De ander ‹zijn›
Samenvatting
Het wandelend hoofd (2000), Het vanzelfzwijgende (2010), Het verlangen naar oorlog en andere zaken (2015): dit zijn enkele van de pakkende titels waarmee Toni Ladan zijn gedachtegoed heeft uitgedragen. Zijn analytische loopbaan begon in 1973 en is een rijke aaneenschakeling van klinisch werk als spreekuurhouder en behandelaar bij IMP, PIU en NPI, als opleider bij de NVPA, het NPG en de NVPP, als vrijgevestigd psychoanalyticus in Zeist en als gewaardeerd spreker op symposia en congressen. En daarnaast is hij auteur van een uitgebreide reeks boeken en artikelen, die steeds twee dingen met elkaar gemeen hebben: ze zijn in hoge mate vernieuwend en daarnaast zeer toegankelijk.
Wat heeft aan de bron gelegen en wat heeft de bevlogenheid teweeggebracht die kon leiden tot dit oeuvre? Wat is de voorgeschiedenis van zijn pregnante visie op psychoanalyse?
We [Pieter Niers en Toni Ladan] spreken daarover in zijn ruime en zonnige werkkamer in Zeist.
Psychotheorie
PN [Pieter Niers]: In het oog springende thema's in je werk zijn het ‹impliciete relatiepatroon› en de rol van de onbewuste fantasie. Hoe zijn je opvattingen hierover tot ontwikkeling gekomen?
TL [Toni Ladan]: Ik denk dat je in dit verband allereerst de subjectiviteit van een analyticus in het oog moet houden. Dat wat iemand aanhangt en naar voren brengt — wat ik ooit genoemd heb iemands ‹psychotheorie› — kun je alleen maar goed begrijpen als je de geschiedenis van die persoon daarbij betrekt. En als je vraagt naar mijn analytische geschiedenis, dan is voor mij — wat de theoretische kant betreft — heel belangrijk geweest het boek van Charles Brenner The mind in conflict. Brenner zegt bijvoorbeeld: ‹Overdracht is er›. De analytische situatie onderscheidt zich niet door de overdracht, maar onderscheidt zich door de manier waarop de overdracht bewerkt kan worden. En de overdracht is ook altijd ambigu, je kunt dus nooit zeggen: er is positieve overdracht, want dat is een contradictio in terminis; in de overdracht zitten altijd positieve én negatieve elementen, altijd. Dus de helderheid van Brenner heeft mij erg aangesproken, en die sloot, voor mij althans, voor een deel erg aan bij mensen hier in Nederland als Van Leeuwen, Van Dantzig en Spanjaard. Ik heb Van Leeuwen bij mijn opleiding bij het Genootschap als supervisor gehad en als docent bij het theoretisch seminar, en wat mij heel erg aansprak was zijn pogen, ook van Van Dantzig trouwens, om onder woorden te brengen wat er speelt, zonder al die ingewikkelde termen, in gewone woorden, gewone taal. Deze mensen zijn voor mij heel vormend geweest bij hoe naar het vak te kijken en over het vak te schrijven. Ik heb altijd geprobeerd om weg te blijven van het jargon, want naar mijn idee moet het mogelijk zijn de dingen in gewone woorden te zeggen. Dat oeverloze gebruik van termen is ook een punt van kritiek op de ontwikkeling van de psychoanalytische theorie. Het grote manco is dat wij niet schrappen, wat natuurlijk ook te maken heeft met het punt dat iedere analyticus zijn eigen ‹psychotheorie› maakt. We zeggen bijvoorbeeld bij de structurele theorie van Ich, Es en Überich niet van: luister nou, op die manier kijken naar de psyche is eigenlijk achterhaald, dat doen we niet meer. We sparen de kool en de geit en zeggen: er komen nieuwe manieren van kijken bij, maar dat andere blijft ook. We zeggen ook niet: we weten nu meer van het geheugen, hoe dat functioneert, en op basis daarvan kunnen we dit en dit wél handhaven, en dit en dit niet.
Onbewuste fantasie
PN: Hoe heeft jouw eigen kritische denken in dat opzicht een rol gespeeld, bijvoorbeeld bij een concept als onbewuste fantasie?
TL: Ik heb altijd geworsteld met de vraag: hoe kan dat nou, hoe kan nou een fantasie, hoe kan die onbewust worden op een manier — want zo werd het gedefinieerd — dat hij als een soort structuur blijft bestaan en zeer bepalend is voor hoe je verder in het leven staat? Hoe kan dat nou, hoe moet je je dat voorstellen? En dat werd voor mij pas begrijpelijk door het geheugenonderzoek. Want die structuur bestaat dus gewoon uit patronen in de manier van omgaan met belangrijke anderen, zoals de gehechtheidspatronen. En die structuur is aanwezig in het impliciete geheugen. Maar dat is dus niet alleen een neerslag van de feitelijke interactie, dat is een te simplistisch model, waarin er geen aandacht is voor de bijdrage van fantasie, van interpretatie, van alles wat daar vanuit het kind zélf bijkomt. En dat alles leidt uiteindelijk tot een bepaald stabiel patroon, vastgelegd in neuronale netwerken. Evolutionair gezien is het ongelooflijk belangrijk dat manieren van in de wereld staan niet steeds opnieuw geleerd hoeven te worden; het moeten een soort van solide structuren zijn, niet gemakkelijk uitwisbaar of vervangbaar.
En op die manier werd dus de onbewuste fantasie voor mij te begrijpen. Want net zoals de relatie met iemand die er écht is vastgelegd wordt, kan dat ook met de relatie met iemand die je fantaseert. Neem het godsbeeld. Sommige mensen krijgen een relatie met God, die relatie wordt uiteindelijk opgeslagen in de vorm van een relatiepatroon. En zo kunnen kinderen dus ook een fantasiefiguur hebben met wie ze een relatie ontwikkelen, die geleidelijk wordt vastgelegd in een patroon. Zo werd voor mij het begrip ‹onbewuste fantasie› dus veel begrijpelijker.
Dynamisch inert
Een en ander recapitulerend vertelt Toni hoe essentieel het voor hem was te begrijpen dat een fantasie aanvankelijk tot het domein van het expliciete geheugen hoort, en dat patiënten zich deze kinderfantasieën soms ook kunnen herinneren. Maar dat zij deze ook, bijvoorbeeld uit schaamte, kunnen verdringen. En dat we dan spreken over het ‹dynamisch onbewuste›.
TL: Maar daarnaast heb je, in mijn ogen althans, het statische, het inerte onbewuste, en dat is wat in het impliciete geheugen zit, dat is dus een onbewuste in vanzelfsprekendheid. Maar dat heeft dus geen dynamiek, dat is dus dynamisch inert. En dat is in mijn ogen het grootste deel waar wij mee werken, het dynamisch inerte onbewuste. En ik volg Peter Fonagy in zijn opvatting dat de belangrijkste opgave voor de analyticus is om die impliciete patronen op een emotioneel zinnige manier onder de aandacht van de patiënt te brengen.
Ook heel belangrijk in mijn theoretische ontwikkeling zijn voor mij de publicaties van Joseph en Annemarie Sandler geweest, met name hun boek uit 1998 Internal objects revisited. Daarin werken zij ook Freuds concept van identity of perception verder uit: dat je voortdurend op zoek bent naar waarnemingen binnen een relatie die overeenkomen met de relationele situatie die je in je hoofd hebt, die je impliciet hebt klaarliggen. Dit is dus allemaal belangrijk geweest in die wordingsgeschiedenis.
Overdracht
PN: En hoe verhoudt dit meer theoretische aspect van jouw ontwikkeling zich tot de praktijk, je wijze van werken?
TL: Ja, dat is een andere lijn, en daar zit veel meer in van mijn analyse bij Frijling-Schreuder. Die heeft mij geleerd om de overdracht zó centraal te stellen dat ik soms dacht: Houd toch op met je overdracht! Dan was ik met iets bezig, en dan kwam ze weer, betrok ze het weer op iets tussen haar en mij! Maar daardoor ben ik veel beter gaan zien hoe essentieel de overdracht is.
Ook heel belangrijk zijn geweest Ted Jacobs (The use of the self, 1991) en het werk van Evelyne Schwaber. Belangrijk voor het onderscheid tussen empathie als je verplaatsen in de ander, en iets wat verder gaat, namelijk pogingen te doen die ander te zijn. Dat is een essentieel verschil en technisch gezien zit daar ongelooflijk veel aan vast. Het betekent namelijk dat je niet maar kunt wachten op vrije associaties, dag na dag na dag, nee, je moet actief aan de gang met de vraag: wat maakt dat deze patiënt, deze analysant zich op deze manier gedraagt, deze dingen zegt? Kan ik een hypothese ontwikkelen over het impliciete patroon dat bij haar of bij hem nu speelt? En dat kun je dus pas ontwikkelen als je vanuit zijn of haar belevingswereld kijkt. Je kunt dat het primaat van de belevingswereld van de ander noemen. En als je dat niet doet, dan krijg je van die eindeloze analyses die tot niets leiden.
De activiteit van de analyticus
PN: Hoe zou het komen dat dit ‹actieve› element in de techniek, actiever dan alleen maar volgen, hoe komt het dat zo weinig het belang daarvan wordt ingezien?
TL: In hersentermen zou ik zeggen: omdat het meer energie kost; het is veel gemakkelijker om maar te volgen en te denken: het komt wel, is het vandaag niet dan morgen, het is niet zo dringend want het komt wel terug, maar dat is, dat is gewoon niet zo. Op hersenniveau is het veel gerieflijker om maar gewoon achterover te zitten en alles te laten passeren en aan te horen. Maar je moet je nek uitsteken, en dus jezelf zichtbaar maken, kwetsbaarder maken, actiever zijn en dus [grinnikend] meer waar proberen te leveren voor je geld! Hoewel het ‹actiever› maar voor een deel opgaat, het is ook passiever, want je probeert jezelf voor een deel ook meer weg te zetten, uit te schakelen, dus is het op een bepaalde manier receptiever juist. En dat vraagt dus ook een aantal dingen die lang niet altijd prettig zijn: je moet onder ogen zien dat je het idee dat je zo'n welwillende luisteraar bent, dat je dat moet loslaten. Je bent voor een deel ook een oplichter, want je houdt mensen een worst voor omdat je iets belooft waarvan je weet dat je het niet waar kunt maken; er zitten dus aspecten aan die helemaal niet aangenaam en positief zijn. Dus die positie van teruggetrokken, luisterende analyticus, die weinig van zich laat horen, heeft ook een grote beschermingsfunctie.
Retraumatisering
PN: Dat brengt me op de vraag: hoe verhoud je je in deze werkwijze tot het traumatische? Dat ligt vaak meteen voor het oprapen omdat de analysant daar zelf mee komt, maar riskeren we daarmee het impliciete relatiepatroon in het contact over het hoofd te zien?
TL: Zeker, en het is ook wat ik vaak gezien heb in tweede analyses en supervisies: bezig zijn met het traumatische in de genetische zin is veel comfortabeler dan bezig zijn met het traumatische tussen jou en de analysant. Dus het gaat om de retraumatisering, die onvermijdelijk optreedt. Kun je en durf je daar oog voor te hebben? Ik vind dat een onderschat punt. Die retraumatisering kan voor iemand zo pijnlijk zijn dat je soms kunt zeggen: gezien zijn of haar voorgeschiedenis kan deze man of vrouw beter niet in analyse gaan. Kun je het iemand aandoen om nóg een keer, ook al is het in een andere setting, nog een keer dat trauma mee te moeten maken? Dan kun je zeggen: maar het is toch anders, de analysant is nu bij iemand die, hoop je, anders reageert, hem emotioneel helpt. Maar dat neemt niet weg: je retraumatiseert iemand ook. En je ziet nogal eens dat een analyticus het idee heeft: ík zal het nu goed maken, beter doen, herstellen, repareren. En dat kán voor een stukje, maar volgens mij alleen via de route van het onder ogen zien van de retraumatisering. En dan bén je ook weer de verwaarlozende, de mishandelende figuur, dat ben je ook, en dat is geen populaire positie om in te nemen.
Erkennen dat je ook retraumatiseert
PN: Maar is het niet een groot verschil als je, in de geest van Schwaber, kunt erkennen dát je dat bent, en dat ook kunt verwoorden?
TL: Dat is een enorm verschil, en ook bijzonder waardevol, maar het werkt alleen áls je die kant voor jezelf onder ogen kunt zien en kunt verwoorden. Als je kunt zeggen: U voelt zich niet alleen in de steek gelaten, ik láát u ook echt in de steek. In deze situatie, waarin u dit en dit allemaal moet doormaken, en ik dan zeg: het is tijd, u moet weg, dan laat ik u dus in de steek. Want weet u, het is drie kwartier, u betaalt maar voor drie kwartier, dus ik laat u nu in de steek. En dan kán iemand komen met de pijn, het verdriet, en in die zin erken je ook: ik ben ook gewoon een klootzak, en u hoeft mij wat dat betreft ook niet te ontzien door te doen of ik zo'n goede, lieve analyticus ben. En dat is moeilijk, want je hebt natuurlijk zelf het gevoel van: verdomme, ik zit ontzettend mijn best te doen, ik verdraag veel, en elke keer ben ik er maar weer, het schiet niet op. Maar dan moet je toch hoog kunnen blijven houden: in haar of zijn ogen ben ik ook een klootzak. En dat is moeilijk en wordt door ons dus gemakkelijk vermeden.
PN: Zou dat meer aandacht kunnen krijgen in de opleiding?
TL: Ja, in mijn ogen veel meer dan nu gebeurt.
Positie van de overdracht
Verder doorpratend over een wenselijke inrichting van de opleiding:
TL: ik heb vaak gezegd, als je vier jaar hebt zou je drie jaar daarvan aan de theorie van de techniek moeten besteden, want daar gaat het toch vooral om. En ik zou er dus ook voorstander van zijn — al denk ik dat het ook een illusie is dat dit zal gebeuren — dat het begrippenapparaat wordt opgeschoond en dat er een poging wordt gedaan om tot gemeenschappelijkheid te komen. En daarbij vooral nagaan of een begrip nog voldoende verklaringskracht heeft, ook nu we meer weten op het gebied van de hersenen.
Toen ik begon met de opleiding was overdracht bijvoorbeeld iets wat altijd kwam in een bepaalde vorm; die hoorde bij de patiënt in kwestie. Wat voor iemand de analyticus ook was, die overdracht was als het ware kenmerkend voor de patiënt. Terwijl nu, als je naar de overdracht kijkt als een impliciet relatiepatroon dat geactiveerd wordt door een cue van de ander, dan geeft de ene analyticus andere cues dan de andere, dan zullen die patronen onvermijdelijk ook verschillen. Dat is een stap van eenpersoonspsychologie naar een tweepersoonspsychologie. Dan zie je dus een duidelijke ontwikkeling en dan kun je dus ook gaan zien wat verouderd is. Hetzelfde met projectie: als een bepaalde analysant mij dingen toeschrijft, wat is dat dan? Is dat projectie? Ik denk dat het vaak niet om projectie gaat, maar om een bepaald patroon dat is geactiveerd omdat ik een bepaalde cue heb gegeven. En in dat patroon ben ik iemand die zus of zo doet.
Jagten
TL: Ken je de film Jagten van Thomas Vinterberg? Een onderwijzer in een dorp ontfermt zich over een verwaarloosd meisje van een jaar of zes of zo, en op een bepaald moment doet hij iets waardoor zij zich afgewezen voelt. Je kunt je voorstellen dat zij door zijn ontfermende gedrag op een gegeven moment het idee ontwikkeld heeft: dit is een soort vader. Als hij haar afwijst is dat een afwijzing in dat vanzelfsprekende patroon van haar, en als wraak beschuldigt zij hem van seksueel misbruik, en wordt hij dus door dat hele dorp daarvan beschuldigd en uitgesloten. En wat ik intrigerend vind, en dat gebeurt in een analyse ook heel vaak: die man realiseert zich dus niet dat hij, door dat meisje zo te behandelen als hij doet, hij daarmee het signaal geeft aan haar: Ik ben je vader, ik ben echt je vader. En dat is precies wat wij als analytici dus vaak overslaan, namelijk nagaan: wat in mijn manier van doen — mijn aanwezigheid, luisteren, proberen te begrijpen, betrouwbaarheid, elke keer zo en zo laat de deur weer opendoen en luisteren — wat zet nou wat bij de analysant in gang, wat is dat voor een soort cue, en wat is de betekenis van deze cue voor de analysant?
PN: Tot er onvermijdelijk iets gebeurt waardoor je niet beantwoordt aan wie je bent in dat patroon?
TL: Precies. En dus word je onvermijdelijk ook bedrieger en word je dus ook degene die het dorp wordt uitgejaagd, zoals die onderwijzer, die haar dus verschrikkelijk in de steek laat. En dat gebeurt ook met de analysant, die als het ware ook in opstand komt: Je had me zo verschrikkelijk veel kunnen geven, en laat me nu zo verschrikkelijk in de steek, je had me zoveel kunnen geven en kijk nu eens wat ervan terecht is gekomen. En dat raakt aan die retraumatisering, waar we het zojuist over hadden. Maar als je jouw positie door de ogen van de ander kunt bezien en verwoorden, dan breng je — in bredere zin ook — op die manier iets tot uiting van een erkenning van het menselijk tekort. Dus dat je kunt laten gelden, onder woorden kunt brengen, en erkennen dat je de ander op een bepaalde manier pijn doet, en dat dat een opening biedt naar het onderkennen van het feit dat het zo in zekere zin altijd gaat, de ander schiet altijd tekort, je wordt altijd in de steek gelaten, het valt altijd tegen. Alleen het verschil is dat, door dat te verwoorden, duidelijk wordt dat het niet een soort sadistische beweging is van jou als analyticus naar de analysant, maar dat het iets onvermijdelijks is en het niet betekent: dit doe ik omdat ik jou een verschrikkelijk iemand vindt, omdat ik niet van je houd of omdat ik daar nu eenmaal genoegen aan beleef, nee, het is onvermijdelijk, het is als het ware ingebakken. Uiteindelijk kan het helpen bij het accepteren van: we doen ons best, maar… [brede grijns] het blijft een rotzooitje, het blijft behelpen, maar we doen ons best. Zo heb ik het ook wel gezegd tegen analysanten: wat u van mij mag verwachten is dat ik mijn best doe, dat is het, en dat is ook eigenlijk genoeg.
Met deze woorden komen we aan een natuurlijk einde van ons gesprek, waarin een aantal inspirerende inzichten aan bod kwamen. Maar ze zijn niet alleen inspirerend, ze zijn ook aanscherpend en confronterend. Het vraagt een radicale reflectie op onze eigen werkwijze en een ontwikkeling en verfijning van dat speciale vermogen: je patiënt te zijn.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden