterdiscours. Als niet-medicus is Devereux immers zelf nog in leeranalyse bij de freudiaan Robert Hans Jokl. Een speelse scène, waarin Devereux zich letterlijk Freuds baard aanmeet, staat in contrast met de kille minachting jegens de lekenanalyticus van de kant van het medisch-psychoanalytische establishment.
Desplechins appellerende beeldtaal ademt Jimmy's traumatische levenssequensen. De plot is zwanger van filmische associaties en droombeelden, die zich ontvouwen binnen het veilige therapeutische kader. Desplechin weet Devereux' therapeutische ontvankelijkheid voor het fragiele spel van het non-verbale en voor de helende kracht van de talige ontmoeting op meesterlijke wijze te vatten. De tragikomische ‹grote vriendelijke reus› verkent tijdens de sessies met de kleine ‹dokter› zijn gestolde emoties omtrent verlies en seksueel verlangen. Devereux laat Jimmy de pijn van het zijn omarmen, om zich zo tot zijn traumatische verleden te kunnen verhouden.
Devereux identificeerde zich sterk met de native Americans, bij wie hij lange tijd verbleef. In het bijzonder de Mohave-indianen, die hem introduceerden in hun droomcultuur, scherpten zijn antropologische fijnzinnigheid verder aan. Via de Mohave — en onder impuls van Géza Róheim (Geyskens 2007) — ontdekte Devereux pas relatief laat de freudiaanse psychoanalyse. Dit particuliere traject bepaalt ongetwijfeld zijn impliciete gevoeligheid voor het eurocentrisme dat de psychoanalyse kenmerkt. Zelf maakt Devereux een aarzelende doch significante opening richting een postkoloniale bewustwording. Deze vertaalt zich in zijn etnopsychoanalytisch programma. Devereux' ‹complementariteitsprincipe› stelt dat het psychoanalytische en het etnologische perspectief onderling onherleidbaar zijn. Complementair aangewend kunnen ze elkaar echter versterken. Zo kan zich een nieuw kennisveld openen, waarin afwisselend met het individuele en het etnische onbewuste van de patiënt wordt gewerkt. Devereux' kritiek op het invloedrijke culturalisme van Margaret Mead zet hem ertoe aan om een idiosyncratische interactie van cultuur en psyche te bepleiten. Het blijft echter de vraag of deze alternatieve aanpak — tussen de Scylla van Meads cultuurrelativisme en de Charybdis van het freudiaanse universalisme — niet vastloopt in een nieuw etnisch identiteitsdenken.
Devereux pleit voor culturele invarianten die potentieel op singuliere wijze tot uitdrukking komen in vele culturele variaties. Deze positie, die het universele en het individuele poogt samen te denken, resulteert onder meer in een kritiek op de dominante opvatting inzake sociale aanpassing als ultiem criterium voor ‹normaliteit› versus pathologie. Devereux' hevige anticulturalisme spaarde trouwens ook de westerse cultuur en haar vermeende aandeel in de psychogenese van schizofrenie niet. Zijn etnopsychoanalytisch complementariteitsmodel omvat niet enkel het samenspel van individu en gemeenschap, maar ook de complexe interactie van culturele contexten waar de analyticus noodzakelijk altijd mee in geïmpliceerd zit. In Devereux' etnopsychoanalytische praxis staat daarom ook de etnisch-culturele (tegen)overdracht centraal, zoals de therapiesessies met Jimmy illustreren. Zijn klinische praktijk confronteert een houding van wederkerigheid en authenticiteit met de freudiaanse tekstboekneutraliteit. Een dergelijk interactief therapeutisch proces mondt uit in de persoonlijke groei van beide therapeutisch betrokkenen, zoals Desplechins eindsequens prachtig evoceert.
Desplechins Jimmy P. problematiseert de universele pretenties die de psychoanalyse in de kern van haar bestaan raken. Terwijl Devereux nog op de drempel staat van de postkoloniale bewustwording, vinden we zijn etnocentrische aanklacht ongetwijfeld reeds scherper verwoord bij tijdgenoten als Frantz Fanon, die met Peau noire, masques blancs (1952) de koloniale matrix van Jacques Lacans acoliet Octave Mannoni pijnlijk blootlegt. Vandaag de dag kunnen we dit vraagstuk onmogelijk nog uit de weg gaan. In de psychotherapiepraktijk dient zich immers in toenemende mate het psychisch lijden van cultureel anderen, migranten en vluchtelingen aan. Deze therapeutische ontmoetingen leggen scherper dan tevoren de uitdagingen bloot waarvoor Devereux zich gesteld wist. Een verdere confrontatie met het opzet van de ‹transculturele psychoanalyse› is dan ook meer dan ooit dé uitdaging voor de toekomst (Gomperts 2011).
Literatuur
- Desplechin, A. (2013). Jimmy P — Psychotherapy of a Plains Indian [speelfilm]. Frankrijk/V.S.: Why Not Productions.
- Devereux, G. (1951). Dream and Reality. New York: International University Press.
- Geyskens, T. (2007). De erotische grondslag van een nieuwe wereld: Géza Róheim en de psychoanalytische antropologie. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 13, 16-25.
- Gomperts, W. (2011). Transculturele psychoanalyse. In J. Dirkx, M. Hebbrecht, A.M.W. Mooij, & R. Vermote (red.), Handboek psychodynamiek: Een verdiepende kijk op psychiatrie en psychotherapie (pp. 569-579). Utrecht: De Tijdstroom.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden