Ga slapen met een droom en word wakker met een doel
Samenvatting
Met plezier ben ik ingegaan op de vraag van de redactie om een persoonlijk relaas te schrijven over mijn onderzoeksactiviteiten naast mijn praktijk als psychoanalyticus en psychoanalytisch psychotherapeut. Het is een verslag van een persoonlijke ontwikkeling geworden en dit artikel heeft daar dan ook alle kenmerken van. De wetenschappelijke publicaties die bij dit verhaal horen, zijn te vinden op mijn website (www.fransschalkwijk.nl).
Al zo'n tien jaar ben ik actief met onderzoek en regelmatig krijg ik de vraag of ik bezig ben te promoveren. Dat is niet het geval; in 1987 promoveerde ik bij cliënt-centered psychotherapeut Germain Lietaer en orthopedagoog Marcel van Walleghem aan de Universiteit van Leuven op een onderzoek naar de methoden van muziektherapie in het werken met mensen met een verstandelijke beperking (Schalkwijk 1988). In vrijwel dezelfde tijd begon ik aan de opleiding tot psychoanalyticus en omdat mijn intellectuele spanwijdte begrensd bleek, liet ik het vakgebied muziektherapie vallen. Pas dertig jaar later ben ik weer onderzoek gaan doen, nu in het psychoanalytische vakgebied. Om mijn huidige onderzoekswerk te positioneren, schets ik eerst kort twee ontwikkelingen in mijn denken in die tussenliggende dertig jaar.
Tijdens mijn psychologiestudie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en tijdens mijn psychoanalytische opleiding las ik overwegend klassiek-psychoanalytische literatuur, maar daarna is mijn interesse gaandeweg verschoven naar het objectrelationele en het intersubjectieve kader. Dit overigens zonder afstand te doen van de kennis die ik daarin had verworven; nog steeds als ik oedipale problematiek zie, duid ik die op dat moment vanuit het genetische model, maar het oedipuscomplex is in mijn denken niet langer het scharnierpunt in de menselijke ontwikkeling. In 1997 publiceerde ik in dit tijdschrift mijn artikel Psychoanalyse en emoties, waarin ik pleitte het denken vanuit het driftmodel los te laten en zich te gaan baseren op de idee dat de mens wordt voortgedreven door emoties (waaronder seksualiteit en agressie). Zo'n keus vergemakkelijkt ook het overbruggen van de kloof tussen de metapsychologie van de psychoanalyse en andere wetenschappelijke theorieën over het menszijn. Ik heb me met plezier laten meevoeren in de ontwikkeling naar de tweepersoonspsychologie met de aanname van het primaat van biologische relationele behoeften, affectieve neurowetenschappen en ‹motivationele affectieve systemen›.
Een tweede ontwikkeling die naar mijn huidige onderzoeksactiviteit leidt, is dat ik naast mijn psychotherapeutische praktijk ook voor een klein deel ging werken als forensisch rapporteur over jeugdige delinquenten, daartoe geïnspireerd door psychoanalytische collegae in dat veld. Sinds die tijd neem ik testen als de MMPI en de Rorschach af, en geef ik in mijn rapportages pro justitia adviezen die fors kunnen ingrijpen in het leven van jongeren. Natuurlijk beslist de rechter, maar mijn advies ‹jeugd-tbs op te leggen mits het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard›, weegt zwaar. Ik kwam in aanraking — en ging aanvankelijk de mist in — met jonge mensen die logen, mij bewust om de tuin trachtten te leiden met beterschapsbeloften en mij diskwalificeerden of beledigden. Toch werd mijn interesse voor hen gewekt en wilde ik gaan begrijpen hoe het kan dat een jeugdige zijn toekomst verknalt door delicten te plegen en hoe dat samenhangt met zijn gewetensvorming. In mijn onderzoekswerk, dat ik hierna zal beschrijven, komen mijn analytisch en forensisch werk samen.
In haar promotieonderzoek naar de kwaliteit van rapportages pro justitia betoogde Le Sage (2005) dat er door rechters met name bij jeugdige verdachten veel waarde wordt gehecht aan de diagnostiek van het geweten van een delinquent, maar dat een samenhangende theorie daarvoor ontbreekt. Verder dan vage omschrijvingen als ‹een gebrekkige gewetensontwikkeling› of ‹een lacunair geweten› komen de meeste forensische rapporteurs niet, terwijl juist op grond van hun uitspraak daarover die vergaande beslissingen als ‹jeugd-tbs› worden genomen. Mijn vingers jeukten, want de psychoanalyse heeft met haar kennis over boven-Ik, schuld en schaamte veel te bieden.
Toen ik eenmaal in dat onderwerp was gedoken, ging er ook een wereld aan niet-psychoanalytische literatuur voor me open, een terrein dat ik daarvoor nauwelijks opzocht. Experimenteel, leertheoretisch en sociaalpsychologisch onderzoek, waarvoor ik tot dan toe mijn neus had opgetrokken als ‹laboratoriumfeitjes, te plat, niet-gelaagd en beperkt generaliseerbaar›, bleken toch interessant. Ook andere dan psychoanalytische verklaringsmodellen van menselijk gedrag bleken steekhoudend en blikverruimend, zij het voor mij nog steeds minder aansprekend dan het psychoanalytische model.
Literatuuronderzoek naar het geweten: een nieuwe theorie
Het proefschrift van Le Sage (2005) eindigde dus met de conclusie dat er gewoonweg geen theorie was om het geweten te beschrijven en dat die node miste om de kwaliteit van de rapportages pro justitia te verbeteren. Ik droomde een theorie te kunnen ontwikkelen over het geweten die toegepast kon worden in de forensische psychologie en psychiatrie, en om dat dat doel te bereiken verdiepte ik me in de relatie tussen criminaliteit, schuld en schaamte. Later publiceerde ik in samenwerking met medewerkers van de vakgroep Forensische Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam een meta-analyse over dit onderwerp (Spruit e.a. 2016). Eenmaal in de forensische literatuur gedoken, bleek er ook veel onderzoek te zijn naar de relatie tussen criminaliteit en empathie (van Langen e.a. 2014), en naar criminaliteit en moraliteit (van Vugt e.a. 2011). Zoals gezegd, er ging een wereld voor me open. Deze literatuurstudie leidde tot een nieuwe theorie van het geweten, die ik op verschillende manieren in publicaties onder de aandacht bracht: in het studieboek Emoties bij jongeren — Theorie en diagnostiek van het geweten (2011), in dit tijdschrift in Een emotietheoretische omschrijving van de gewetensfunctie (2013), en in het populairwetenschappelijke boek Onvolmaakt tevreden — Omgaan met je innerlijke criticus (2016). In de sectie Psychoanalysis and Neuropsychoanalysis van het tijdschrift Frontiers in Psychology (2018) publiceerde ik een versie van die theorie waarin ik ook inging op de neurowetenschappelijke aspecten van het geweten.
De kern van mijn theorie is dat het geweten een psychische functie is, die ervoor zorgt dat de zelfwaardering stabiel is. ‹Zelf› kan hier begrepen worden als ‹zelf-als-subject›, ‹identiteit› of het ‹ervarend-Ik›. Het zelf-als-subject ontstaat door de verinnerlijking van de zelf- en objectrepresentaties; zij vormen de achtergrond waartegen evaluatie plaatsvindt. De stabiliteit van het zelf-als-subject wordt bewaakt door zichzelf voortdurend te evalueren, waarvoor in de loop van de vroege ontwikkeling het ‹zelf-als-object›, het observerende-Ik is ontstaan. Zolang er niets aan de hand is, staat de gewetensfunctie in een sluimerstand en ze wordt pas actief als er signalen zijn dat de stabiliteit wordt bedreigd. De gewetensfunctie wordt ingevuld door drie psychische domeinen: het vermogen cognitief en/of gevoelsmatig empathisch te zijn, de geneigdheid zelfbewuste emoties als schaamte, schuld of trots te ervaren en de cognitief-morele vermogens. Idealiter zijn alle drie domeinen evenwichtig betrokken in het functioneren, maar het is goed denkbaar dat in wisselende situaties het aandeel van een van die domeinen overheerst of vrijwel afwezig is. De beweeglijkheid van het geweten is een belangrijk gegeven, wat met name wordt onderbouwd door sociaalwetenschappelijk onderzoek. Het gezegde ‹Het geweten lost op in alcohol› is een van die verklaringen daarvoor.
De relevantie van deze theorie voor het forensische veld is mij duidelijk. Er is nu operationalisatie van ‹het geweten› mogelijk: als we het functioneren van iemands geweten willen diagnosticeren, moeten we beschrijven hoe zijn of haar empathische vermogens zijn, in hoeverre diegene geneigd is schuld, schaamte of trots te ervaren en hoe diens morele ontwikkelingsniveau is.
Maar de theorie heeft naar mijn idee ook implicaties voor het werk in de klinische praktijk, met name waar het zelfbewuste emoties betreft. In de spreekkamer merken we dat het geweten actief is als de patiënt zelfbewuste emoties ervaart als schuld, schaamte, gêne, verlegenheid of trots. Wie in de handboeken over techniek duikt, zal echter constateren dat er weinig of geen aandacht aan deze emoties wordt besteed. Opmerkelijk, want een psychoanalyse is toch bij uitstek de plek waar de aandacht op het zelf-als-subject is gericht. Al onze interventies, hoe respectvol ook bedoeld, kunnen door de patiënt worden ervaren als een aanval op zijn zelfwaardering en dus zullen ze afweermechanismen activeren (Schalkwijk 2013). Vandaar dat ik in mijn werk meer dan vroeger probeer te luisteren naar wat het met de patiënt doet als hij iets in zichzelf ontdekt, iets van zichzelf voor het eerst blootgeeft of iets over zichzelf van mij te horen krijgt. Net zoals Steiner dat beschrijft over het werken met patiënten die uit hun psychic retreat komen. De aandacht van de analyticus is op dergelijke momenten niet gericht op weerstand tegen het blootleggen van een onderliggende driftmatige impuls, maar op schaamte, schuld en angst voor destabilisatie van de zelfwaardering. De rationale voor deze manier van werken wordt helder beschreven in de emotieregulatietheorie: als de patiënt zich innerlijk bedreigd voelt, schiet hij in een ‹vluchttoestand› en neemt het mentaliserend vermogen af. Dus eerst moet het gevoel van bedreiging verminderen zodat hij daarna weer in een ‹zoektoestand› komt en nieuwe informatie over zichzelf kan integreren.
Vragenlijstonderzoek naar het geweten: delinquente jeugdigen
Mooi zo'n theorie, maar werkt ze ook? Met ondersteuning van de Stichting Psychoanalytische Fondsen zette ik een onderzoek op waaraan 59 delinquente en 275 niet-delinquente jeugdigen meewerkten. Natuurlijk was mijn hypothese dat de delinquente jeugdigen op alle aspecten van het geweten lager zouden scoren dan de controlegroep. Ze werden gevraagd een flink aantal vragenlijsten in te vullen, die allemaal voortkwamen uit de formulering van mijn theorie: een empathieschaal, een schaal voor de geneigdheid zelfbewuste emoties te ervaren, een schaal voor omgaan met schaamte en een moraliteitsvragenlijst. De Nederlandse vragenlijst voor omgaan met schaamte, de Compass of Shame Scale, gebaseerd op het model van het schaamtekompas van psychoanalyticus Nathanson moest eerst nog gevalideerd worden (Schalkwijk, Stams, Dekker e.a. 2016).
Voor zover ik weet, is dit het eerste onderzoek waarin empathie, zelfbewuste emoties als schaamte, schuld en trots, en morele ontwikkeling tegelijkertijd werden onderzocht. Als vrijgevestigd psychotherapeut had ik onvoldoende kennis over statistische analyses, en zo vond ik mij dertig jaar later weer terug bij Jack Dekker, in 1985 methodoloog bij mijn promotieonderzoek. Hij was inmiddels bijzonder hoogleraar psychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en werkzaam bij Arkin. Daarnaast kwam ik in contact met Geert-Jan Stams, hoogleraar forensische orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam.
De resultaten leken aanvankelijk teleurstellend, althans beide groepen bleken niet eenduidig op alle (sub)schalen van de vragenlijsten van elkaar te verschillen (Schalkwijk, Stams, Stegge e.a. 2016). Maar dat was tegelijkertijd geruststellend; blijkbaar is het met het geweten van jeugdige delinquenten op groepsniveau niet dramatisch gesteld. Dat klopt ook met de realiteit: 80% van de criminele jongeren stopt in de volwassenheid vanzelf met hun grensoverschrijdend gedrag en leidt daarna een rustig burgermansbestaan. Voor de meeste scores die statistisch wel significant waren, gold dat die verschillen niet groot waren.
De meest uitgesproken bevinding betrof tot onze verrassing het verschil tussen de seksen: delinquente meisjes weken veel sterker af van hun niet-delinquente seksegenoten dan delinquente jongens van hun seksegenoten. De meisjes waren zeer uitgesproken in hun geneigdheid schaamte af te weren door agressief naar anderen te worden en hun de schuld geven van hun schaamte. Dit voor de praktijk belangrijke verschil vonden we ook in een replicatieonderzoek bij delinquente volwassenen, wat erop wijst dat mogelijk meisjes en vrouwen een andere behandeling nodig hebben dan jongens en mannen (Verkade e.a. ingediend). Deze bevinding sluit aan bij een toenemende aandacht in de forensische praktijk voor de behandeling van delinquente meisjes en vrouwen. Die zijn psychisch veel problematischer dan jongens en mannen.
Op groepsniveau vonden we inderdaad verschillen tussen delinquente en niet-delinquente jongeren, maar, nogmaals, die verschillen waren niet spectaculair groot:
- Empathie: delinquente jongeren waren minder goed in staat zich met anderen te identificeren en ze voelden minder lichamelijke onrust door de emoties van anderen. Tijdens een forensisch onderzoek met een jongen schreeuwde een zeer boos meisje lange tijd de hele afdeling bij elkaar. Ik werd er bijzonder onrustig van, maar de jongen maakte het desgevraagd niet uit: ‹Ze is gewoon boos omdat ze geen weekendverlof krijgt›.
- Zelfbewuste emoties: delinquente jongeren neigen nauwelijks tot het ervaren van schaamte, ze ervaren wel enige schuld en hun zelfwaardering reguleren ze vooral door het ervaren van (opgeblazen) trots. Als werd gekeken naar hoe ze met hun schaamte omgingen, bleken jeugdige delinquenten minder gebruik te maken van internaliserende copingstijlen: ze eigenden zich de schaamte minder toe dan hun niet-delinquente leeftijdsgenoten. Er lijkt vooral een verschil in ontwikkeling te zijn: ook niet-delinquente jeugdigen gebruiken adolescentair leeftijdsadequate externaliserende copingstijlen, maar ze gebruiken daarnaast ook internaliserende mechanismen.
- Morele oriëntatie: jeugdige delinquenten laten zich meer leiden door hoe anderen op hun gedrag reageren en wat er voor hen aan winst inzit dan door de gevolgen van hun daden voor hun zelfwaardering en voor anderen.
In mijn theorie over het geweten worden de drie componenten van het geweten samengebracht die tot nu toe vooral afzonderlijk zijn onderzocht. Het onderzoek laat zien dat de theorie inderdaad de mogelijkheid lijkt te bieden te differentiëren tussen delinquente en niet-delinquente jongeren (Schalkwijk e.a. 2016) en volwassenen (Verkade e.a. ingediend). De logisch volgende stap is een handleiding maken voor het formuleren van een descriptieve diagnose die in de praktijk van rapportages pro justitia bruikbaar is. Op basis van de drie genoemde meta-analyses naar empathie, schuld en schaamte, en moraliteit, ook weerspiegeld in de uitkomsten van het vragenlijstonderzoek, kunnen aandachtspunten voor de forensisch rapporteur worden geformuleerd. Door gebruik te maken van de theoretische noties achter de vragenlijsten en de verzamelde literatuur kunnen die aandachtspunten steeds geoperationaliseerd worden met praktische voorbeelden. Na de ontwikkeling daarvan met forensisch rapporteurs volgt de implementatie van de handleiding in de praktijk, weer gekoppeld aan wetenschappelijk onderzoek. Op die manier hoop ik met vooral praktijkgericht onderzoek een bijdrage te kunnen leveren.
Neuropsychoanalytisch onderzoek naar het geweten: schaamte
Een tweede kans onderzoek te doen, diende zich aan toen ZonMW1 in 2012 koppels van een wetenschappelijk onderzoeker en een praktiserend psychoanalyticus uitnodigde een onderzoeksaanvraag in te dienen bij een specifiek neuropsychoanalytisch fonds dat de bioloog Frits Bienfait mogelijk had gemaakt. Ik vond mijn samenwerkingspartner in Eus van Someren, bijzonder hoogleraar humane hersenactiviteit van slaap, rust en vigilantie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en vakgroepleider slaapstoornissen aan het Herseninstituut in Amsterdam. Naar de neurobiologie van schaamte is nog weinig onderzoek gedaan en mij leek de uitnodiging van ZonMW een uitgelezen mogelijkheid om meer te kunnen nadenken over de werking van deze component van het geweten. Van Someren deed tot dan toe onderzoek naar de relatie tussen basale emoties en slaap, maar onderzoek naar een zelfbewuste emotie was voor hem een nieuwe uitdaging. We kregen de subsidie, Eus vond aanvullende subsidie en Rick Wassing zal in 2019 op dit onderzoek promoveren. De insteek mocht een ‹zuiver wetenschappelijk onderzoek› zijn, maar nu het project in de afrondingsfase is, blijken er ook klinisch relevante uitkomsten te zijn. In juni 2018 vond bij ZonMW een symposium plaats waarin de resultaten van de twee uitgekozen samenwerkingsprojecten van onderzoekers en psychoanalytici werden gepresenteerd.
Er is nog maar weinig neurobiologisch onderzoek naar zelfbewuste emoties, hoewel er toch in veel onderzoek een relatie is gevonden tussen schaamte en psychische of lichamelijke gezondheid. Van Someren was met name geïnteresseerd hoe de (gestoorde) slaap hielp de intensiteit van de zelfbewuste emotie schaamte af te pellen, want een slaapwetenschapper ziet dit als een van de functies van de slaap. Ik was vooral geïnteresseerd in de relatie tussen de geneigdheid schaamte te ervaren, de kenmerkende afweermechanismen om schaamte te verwerken en (dan pas) slaapproblemen.
De eerste fase was een vragenlijstonderzoek waarin we naar de relatie keken tussen schaamtegeneigdheid, (in)adaptieve manieren om met schaamte om te gaan, de duur van emotionele spanning en fysiologische en psychische opwinding. In dit gedeelte gebruikten we onder andere de al genoemde Compass of Shame Scale. De 1199 proefpersonen in de eerste onderzoeksfase werden gerekruteerd uit vrijwilligers van het Nederlands Slaapregister, een grote databank waar mensen met slaapproblemen regelmatig vragenlijsten invullen om mee te werken aan slaaponderzoek. We vonden dat mensen met ernstige slaapproblemen hun schaamte-ervaringen niet goed oplossen tijdens de nacht (Wassing e.a. 2016). Dit kan erop wijzen dat schaamte-ervaringen bijdragen aan een voortdurende toestand van overprikkeling en rumineren.
In de tweede fase onderzochten we die aanname door experimenteel schaamte te induceren. In onze zoektocht naar een integere manier om schaamte te induceren kwamen we terecht bij een onderzoek waarin dat succesvol met karaoke was gedaan. We installeerden bij 64 deelnemers een karaokeprogramma op hun computer thuis en lieten hen meezingen bij een geluidsband met het Wilhelmus, Stille nacht, heilige nacht of het kerstlied Gloria in excelsis deo, het lied met de lange uithalen op het woord ‹gloria›. Doordat ze een koptelefoon ophadden, konden ze hun eigen gezang niet horen en dus ook niet corrigeren (voor een voorbeeld: youtu.be/G3gWyua3grE). Vervolgens werden ze op drie opeenvolgende dagen geconfronteerd met een opname van hun eigen gezang, vaak behoorlijk vals, maar dan zonder geluidsband. Voor de meesten gold: schaamte verzekerd, waarvan we de ervaren intensiteit onderzochten met de Experiental Shame Scale, die schaamte definieert met lichamelijke, gevoelsmatige en sociale aspecten. De uitkomsten waren spectaculair: bij goede slapers werd de lichamelijke intensiteit van de schaamte-ervaring in opeenvolgende dagen steeds minder, maar bij mensen met slaapstoornissen nam die juist toe (Wassing e.a. 2018). In de wereld van slaaponderzoekers was dit een nieuw gezichtspunt: niet alleen gaat de positieve invloed van slaap verloren als je slecht slaapt, maar mensen met slapeloosheid hebben zelfs een inadaptief soort slaap die emotionele ontregeling juist versterkt. Dit gegeven kan nieuw licht werpen op de posttraumatische-stressstoornis, dagelijkse stemmingsschommelingen en het tegen de intuïtie ingaande positieve effect van slaapdeprivatie in depressie.
De derde fase van het onderzoek werd in het slaaplaboratorium uitgevoerd. Naast de karaokeprocedure vroegen we de participanten ook een schaamtevolle herinnering uit hun verleden in gedachten te nemen, die we vervolgens via operant conditioneren konden activeren. Vanuit ethische overwegingen hebben we ervan afgezien de proefpersonen naar de inhoud van die schaamtevolle ervaring te vragen. De proefpersonen sliepen een nacht in het laboratorium van het Herseninstituut en er werden fMRI's gemaakt onder allerlei condities zoals het terughoren van de karaokeband, de herinnering aan een schaamtevolle herinnering uit het verleden en allerlei neutrale controlecondities. De analyses van nieuwe schaamte-ervaring en die uit het verleden lieten zien dat goede slapers waarschijnlijk hun hersenactiviteit zo reorganiseren dat ze de herinneringen aan schaamte minder belastend maken (Wassing e.a. 2018). Als slechte slapers werden herinnerd aan schaamtevolle herinneringen uit het verleden, werden hun hersenen geactiveerd alsof er zojuist een nieuwe schaamtevolle herinnering was ontstaan.
Deze studie, die in opzet was bedoeld als zuiver wetenschappelijk onderzoek, bleek aan te sluiten bij een internationaal toenemende interesse voor neurowetenschappelijk onderzoek naar zelfbewuste emoties. Belangrijker nog, ze leverde informatie op die klinisch zeer relevant kan blijken te zijn gezien de al aangetoonde relatie tussen schaamte en psychische problemen, en daarmee voor de klinische praktijk.
Tot slot
In 2017 mocht ik op het honderdjarige jubileumsymposium van de toenmalige Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse met een aantal collegae een optimistisch geluid over de toekomst van de psychoanalyse laten horen. Daar sta ik nog steeds achter. Mijn ervaring in beide onderzoeksprojecten is dat de psychoanalytische insteek, in elk geval door ‹mijn› onderzoekers, aan universiteiten een waardevolle bijdrage wordt gevonden. In het forensische veld en bij de vakgroep forensische orthopedagogiek van de Universiteit van Amsterdam is er belangstelling voor mijn theorie van de gewetensontwikkeling, zoals blijkt uit uitnodigingen voor lezingen en verzoeken tot samenwerking in de vorm van meedenken over mogelijk onderzoek en het ontwikkelen van de handleiding voor beschrijvende diagnostiek van het geweten. Voor mij onverwacht is dat in meerdere ggz-instellingen de door mij gevalideerde vragenlijst voor verwerking van schaamte wordt opgepakt als uitkomstmaat voor behandeling. Nu is schaamte natuurlijk niet het exclusieve domein van de psychoanalyse, maar het aandacht schenken aan de innerlijke dynamiek van schaamte, de afweer van schaamte en schaamte als belemmerende factor voor het therapeutisch proces is wel een gebied waar de psychoanalyse bij uitstek iets over te vertellen heeft. Het onderzoeksterrein van de neuropsychoanalyse is interessant, maar staat in Nederland nog in de kinderschoenen en gelukkig zijn er meerdere onderzoekers op dit terrein werkzaam. In ieder geval zal ik proberen met Eus van Someren een nieuw onderzoek op te zetten.
Tegelijkertijd ervaar ik ook dat psychoanalyse in het Nederlands academisch discours nog veel associaties oproept met onwetenschappelijk en ouderwets. Mijn positie in het omgaan met dergelijke kritiek is dat ‹die anderen› wellicht allemaal vooringenomen sufferds zijn, maar dat we wat die opinievorming betreft toch vooral de hand in eigen boezem moeten steken. Hoog in het vaandel staat voor mij daarbij de bereidheid tot theoretische vernieuwing en/of actualisering van de psychoanalytische theorievorming, opgeven van vermeende superioriteit en genieten van samenwerking met andere wetenschappers.
De poëtische titel van dit artikel, Ga slapen met een droom en wordt wakker met een doel? Die vond ik op de binnenkant van mijn veel te dure spijkerbroek.
Manuscript ontvangen 12 juni 2018
Definitieve versie 22 december 2018
Literatuur
- Langen, M. van, Wissink, I.B., Vugt, E.S. van, Stouwe, T. van der, & Stams, G.J.J.M. (2014). The relation between empathy and offending: A meta-analysis. Aggression and Violent Behavior 19, 179-189
- Sage, L. le (2005). De gebrekkige gewetensontwikkeling in het jeugdstrafrecht: Implicaties voor de toerekening en behandeling. Amsterdam: SWP.
- Schalkwijk, F. (1988). Muziektherapie in de hulpverlening aan geestelijk gehandicapten (handelseditie van proefschrift). Nijkerk: Intro. Ook verschenen als: Music and people with developmental disabilities. London: J. Kingsley Publishers, 1994.
- Schalkwijk, F. (1997). Psychoanalyse en emoties. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 3, 68-85.
- Schalkwijk, F. (2011). Emoties bij jongeren: Theorie en diagnostiek van het geweten. Amsterdam: Boom. Ook verschenen als: The conscience and self-conscious emotions in adolescence: An integrative approach. Hove/New York: Routledge, 2015.
- Schalkwijk, F. (2013). Een emotietheoretische omschrijving van de gewetensfunctie. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 19, 16-29.*
- Schalkwijk, F. (2016). Onvolmaakt tevreden: Omgaan met je innerlijke criticus. Amsterdam: Boom.
- Schalkwijk, F. (2018). A new conceptualization of the conscience. Frontiers in Psychology, 9, 1863.*
- Schalkwijk, F., Stams, G.J.J.M., Dekker, J., Peen, J., & Elison, J. (2016). Measuring shame coping: The validation of the Compass of Shame Scale. Journal of Social Behavior and Personality, 44, 1775-1792.*
- Schalkwijk, F. Stams, G.J., Stegge, H., Dekker, J., & Peen, J. (2016). The conscience as a regulatory function: Empathy, shame, guilt, pride and moral orientation in delinquent adolescents. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 60, 675-693.*
- Spruit, A., Schalkwijk, F., Vugt, E. van, & Stams, G.J. (2016). The relation between self-conscious emotions and delinquency: A meta-analysis. Aggression and Violent Behavior, 28, 12-20.
- Verkade, M., Karsten, J., Koenraadt, F., & Schalkwijk, F. (ingediend). Conscience as a regulatory function: An integrative theory put to the test.
- Vugt, E.S. van, Gibbs, J.C., Stams, G.J.J.M., Bijleveld, C., Laan, P.H. van der, & Hendriks, J. (2011). Moral development and recidivism: A meta-analysis. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 55, 1234-1250.
- Wassing, P.F., Benjamins, J.S., Dekker, K., Moens, S., Spiegelhalder, K., Feige, B., Riemann, D., … Someren, E. van (2016). Slow dissolving of emotional distress contributes to hyperarousal. PNAS, 113, 2538-2543.*
- Wassing, R., Benjamin, J., Talamini, L.M., Schalkwijk, F., & Someren, E. van (2018). Overnight worsening of emotional distress indicates maladaptive sleep in insomnia. Sleep, esy 268.
- * Deze artikelen zijn te vinden op www.fransschalkwijk.nl.
Noot
- 1.ZonMW is een Nederlandse overheidsorganisatie voor de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie. Zij is een van de belangrijkste verstrekkers van onderzoeksubsidies.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden