In de wieg gelegd om te reguleren
Samenvatting
Het is altijd een bijzondere ervaring om mee te delen in een sessie waarin iets onverwachts gebeurt. Dat was mijn eerste gedachte bij het lezen van de droom van de psychotherapeute in de bijdrage van Conny Van de Repe waarin de patiënte haar een kus geeft op de wang. De psychotherapeute valt overrompeld in slaap. Waar de patiënte is wordt niet vermeld, maar kennelijk is ze daar ook, want de therapeute wordt wakker op een matras naast haar. Ze vallen dus samen in slaap en een derde patiënte zou haar kunnen hebben gezien. (In elk geval heeft de collega hen gezien.) De gevoelens zijn die van diepe schaamte. Bij mij kwam de associatie op van een bekend schilderij van Henri Le Douanier Rousseau waarbij een vrouw naast een gitaar ligt te slapen met een leeuw op de achtergrond. De leeuw waakt of bedreigt: dat is niet geheel duidelijk. Het is in elk geval een beeld van een enorme kwetsbare schoonheid. Van onschuld én gevaar.
In de eerste plaats wil ik de psychotherapeute complimenteren met de zorgvuldige en respectvolle wijze waarop ze verslag doet van twee sessies in de behandeling van deze jonge vrouw. We lezen over haar dat ze emotioneel verwaarloosd is en later door haar vriend misbruikt. In de tekst wordt duidelijk dat dit misbruik seksueel was, maar tussen de regels lezen we dat er geen enkele communicatie of verbinding tussen hen beide was. Zij waren gevangen in een bijna perverse omkering van rollen van dader en slachtoffer. De jonge vrouw raakt ‹verslaafd aan seks›, terwijl zij zich onderwierp. Ze ‹lokte› in haar eigen beleven uit dat ze zo behandeld werd.
Maar laat ik bij een tweede associatie beginnen waarin de patiënte recht tegenover de therapeute gaat zitten en haar doordringend aankijkt. ‹Penetrerend› was de gedachte die ik had. Wie penetreert nu wie? Wie kijkt en wie is de bekekene?
Kijken en bekeken worden zijn een belangrijk thema in de verhalen van de patiënte. Dat deed me denken aan wat Merleau-Ponty (1964, p. 20) schrijft over het zien: ‹Het raadsel is dat mijn lichaam tegelijk ziend en zichtbaar is. Dat wat alle dingen bekijkt, kan ook zichzelf bekijken en in dat wat het ziet is tegelijkertijd de «andere kant» van zijn vermogen tot zien herkennen. Ziende ziet het zichzelf, het is zichtbaar en waarneembaar voor zichzelf […], een «zich» door een verwisseling, door een narcistische en onafscheidelijke verbondenheid van dat wat men ziet met dat wat ziet, van dat wat voelt met dat wat het voelt, van de waarnemende met het waargenomene›.
De blik kan veel verschillende gevoelskleuren hebben: we kennen onder meer de verliefde blik, de blik — the gaze — van een baby en haar moeder, de blik van het jonge kind dat de ouder wil betrekken in haar spel. De blik kan ook een agressieve connotatie hebben. In de psychoanalyse en de psychiatrie spelen ogen een belangrijke rol: we denken aan Oedipus die zijn ogen uitsteekt als hij achter de waarheid komt, aan de jongen die het paard verblindt in het toneelstuk Equus, aan de ogen die de tekeningen van schizofrene patiënten vullen. In dit geval is het kijken vermorzelend. De patiënte voelt zich een object, ze kan in de grond kruipen. Het is de blik die beschaamd maakt en die schaamte is zo besmettelijk dat beide partijen — als in de droom — de ogen moeten sluiten.
De blik van de patiënte roept bij de therapeute het gevoel op dat ze erg haar best moet doen om de emoties te reguleren, maar tegelijkertijd ook niet echt contact voelt. De blik betekent een volkomen gericht zijn op de ander, terwijl een eigen wil of behoefte daar volledig ondergeschikt aan is gemaakt. Ze ledigt als het ware haar eigen gevoelsleven in het kijken naar en van de ander. Dat doet denken aan wat men ‹hypermentaliseren› noemt: het vooral op de ander gericht zijn om te checken waar het gevaar vandaan komt en dat vóór zijn door als het ware eerst toe te slaan, een pre-emptive strike.
Dat riep bij mij de gedachte op aan de verwarrende intersubjectieve dans die we zo vaak ervaren in het werk met getraumatiseerde patiënten: de verwarring tussen wie de dader is en wie het slachtoffer, wie de ‹Doer› en wie de ‹Done to› is, zoals Jessica Benjamin (2004) dat beschrijft.
Het is een spiegelpaleis waarin de patiënte en de psychotherapeute zich in de eerste sessie bevinden. De psychotherapeute probeert de angst niet te hoog te laten oplopen, maar schrijft ook dat het moeite kost zich te verplaatsen: ze verliest dus de empathie (Nicolai 2017) en ze ensceneert daarmee onbewust patiëntes angst dat ze veroordeeld, afgewezen en vernederd zal worden.
Het wezen van welk trauma dan ook, is de herhalingsdwang. Gaat het om een interpersoonlijk trauma zoals bij deze patiënte, dan herhaalt haar ervaring met ouders die haar vernederden en uitlachten zich in haar veronderstelling over wat de therapeute denkt. ‹Jij luistert wel, maar je gaat me ook een zeur vinden…›.
In de tweede sessie vervlechten zich opnieuw de rollen. Maar dan vertelt ze iets dat op een doorbraak lijkt: Ze begint namelijk te vertellen over haar moeder die het grote gezin niet aankon. Haar moeder was vaak moe en gespannen (zoals de psychotherapeute zich voelde). Ze zegt ook iets belangrijks over zichzelf: ‹Feitelijk durf ik niets aan anderen te laten zien›. Ze vertelt over woede en schaamte: het is nu haar eigen verhaal geworden. Ze heeft zich de emotie toegeëigend. Maar belangrijker nog is dat ze vertelt hoe verdrietig ze was en dat ze van haar vader hoorde dat zij geen schuld droeg. En het allerbelangrijkste is dat haar vader haar aankeek en zij daardoor geraakt werd. Het is een tentatief begin van wederkerigheid dat zij hier onder worden brengt. En ik denk dat dit te danken is aan de bewustwording van de tegenoverdrachtsgevoelens van schaamte in de droom, waardoor de therapeute empathisch weer mee kon resoneren.
Literatuur
- Benjamin, J. (2004). Beyond doer and done to — an intersubjective view on thirdness. The Psychoanalytic Quartely, 73, 5-46.
- Merleau-Ponty, M. (2012). Oog en Geest. Amsterdam: Parrèsia. Vertaling van L'Oeil en L'Esprit (1964). Paris: Gallimard.
- Nicolai, N.J. (2017). Enactments, impasses en empathische breuken in psychoanalytische psychotherapie. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 4, 264-276.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden