‹De wereld gaat aan dwang ten onder › — Over destructieve tendensen in een dwangneurotische samenleving
Samenvatting
‹Hoe langer hoe meer leven universitaire docenten in een schijnwereld. Onze versie van «markt» leidt niet tot «tucht», maar tot de verplichting door allerlei brandende hoepels te springen. Docenten moeten voortdurend dingen doen die niet alleen veel tijd kosten, maar ook geen enkele relatie hebben met waar ze als professional of zelfs maar als integer mens voor staan. Maar omdat het de dingen zijn waar ze op afgerekend worden — en omdat de accreditatie en daarmee de boterham van de collega's ermee op het spel staan — doen ze het toch maar›.1
Ik vrees dat dit citaat uit de open brief van Eelco Runia in NRC Handelsblad herkenbaar is voor veel lezers van deze rubriek. Als professionals doen we vooral op het administratieve vlak ontelbare dingen omdat we ons ‹gedwongen› voelen en niet omdat we er als integer mens of als professional achter staan. Het moeten invullen en publiceren van een ‹kwaliteitsstatuut›; het openen en sluiten van Diagnose-Behandel-Combinaties (DBC's) via een volstrekt ondoorzichtig systeem van validatieregels; het opstellen en ondertekenen van ‹behandelovereenkomsten›; het onderwerpen van patiënten aan volstrekt onzinnige ‹resultaatmetingen› ten behoeve van ‹kwaliteitseisen› van almachtige zorgverzekeraars zijn maar enkele voorbeelden. We doen het, niet omdat we weten dat het de kwaliteit verhoogt, of omdat het behulpzaam is bij het begrijpen van onze patiënten, maar omdat het moet.
Artsen en verpleegkundigen zijn volgens een artikel in de Volkskrant2 inmiddels 40% van hun tijd kwijt met administratieve handelingen, waarvan zij minstens de helft als onzinnig beschouwen. Ik vrees dat deze cijfers voor professionals in de ggz niet veel anders liggen. Onze samenleving gaat gebukt onder dwang en wij laten ons collectief dwingen. In het werken met dwangneurotische patiënten stuitte ik op enkele fenomenen die ik op macroniveau meen te herkennen in de ‹geest› van onze westerse samenleving. Die samenleving begint meer en meer dwangmatige trekken te vertonen: ‹Een pervasief patroon van preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme en psychische en interpersoonlijke controle, ten koste van flexibiliteit, openheid en efficiëntie›.3
Twee zaken treffen mij in het bijzonder als het gaat over mensen met een dwangneurose. Ten eerste: hun alles doordringende behoefte aan controle: niet alleen over het eigen handelen en denken, maar vooral ook over het handelen en denken van hun objecten.
De objecten van de dwangneurotische overheid zijn haar burgers; van de dwangneurotische organisaties zijn de objecten de professionals die zij in dienst hebben. Deze worden gecontroleerd, omdat er in een bureaucratie sprake is van geïnstitutionaliseerd wantrouwen.4 De basic trust, dat de hoogopgeleide professional er in principe op uit is om op integere wijze haar werk te vervullen, is geleidelijk vervangen door een basic mistrust, waarbij de professional eerst nog maar moet ‹bewijzen› te goeder trouw te zijn en kwaliteit te leveren. En hoe meer het vertrouwen in de kwaliteit van de professional stagneert, hoe groter het beroep wordt op procedures, protocollen, vragenlijsten en visitatiecommissies om hun vernietigende werk te doen.
Bij de dwangneuroticus liggen onverwerkte en als catastrofaal beleefde gebeurtenissen vaak aan de wortel van de stoornis. De dwanglijder heeft iets pijnlijks meegemaakt en innerlijk het besluit genomen: ‹Dat nooit meer›. Vaak gaat het hierbij om extreme gevoelens van machteloosheid en hulpeloosheid, die het slachtoffer razend van woede hebben gemaakt, maar uit angst voor die destructieve woede (en de schuldgevoelens die daarmee gepaard gaan!), wordt de dwang ingezet. Hetzelfde zien we in groter verband, als bijvoorbeeld na een cafébrand met veel slachtoffers de brandveiligheidseisen in de hele Nederlandse horeca moeten worden opgeschroefd; een enkelvoudige calamiteit leidt in een dwangneurotische samenleving direct tot de overtuiging: ‹Dit mag nooit meer gebeuren› en daarmee ook tot de grandioze illusie (waar de individuele dwangneuroticus eveneens in gelooft) dat het in de realiteit mogelijk is alle leed, onrecht en rampspoed te voorkomen. In ultieme zin worden met de dwangsymptomen de angst voor de dood, voor menselijk lijden in al haar verschijningsvormen, voor gevoelens van machteloosheid en hulpeloosheid en niet te vergeten: voor schuldgevoelens, afgeweerd. Want de dwangneuroticus is letterlijk als ‹de dood› om de schuld te krijgen. Ook dat zien we op macroniveau voortdurend terug: de neiging om steeds meer procedures en protocollen op te stellen voor mogelijke calamiteiten, zodat het bestuur, de directie, de overheid enzovoort, niets te verwijten valt als er slachtoffers vallen. Zoals de individuele patiënt haar verlies niet wil nemen en niet wil of kan rouwen om het verlies van perfectie en de illusie van almacht (de depressieve positie van Melanie Klein), willen politici, bestuurders en beleidsmakers niet rouwen om het verlies van de levens van burgers; om gemaakte fouten; om ‹menselijk falen›, om de ontelbare imperfecties die onlosmakelijk verbonden zijn aan het samenleven in een onvolmaakte wereld.
Daarmee kom ik op het tweede fenomeen, dat mij zo treft in de dwangneurose, namelijk de (onbewuste) haat tegen alles wat levend is, onvoorspelbaar, creatief en ‹anders›. Ik noem dit: ‹de haat tegen de levend(ig)heid van de ander›. Het onvermijdelijke resultaat van een dwangneurotische samenleving is de totalitaire staat, die liever robots als burgers heeft dan mensen van vlees en bloed. De dwangneuroticus haat mij als blijkt dat ik anders ben, dat ik een eigen ‹mind› heb, die zich niet laat controleren, die zich niet laat binnendringen. De universiteit waar Rania werkte, haat het dat docenten hun eigen specialisme hebben, een bijzondere interesse of bekwaamheid, die hen uniek maakt. Want dat maakt die docenten ongeschikt om in voorgekauwde modules les te geven aan ‹gemiddelde› studenten. De zorgverzekeraars haten de psychoanalyse, omdat zij zich niet laat meten met zogenoemde ‹empirische› onderzoeksmethoden. Zij komen met steeds nieuwe protocollen, vragenlijsten en zogenoemde ‹kwaliteitseisen›, omdat zij niet willen accepteren dat elke vorm van psychische hulp gebaseerd is op een levende en dus principieel onvoorspelbare en oncontroleerbare relatie tussen vrije mensen. Ik zou deze haat voor alles wat uniek, levend, creatief en dus onvoorspelbaar en oncontroleerbaar is in verband willen brengen met de doodsdrift. De doodsdrift letterlijk opgevat als: een intense haat jegens alles wat leeft en juist door zijn levend(ig)heid aan onze omnipotente controle ontsnapt.
De doodsdrift in onze samenleving is niet alleen gericht op de destructie van de vreemdeling, de ordeverstoorder en de vrijdenker. De dwangneurotische samenleving is (onbewust) gericht op de destructie van het onderlinge vertrouwen van mensen in elkaar, ten gunste van de illusie van omnipotente controle.
Kenmerkend voor de neuroticus is, dat hij zichzelf een schijnbaar kloppend verhaal vertelt, dat in de loop van een geslaagde analyse als een luchtkasteel van illusies wordt ontmaskerd. De klinische psychoanalyse helpt, hoe pijnlijk ook, door het web van gesponnen leugens te doen ontmaskeren, op zoek naar een innerlijke, emotionele waarheid, waarmee uiteindelijk beter (zij het niet per se gelukkiger!) te leven is. Onze samenleving (met al haar bureaucratische organisaties) heeft mijns inziens dringend behoefte aan ‹maatschappelijke› psychoanalyse, die eveneens een ontmaskering van illusies en rationalisaties op macroniveau behoort te zijn. Onder het mom van de bescherming van ‹het leven› of ‹de waarden en normen van de westerse samenleving›, worden burgers en professionals in toenemende mate gecontroleerd, gedwongen en gemanipuleerd, en worden onbekommerdheid, onderlinge afhankelijkheid, creativiteit en wederzijds vertrouwen stelselmatig kapotgemaakt.
‹Alles onder controle› is een omnipotente illusie en leidt tot een totalitaire staat. De overheid durft haar burgers kennelijk niet de emotionele waarheid te vertellen, dat zij tamelijk machteloos staat tegenover de echt grote gevaren die ons bedreigen: klimaatverandering, overbevolking en de ongelijke verdeling van voedsel, schoon water, medische zorg en onderwijs. In plaats daarvan probeert zij binnen de eigen staat ‹schoon schip te maken› middels pervasieve en obsessieve controle over haar burgers en doet zij ondertussen alsof wij met een gerust hart kunnen gaan slapen, want: ‹Alles is onder controle …›.
Volgens mij is het een reëel gevaar voor onze beroepsgroep dat wij ons terugtrekken in onze spreekkamers met onze patiënten, omdat wij ons zo machteloos voelen ten opzichte van grote maatschappelijk problemen. Daarmee onderschatten wij de mogelijkheden van de psychoanalyse om gefundeerde maatschappijkritiek te leveren. Psychoanalytici mogen over maatschappelijke neurosen niet langer zwijgen, maar dienen er psychoanalytisch over te spreken. Want: silence is the real crime.5
Noten
- 1.Eelco Runia (2018). Waarom ik ontslag neem bij de universiteit, NRC Handelsblad, 19 januari.
- 2.Michiel van der Geest (2018). Bemoeienis ministerie moet monster van de zorgbureaucratie kopje kleiner maken. De Volkskrant, 23 mei.
- 3.American Psychiatric Association, Boom Amsterdam 2016, p. 461
- 4.Eelco Runia (2018). Waarom ik ontslag neem bij de universiteit, NRC Handelsblad, 19 januari.
- 5.Hanna Segal (1987). Silence is the real crime. International Review of Psychoanalysis.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden