MENU
  • Home
  • Actueel
    • Nieuws
    • Agenda
  • Inhoud
    • Laatste nummer
    • Archief
    • Rubrieken
    • Redactioneel
    • Artikel
    • Boekessay
    • Naast de bank
    • Scènes
    • Histories
    • Verslagen
    • Boeken
  • Auteurs
    • Overzicht auteurs
    • Auteursrichtlijnen
    • Artikel indienen
    • Gebruik van artikelen
  • Abonnementen
    • Abonnement aanvragen
    • Proefabonnement
    • Voorwaarden en wijzigingen
  • Over TvPa
    • Redactie
    • Adverteren
    • Open Access
    • Links
    • Contact
  • Reacties
    • Van lezers
Inloggen
Inhoud
Inhoudsopgave jaargang 26 (2020) / nummer 2
PDF  

Bion lezen

Pieter Niers
12 juni 2025

Nederlands English

Samenvatting

De beschouwingen die hieronder volgen zijn bedoeld als een aanmoediging om Bions boeken te gaan lezen en geestdrift op te wekken voor de vernieuwende werking die zijn denken heeft voor de psychoanalytische behandelingspraktijk. Hierbij wil ik het boek van R. Vermote Reading Bion (2019) en zijn interpretatie van Bions werk als vertrekpunt nemen en als een waardevolle leidraad volgen.

Summary

About Reading Bion

This article explores Rudi Vermote's survey of the developments in Bion's thinking in his book Reading Bion (2019). The significance of Bion's concept of O for psychoanalytic technique is highlighted. Elucidation of O is attempted by picturing the figure of Dostoyevsky's Prince Myshkin in The Idiot as an incarnation of O. Distinguishable from Vermote's reading of Bion is the significance attributed by Bion to Freud's description of consciousness in The Interpretation of Dreams (1900a) as ‹the sense organ for the perception of psychic qualities›. Hypothesised is the possible importance that this definition may have had as a precursor of O.

Keywords

consciousness Dostojevsky incarnation of O perception of psychic qualities postulate of O The Idiot

Keywords

consciousness Dostojevsky incarnation of O perception of psychic qualities postulate of O The Idiot

‹Boven de gedachten uit gaat het intellect, voor zover het nog zoekende is. Dat gaat overal rond en zoekt; het kijkt dan hier dan daar en het begrijpt soms meer, dan weer minder. Boven dat intellect dat zoekende is staat een ander intellect dat niet zoekt, maar dat zich ophoudt in het eigen zuivere enkelvoudige zijn, dat door dat licht wordt omvat›
(Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen, sermon 27: Surrexit autem Saulus de terra apertisque oculis nihil videbat)

Bion lezen is confronterend: er ontbreekt iets wat men verwacht bij het openslaan van een tekst, namelijk een gebruikelijk soort welwillend voorbereid worden op wat men gaat aantreffen. Bion komt hieraan mondjesmaat tegemoet. Zijn teksten zijn compact en hoekig; een gedachtegang wordt ingezet maar neemt onverwacht een andere wending. Hij ontwricht en fragmenteert het vertrouwde denkproces dat je hebt aangeleerd om als lezer een tekst in je op te nemen, en wekt dus gemakkelijk een gevoel van onkunde bij je op. Maar in feite brengt hij bij je als lezer teweeg wat hij propageert als eerste vereiste van de analytische techniek: het ‹niet weten› als een loslaten van aangeleerde en overgenomen psychoanalytische kennis en modellen: ‹It becomes fatal to good analysis if premature application of a theory becomes a habit› (Bion 1967, p.128). Dit denkniveau kwalificeert hij als een weten dat dient om een ‹niet weten› te verhullen door het te vervangen door een pseudo-weten, ook aangeduid als Ψ, pseudos (Bion 1963, p. 30; Vermote 2019, p. 102).

Bion lezen komt dus neer op jezelf blootstellen aan wat precies de kern van zijn denken is: frustratie verdragen om te kunnen komen tot een innerlijke toestand waarin zijn schrijven vanuit een duisternis van niet begrijpen kan verspringen naar denkbaar worden. Maar laten we Bion — hem parafraserend — zelf beluisteren in de aanbevelingen die hij je als lezer meegeeft: je zult op duistere punten stuiten die soms tot verheldering komen door verder te lezen, maar ongelukkigerwijze soms ook niet vanwege zijn (Bions) onvermogen, of vanwege de onmógelijkheid ze duidelijker weer te geven. Maar Bion belooft je dat het zal lonen je de inspanning te getroosten voor jezelf helderheid te scheppen, en dit niet te zien als werk dat je vanwege zijn nalatigheid wordt opgedrongen (Bion 1962, Introduction 3).

Hij raadt je aan zijn teksten te lezen ‹[…] in the same conditions as those in which a psychoanalysis should be conducted — without memory or desire. And then forgotten. They can be re-read; but not remembered› (Bion 1967, p. 163). Deze aansporing ‹without memory or desire› zal in het hiernavolgende ter sprake komen als die speciale discipline welke de analyticus zichzelf moet opleggen om een innerlijke staat teweeg te brengen waarin hij tot een intuïtief contact kan komen met wat als niet-gesproken en niet-gedachte werkelijkheid — O — aanwezig is. Dan kan een bepaald soort onmiddellijk begrijpen ontstaan waarin de lezer ‹becomes the O that is common to himself and myself› (Bion 1970, p. 28). Met deze woorden doet hij je als lezer de belofte van een bijzondere ervaring die overigens ook door Vermote wordt gedaan: ‹Reading his work has an opening effect which paradoxically also engenders a feeling of security and comfort› (Vermote 2019, p. 13).

Opzet van Vermotes Reading Bion

Vermote bespreekt Bions oeuvre in chronologische volgorde, en wijkt daarmee af van de meeste andere Bion-commentatoren die kozen voor een encyclopedische opzet, wat een gefragmenteerde weergave als nadeel heeft. Bovendien bespreekt hij centrale noties in afzonderlijke tekstblokken en plaatst ze zo in een context. Maar de keuze voor chronologie komt vooral voort uit het belang dat Vermote hecht aan de voortschrijdende ontwikkeling in Bions denken die leidt tot een essentiële omslag, een cesuur. Deze omslag ligt in de conclusie dat wij met ons kennen en onze kennis de werkelijkheid niet kunnen bereiken, maar tegelijkertijd, zonder het te beseffen, deelhebben aan een niet-kenbare of niet-voorstelbare zone in onszelf waarin wij open kunnen gaan voor de werkelijkheid ‹an Sich› en er deel aan kunnen hebben. Om iedere associatie met bekende begrippen of noties uit te sluiten gebruikt Bion hiervoor het teken ‹O›.

In dit artikel wil ik Vermote volgen in zijn interpretatie van Bions denken als culminerend in transformaties in O, maar hierbij ook een aspect betrekken dat onderbelicht is gebleven in Vermotes weergave, en dat zou kunnen pleiten voor een visie waarin de betreffende cesuur al van meet af aan lag opgesloten en werd voorbereid in Bions eerdere werk. Ik denk dan met name aan Bions ontleding en herschrijving van Freuds model van het lust- en realiteitsprincipe (Freud 1911b). Daarbij wil ik uit laten komen welk belang Bion hechtte aan Freuds definiëring van het bewustzijn als ‹het zintuig voor psychische kwaliteiten› en de mogelijke relatie tussen deze definitie en het postulaat O.

Transformaties in kennis: een coherente theorie van het denken

In een eerste traject (‹Part I: Before the caesura›) volgt Vermote Bion in zijn publicaties over groepswerk tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, gevolgd door zijn artikelen over psychose in de jaren vijftig, om dan toe te komen aan de drie boeken die in snelle opeenvolging als een drieluik verschijnen in de jaren zestig: Learning from experience (1962), Elements of psychoanalysis (1963) en Transformations (1965). In deze periode doordenkt hij vertrouwde kleiniaanse concepten opnieuw, maar tilt ze uit boven de psychoanalytische (ontwikkelings)theorie en de klinische verschijningsvorm door ze vrijelijk te kruisen met kennistheoretische, mathematische en filosofische gezichtspunten. Daarmee dwingt hij je om als analyticus je gevormde psychoanalytische modellen opnieuw te toetsen en te herdenken. Ingesleten denkmodellen over de structuur van de psychische werkelijkheid worden ontmanteld en vervangen door nieuwe begrippen: container-contained, selected fact, reversible perspective, transformation en invariant. Zoals Vermote (2019, p. 173) vaststelt is Bion in deze periode uit op het ontwikkelen van een coherente theorie van het denken, dat hij onderzoekt aan de hand van psychotische stoornissen. Maar tegelijkertijd kan men in dit eerste traject ook een poging zien om de diepte te peilen van het onbekende in het menselijk denken en kennen waartoe — meer en anders dan bijvoorbeeld de filosofie — de psychoanalytische setting een unieke ingang biedt. Dat strookt ook met zijn intentie ‹om enig beeld te geven van de wereld die onthuld wordt bij het pogen ons begrijpen te begrijpen› (Bion 1962, Introduction 3).

Een van de speerpunten bij deze onthulling is de infiltratie van tijdruimtelijke verhoudingen van de zintuiglijke buitenwereld in de psychische realiteit, als was deze op vergelijkbare wijze samengesteld en georganiseerd: ‹Memory, desire and understanding› berusten op deze miskenning en vertekening en verwijderen ons van de psychische werkelijkheid zoals deze bestaat in het moment van het hier-en-nu. Want door het prisma van herinnering en verlangen (‹memory and desire›) wordt de psychische werkelijkheid gezien als vervangbaar door herinnerings- of toekomstbeelden ervan, en krijgen psychische belevingen een dingmatig karakter toegeschreven alsof zij ook tijdruimtelijk begrensd zouden zijn, oorzakelijk bepaald en manipuleerbaar (Vermote 2019, p. 119). Alsof zij anders zouden zijn geweest bij een andere oorzakelijke voorgeschiedenis. Maar de psychische realiteit is niet opdeelbaar in afzonderlijke eenheden (Mooij 2006, p. 72). De psychoanalytische theorieën gaan mank aan het feit dat elementen in de theorie, bijvoorbeeld de hoofdrolspelers en gebeurtenissen in de Oedipusmythe, door associatie met elkaar voorzien worden van gefixeerde waarden, alsof zij constanten zijn (Bion 1963, p. 5).

Bion bevrijdt de psychoanalytische termen en begrippen uit deze gestolde begripsmatigheid, en laat ze verschijnen in een levende en organische samenhang: het denken is niet af te leiden uit de conceptuele structuren waarin het zich in talige vorm uitdrukt, maar het gaat hieraan vooraf. Bion ontwierp de Grid1 (1963, p. 107) als een hulpmiddel bij het onderscheiden van de overgangen die in de progressieve ontwikkeling van het denken doorlopen moeten worden voor het conceptueel kan worden. Deze overgangen zijn niet logisch of oorzakelijk van aard, maar berusten op voor de beleving toegankelijke bewegingen van de-saturatie naar saturatie, van PS ↔ D, en tussen container en contained (Vermote 2019, p. 105). Dit is een unieke onderneming geweest die mijns inziens aanvangt in wat je kunt zien als de al genoemde ontleding en herschrijving van Freuds (1911b) model van het (successievelijk) ontstaan van het lust- en het realiteitsprincipe, zoals uiteengezet in Formuleringen over de twee principes van het psychisch gebeuren.

Bewustzijn: het zintuig voor psychische kwaliteiten

Het eerste deel van het bovengenoemde drieluik Learning from experience (Bion 1962, p. 4) vangt aan met deze ontleding van Freuds model. Het is een soort ‹ontbinden in factoren›, en uit de daarbij vrijkomende elementen reconstrueert Bion een nieuw model. Vermote beschrijft zeer nauwkeurig de denkstappen die Bion hierbij maakt (2019, p. 15 e.v.). Deze hebben verstrekkende gevolgen: Freuds driftmodel maakt plaats voor een model voor psychische groei (Niers 2009), dat niet berust op lustbevrediging maar op het vermogen werkelijkheid en waarheid te onderkennen, en daarbij frustratie en pijn te verdragen. Het lustprincipe en het realiteitsprincipe krijgen daarbij een nieuwe strekking en worden verbonden met de vraag of frustratie middels projectieve identificatie wordt ontweken, of als realiteit wordt verdragen en gemodificeerd. Dit vormt tevens de grondslag voor Bions theorie van alfa-functie over het ontstaan van het denken, en voor de theorie van de projectieve identificatie zoals deze optreedt waar alfa-functie niet ontwikkeld is of faalt.

Een tweede stap — en deze wordt door Vermote niet besproken — ligt in een deconstructie van de verbinding die Freud maakt tussen begrijpen en het bewustzijn van zintuiglijke indrukken uit de buitenwereld: met de ontwikkeling van de zintuigen ontwaakt, in Freuds gedachtegang, het bewustzijn als het besef van het bestaan van een buitenwereld. Langs die weg ontstaat een realiteitsprincipe als uitbreiding van het lustprincipe: ‹Niet langer werd een voorstelling gevormd van wat aangenaam was maar tevens van wat reëel was, ook al zou dat onaangenaam zijn› (Freud 1911b, p. 333). Volgens Bion biedt Freuds uiteenzetting hier ruimte voor een opvatting waarbij begrijpen wordt toegeschreven aan bewustzijn van de (zintuiglijke) buitenwereld, die te onderscheiden zou zijn van de beleving van lust en onlust. En op dit punt haakt hij af omdat hij hier een geforceerde scheiding ziet tussen zintuiglijke waarnemingskwaliteiten en emotionele kwaliteiten van lust dan wel onlust. Alleen al omdat emotionele kwaliteiten (angst, verdriet) niet zintuiglijk zijn waar te nemen moet het bewustzijn méér kunnen omvatten dan zintuiglijke kwaliteiten. Dit gegeven zal als een rode draad door zijn werk lopen (zie bijvoorbeeld Bion 1962, pp. 53-54, 1967, p. 164).

Om de tegenstrijdigheden die hier kunnen ontstaan te voorkomen haalt Bion een eerdere en geheel andere omschrijving van het bewustzijn onder het stof vandaan zoals die in 1900 door Freud geformuleerd werd in hoofdstuk VII van De droomduiding: ‹Welke rol blijft in onze uiteenzetting weggelegd voor het eens almachtige, al het andere maskerende bewustzijn? Geen andere dan die van zintuig voor het waarnemen van psychische kwaliteiten› (1900a, p. 576; curs. van Freud). Het ouderwetse woord ‹geestesoog› is een goed equivalent voor dit zintuig.

Bion zal in zijn latere werk nog vaker terugkomen op deze omschrijving van het bewustzijn. Als we bijvoorbeeld zeggen dat een baby gefrustreerd is, veronderstellen we een apparaat waarmee de frustratie — als een psychische kwaliteit — ervaren kan worden, en Freuds conceptie van het bewustzijn als ‹zintuig voor de waarneming van psychische kwaliteiten› onderkent het bestaan van zo'n apparaat (Bion 1962, p. 34). Frustratie kan immers niet zintuiglijk worden waargenomen, net zomin als angst of andere emotionele kwaliteiten. Vermote hierop nalezend krijgt men de indruk dat hij niet geheel heeft onderkend dat Bion al in dit eerste traject van Transformations in knowledge afstand nam van Freud in diens gelijkstelling van zintuiglijkheid, bewustzijn en begrijpen of denken, en niet pas bij de ontdekking van O (zie bijv. Vermote 2019, p. 147).

Werkelijkheid: zintuiglijk en psychisch

Het drie jaar (1965) later verschenen Transformations opent met de introductie van de term ‹invariant› als het ‹iets› dat niet verandert in de transformatie van een papaverveld tot een stuk canvas met daarop een schilderij van datzelfde veld. Dit ‹iets› is in Kants termen het papaverveld ‹an Sich›, dat wat het op zichzelf is zonder door het prisma van kennen of waarnemen te gaan. Bion noemt dit O (1965, p. 12). Vervolgens wordt deze formule mathematisch toegepast op de psychische processen bij analyticus en analysant, en Bion voert de abstractiegraad tot zulke absurde hoogte op dat hij deze op het eind van het boek zelf raillerend kwalificeert als ‹Dodgsonian› of een ‹Alice through the Looking Glass› variëteit (o.c. p. 153). Hij erkent hiermee prematuur een mathematisering geriskeerd te hebben van een gebied dat daar nog niet rijp voor is (o.c. p. 170). Men kan van mening verschillen of Bion pas op het einde van dit boek tot de conclusie kwam dat O (Kants Ding an Sich) niet gekend kan worden (zoals Vermote (2019) op p. 115 aanneemt), of dat hij, zoals ik meer geneigd ben te denken, Transformations juist schreef met de intentie naar de onkenbaarheid van O toe te werken.

Hoe dan ook, Bion komt uit op het feit dat — in tegenstelling tot de fenomenale werkelijkheid — de realiteit niet in conceptueel denken gekend kan worden, maar als het ware louter ‹gezijnd› kan worden: ‹Reality has to be «been»: there should be a transitive verb «to be» expressly for use with the term «reality»› (Bion 1965, p. 148). Dit is te verstaan als het ‹zijn› zoals verwoord in het citaat van Meister Eckhart boven aan dit artikel: ‹[...] een intellect dat niet zoekt, maar dat zich ophoudt in het eigen zuivere enkelvoudige zijn [...]›. In iets andere woorden: een intellect dat zelf niet hoeft te zoeken maar het denken zoals het zoekende is ‹ziet› en doorziet. Het is een onmiddellijk en onbemiddeld kennen dat ook een ‹zijn› is, een ‹bewust› ‹zijn›, een onbemiddelde presentie van mijzelf bij mijzelf in mijn denken over mijzelf. De vraag is dan, zegt Bion, hoe over te gaan van het ‹kennen› van ‹verschijnselen› naar dit ‹zijn› dat ‹realiteit› is (Bion 1965, p. 148). Of: ‹Is it possible through psychoanalytic interpretation to effect a transition from knowing the phenomena of the real self to being the real self?› De psychoanalytische interpretatie moet dan meer doen dan kennis toevoegen, zij moet iets anders bewerkstelligen. Zich baserend op Meister Eckhart en andere christelijke mystici spreekt hij dan van de mogelijkheid van ‹incarnatie› van de ultieme realiteit — O — waarin deze ervaren kan worden, en dit is de transformatie O → K (Bion 1965, p. 139).

In Attention and interpretation (1970, p. 28) krijgen deze vraagstellingen een vervolg. Opnieuw kiest Bion hier voor het gegeven dat psychische kwaliteiten niet zintuiglijk waargenomen kunnen worden, maar, zoals Freud zegt, door een tegenhanger van de zintuigen, namelijk het bewustzijn. Bion zegt dan deze mogelijkheid niet te willen verwerpen maar de vraag open te willen houden, en er de voorkeur aan te geven hier een vervangend postulaat — O — in te voeren. Hier geeft Bion er — mogelijk — blijk van een nauwe samenhang te zien tussen bewustzijn zoals geformuleerd door Freud in 1900 en zijn postulaat O (o.c. p. 28). En hij maakt dan direct invoelbaar wat hij hiermee bedoelt, namelijk dat het, eenvoudig gezegd, erop neerkomt dat hoe ‹echter› de psychoanalyticus is, hoe meer hij één kan zijn met de werkelijkheid van de patiënt (‹at-one-ment›, o.c. p. 33). In een ander verband is dit ook benoemd als ‹je patiënt zijn› (Ladan 2019, p. 171 e.v.), en ook door Schwaber (1990) is ditzelfde gegeven benaderd en bepleit.

Omgekeerd valt de analyticus terug op een denken dat berust op zintuiglijkheid wanneer hij afgaat op feitelijke gebeurtenissen. Dit laatste is in het analytisch werken zeer herkenbaar als de zuigkracht die uitgaat van een instrumenteel denken dat gevoelens en emoties verbindt met gebeurtenissen in een ver of nabij verleden van de patiënt om zo een ‹sluitende› verklaring te vinden, of in de verklaringen zoals die gegeven zijn in klaarliggende psychoanalytische modellen en constructies. In plaats daarvan moet de analyticus proberen — ‹without memory and desire and understanding› — de vraag naar het hoe en waarom van een symptoom of klacht te vervangen door de vraag naar de psychische kwaliteit ervan, en hierbij een zoekend gezichtspunt vanuit O handhaven. Dan kan er een herkenbaarheid ontstaan die voortkomt uit een ‹at-one-ment›, een één-zijn-met. Dit is wat Bion bedoelt met transformatie in O. Het vergt een specifieke manier van openhouden van deze vraag, en het verdragen van de angst voor het niet-weten. Voor de meesten van ons vergt het lange tijd voordat dit ‹zien› vanuit het gezichtspunt van O onderkend kan worden als superieur aan een instrumenteel, veranderingsgericht denken. Het is duidelijk dat deze benadering van transformatie in O een radicale verandering betekent van de gebruikelijke duidende en verklarende psychoanalytische techniek. Want het ervaren van O is niet op afroep beschikbaar. Vermote: ‹If we try to grasp O by perception or understanding we lose contact with it, like a camera which becomes useless when light leaks in. We can only experience it or become it. It takes you from behind, you cannot capture it; it grasps you› (2019, p. 149). Veel krachten sluiten mij af van ‹at-one-ment›, het ‹één worden met› O van de analytische ervaring.

Het is een heel nieuw gezichtspunt als — in reversibel perspectief — het niet de weerstanden van de patiënt zijn, die maar niet wil zien wat hij zou moeten zien, die groei in de weg staan, maar dat de belangrijkste weerstand zich in mijzelf bevindt, in het vasthouden aan ‹memory and desire› zolang O nog voelt als het loslaten van houvast, en bedreigend is. Bion citeert een vers uit het gedicht The rime of the Ancient Mariner van Coleridge als een weergave van de angst die mij kan bevangen als ik door het opschorten van herinneren, verlangen en begrijpen het houvast van de vertrouwde begrensde tijdruimtelijkheid dreig te verliezen en O zich aandient als het eindeloos onbegrensde (1970, p. 46):

Like one that on a lonesome road
Doth walk in fear and dread;
And having once turned round walks on,
And turns no more his head;
Because he knows a frightful fiend
Doth close behind him tread.

Het achterwege proberen te laten van herinneren en verlangen zou je kunnen zien als een equivalent van de meditatieve oefeningen in verstilling van het associatieve denken in de mystieke tradities (Vermote, p. 127), en Bion ziet het als voorbereidend op een geestestoestand waarin O kan evolueren (1970, p. 33).

Transformaties in O

In zijn bespreking van Transformations in O (‹Part II, After the Caesura›) schrijft Vermote dat deze berusten op een ‹zien› — we spraken hierboven ook van een geestesoog — als dat van een ziener. Het ‹ziet› hoe een mentaal object vanuit een ongedifferentieerde toestand getransformeerd wordt en vorm krijgt (2019, p. 155).

Hoe ons dit voor te stellen? Iemand — om het even analysant of analyticus — kan in zijn zoeken plotseling ‹zien› hoe hij leeft in de aanname van beelden van zichzelf die hij beleeft als werkelijkheid, en ‹zien› hoe deze beelden door iets wat hij zijn ‹ik› kan noemen in hem levend worden gehouden, en dat er krachten werkzaam zijn die hem doen geloven dat hij deze beelden is. En door dit ‹zien› trekt hij zich terug uit dit geloof, hij ziet dat hij niet samenvalt met deze beelden, maar dat iets in hem wíl denken en wíl geloven deze beelden werkelijk te zijn. Dit alles kan in één blik onthuld worden. Hij trekt zich niet terug uit de beelden, de beeldvorming is er, vindt gewoon plaats in hem, maar hij trekt zich terug uit het geloof in de werkelijkheid van deze beelden van zichzelf. Doordat hij doorziet wie hij dénkt te zijn wordt hij nu pas wie hij werkelijk is, hij is de ‹ziener› van zichzelf geworden en in die zin subjectloos en identiteitloos. Daarin ligt zijn bevrijding. Hij is dan als de man uit de allegorie van Plato die in de grot een trap oploopt en van bovenaf ‹ziet› hoe buiten het zicht van de anderen vuren worden gestookt om schaduwen te werpen die doorgaan voor de werkelijkheid. Er is geen man en er is geen grot, wat Bions opvatting demonstreert dat het transcendente zich uitsluitend in termen van de zintuiglijke werkelijkheid laat uitdrukken, in dit geval in C-elementen uit de Grid2. Het is deze positie die transcendent is, en getuigt dat er een ‹zien› bestaat dat subjectloos is, dat op een onbegrijpelijke wijze zelf oorsprong — O — is van wat het ziet. Want het is niet zo dat er in dit zien opnieuw een subject-objectverhouding bestaat: een subject dat ziet en een object dat gezien wordt.

De moeilijkheid is dat wij ons geen ‹zien› kunnen voorstellen waarin wij dat zien zelf zijn, want in de poging tot voorstellen trekken we ons terug uit dit zien en houden wij op het te zijn. We kunnen het ons niet voorstellen, want in het voorstellen zoeken we het al buiten onszelf, en zíjn we het niet meer. O is, met het woord van Bion, alleen ‹in wording› in onszelf in een ‹at-one-ment›. Het bestaat in en vanuit zichzelf, het kan niet veroorzaakt worden of beïnvloed worden. Het kan niet gekend worden om dezelfde reden — zegt Bion ironisch — dat ‹aardappelen niet gezongen kunnen worden› (1965, p. 148). Maar als dit ‹zijn› dat tegelijkertijd een ‹zien› is ervaren kan worden in een vorm waarin het als O evolueert en incarneert moet het voor ons op een bepaalde manier toegankelijk gemaakt kunnen worden. Een romanfiguur van Dostojevski (1868) vormt hiervan een sprekend voorbeeld.

Een incarnatie van O: De Idioot van Dostojevski

De intrede van vorst Mysjkin in een Petersburgs milieu brengt een disruptieve schokgolf teweeg waardoor een heel netwerk van intriges en geheimen aan het licht komt. Hij is 27 jaar en keert terug van een vierjarig verblijf uit een kliniek in Zwitserland vanwege epilepsie. Hij is berooid en bezit niets meer dan een bundeltje met wat spullen. Op grond van zijn verwantschap met de vrouw van generaal Jepantsjin dient hij zich in diens huis aan om kennis te komen maken (p. 24 e.v.). De huisknecht die hem binnenlaat bekijkt hem argwanend:

‹- Dus u komt ... uit het buitenland? vroeg hij ten slotte onwillekeurig en zweeg verschrikt; misschien wilde hij vragen: «Bent u echt wel vorst Mysjkin?»
- Ja, ik kom recht van het station. Ik geloof echter dat u wilde vragen of ik wel echt vorst Mysjkin ben, maar dat uit beleefdheid niet deed.
- Hmmm ... gromde de lakei verbaasd›.

De ongebruikelijke openhartigheid zet de lakei aanvankelijk op het verkeerde been, maar hij denkt vervolgens algauw met een losbol te maken te hebben die om geld komt vragen. Allengs raakt hij er echter van overtuigd dat de vorst is wie hij zegt te zijn, maar idioot moet zijn omdat hij anders nooit met een lakei over zijn omstandigheden zou praten. Als vervolgens de generaal zelf besluit hem aan te horen brengt de vorst duidelijk over dat hij geen enkele gerechtvaardigde reden heeft om verwachtingen te hebben, dat hij alleen komt om kennis te maken en de hoop heeft goede mensen aan te treffen. De generaal denkt dit handig aan te kunnen grijpen als reden het bezoek te beëindigen en zegt:

‹- Dus, vorst, voor alle duidelijkheid: aangezien we zojuist hebben vastgesteld dat er van verwantschap tussen ons geen sprake is, hoewel dat uiteraard voor mij zeer vleiend zou zijn, kunt u misschien …
- het beste opstaan en weggaan?, zei de vorst, terwijl hij zelfs met een vrolijke lach opstond, niettegenstaande zijn onmiskenbaar netelige situatie. Nu vaarwel, en het spijt me dat ik u heb lastiggevallen.
De blik van de vorst was op dat ogenblik zo vriendelijk, in zijn glimlach ontbrak zozeer ook maar het kleinste teken van welk onderhuids gevoel van vijandigheid dan ook, dat de generaal opeens tot inkeer kwam en zijn bezoeker met andere ogen bekeek; deze hele verandering van houding voltrok zich in een ogenblik›.

Die ongeveinsd vriendelijke blik opent de ogen van de generaal, hij ziet plotseling de waarheid in van wie de vorst is en tegelijkertijd zijn eigen misplaatste vooringenomenheid.

In iedere van de daaropvolgende ontmoetingen gebeurt hetzelfde: de vorst ‹leest› feilloos de gedachten en gevoelens die de anderen over hem hebben en verwoordt die voor hen zonder er enige aanstoot aan te nemen zodat ze niet meer tussen hen instaan, en gaat er zelfs in mee zonder zich aangevallen te voelen of in de verdediging te gaan: hij is puur zichzelf en houdt zodoende het contact zuiver, open en volledig transparant. Hij laat zich met andere woorden op geen enkele manier de projectieve identificaties opdringen waarmee hij wordt bestookt, maar ontzenuwt ze door ze onder woorden te brengen. En juist hierdoor verraadt ieder van hen de verborgen werkelijkheid met de verborgen agenda's vol verlangen, pijn of zelfoverschatting waarin hij leeft. En zij verraden zichzelf juist doordat zij hem niet kunnen plaatsen in hun werkelijkheid, en daarom alleen al hem zien als onbelangrijk en onbetekenend, een idioot. Zo getuigen zij op pijnlijke wijze hoe weinig respect en ontzag zij hebben voor de waarheid in zichzelf. Zelf heeft hij geen programma en gaat geheel mee met wat op hem afkomt en geeft dat volle aandacht. Later in het verhaal blijkt dat hij een brief bij zich heeft waarin staat dat hem een grote erfenis wacht, maar tot vier keer toe laat hij zich juist op het moment dat hij deze ter sprake wil brengen onderbreken, zodat hij uit zichzelf ook niets wegneemt van de indruk van een berooide en dakloze stakker. Even verderop in het verhaal legt Aglaja, een van de drie generaalsdochters, hem het vuur aan de schenen. Zij probeert zijn onbevangen openheid uit te leggen als valse bescheidenheid waar in feite grote pretenties achter schuil gaan (pp. 70-71):

‹- Dus u vindt dat u verstandiger dan anderen leeft? zei Aglaja.
- Ja, soms vond ik dat echt.
- En u vindt het nog steeds?
- Eh ... nog steeds, ja, antwoordde de vorst ...
- Bescheiden! zei Aglaja bijna geërgerd›

en voegt daar even later vol sarcasme aan toe:

‹Met dat quiëtisme van u kun je wel honderd jaar leven met geluk vullen. Of ze u nu een executie of een vinger laten zien, allebei brengen ze u op even lofwaardige gedachten, tot uw eigen grote tevredenheid. Zo kun je rustig leven›.

De sarcastische aantijgingen van Aglaja verraden haar afgunst op de innerlijke vrijheid en openheid van de vorst. Daarom tart zij hem en probeert hem te ontmaskeren als onecht. Maar later in het verhaal is zij een van de eersten die kan erkennen wie hij werkelijk is en zal zij ook een vorm van liefde voor hem gaan koesteren die verliefdheid overstijgt (p. 206).

 

Als wij vorst Mysjkin zien als een incarnatie van O, dan zijn de reacties die hij bij de anderen in zijn omgeving oproept ook te zien als evenzovele voorbeelden van de ontkenningen en de weerstanden tegen wat de waarheid en werkelijkheid is in onszelf. En in die zin representeert de Idioot de psychoanalytische positie als niet op de eerste plaats gericht op verandering of genezing, maar op een direct en onbemiddeld kunnen waarnemen van de innerlijke psychische werkelijkheid zoals deze is, en niet zoals deze was of zou moeten worden. De Idioot ontroert ons door zijn keuze om op een directe manier de waarheid te vertegenwoordigen en deze te zijn. Hij maakt levendig voelbaar dat er in ons iets bestaat waarmee wij het contact hebben verloren.

Besluit

In het bovenstaande is getracht de weg te volgen die door Vermote is afgelegd in zijn boek Reading Bion (2019) en van de twee trajecten die hij onderscheidt: Transformations in K en Transformations in O. De aandacht is daarbij op de eerste plaats uitgegaan naar het benaderen van de ervaring van O, en naar Bions dictum ‹without memory and desire›. Veel is daarbij ook niet aan de orde kunnen komen, wat ten koste is gegaan van de diepte en de complexiteit van Bions denken zoals dat door Vermote op ongeëvenaarde wijze uit de doeken is gedaan. Als een onderscheidend element is naar voren gehaald de plaats van het bewustzijn in Bions denken, en met name de betekenis die hij toekent aan Freuds definitie van het bewustzijn als ‹zintuig voor het waarnemen van psychische kwaliteiten›. Een veronderstelling werd uitgesproken dat deze definitie nauw raakt aan Bions postulaat O.

Wat ziet Bion tegen de achtergrond van O en transformaties in O als een wenselijke uitkomst van een analytische behandeling? Zoals we zagen kun je als analyticus de zintuiglijke werkelijkheid kennen van wat de patiënt zegt, doet en lijkt te zijn, maar niet de O waarvan deze een evolutie is: deze kun je alleen ‹zijn›, in de zin van ‹je patiënt zijn› in een één zijn mét (at-one-ment). Tegen deze achtergrond is een bevredigende uitkomst van een analyse moeilijk denkbaar, zegt Bion, als de patiënt niet verzoend raakt met, of een wordt met zichzelf. Zichzelf als dat ‹irreducible minimum› zonder hetwelk de patiënt niet de patiënt zou zijn (1970, p. 34, p. 59). Het gaat om het los kunnen laten van de illusie de macht te kunnen hebben om te bepalen wie je wél en wie je níet wilt zijn, en in plaats daarvan te ervaren wie je in ieder successievelijk moment merkt te zijn of blijkt te zijn, en dit waardevrij te kunnen zien en ervaren (Niers, 2009, p. 4).

Manuscript ontvangen 25 september 2019

Definitieve versie 19 maart 2020

Vorige Inhoudsopgave Volgende
Twitter Facebook Linkedin
Delen Print PDF

Literatuur

  • Bion, W.R. (1962). Learning from experience. London: Karnac.
  • Bion, W.R. (1963). Elements of psychoanalysis. London: Karnac.
  • Bion, W.R. (1965). Transformations. London: Karnac.
  • Bion, W.R (1967). Second thoughts. London: Karnac.
  • Bion, W.R. (1970). Attention and interpretation. London: Karnac.
  • Dostojevski, F.M. (1868). De idioot (Vertaling Arthur Langeveld). Amsterdam: G.A. van Oorschot, 2013.
  • Freud, S. (1900a). De droomduiding. In Werken 2 (pp. 50-582). Amsterdam: Boom.
  • Freud, S. (1911b). Formuleringen over de twee principes van het psychisch gebeuren. In Werken 5 (pp. 329-339). Amsterdam: Boom.
  • Ladan, A. (2019). Over het ongemak van de overdracht. Tijdschrift voor Psychoanalyse & haar toepassingen, 3(24), 163-174.
  • Meister Eckhart. (2010) Over God wil ik zwijgen: Preken & traktaten (Vertaling C.O. Jellema). Groningen: Historische Uitgeverij.
  • Mooij, A. (2006). De psychische realiteit. Amsterdam: Boom.
  • Niers, W.F.A.M. (2009). De groeipijn van de depressieve positie. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 1(15), 2-15.
  • Schwaber, E. (1990). Interpretation and the therapeutic action of psychoanalysis. International Journal of Psychoanalysis, 71, 229-240.
  • Vermote, R. (2019). Reading Bion. London, New York: Routledge.

Noten

  • 1.De Grid is een in matrixvorm ontworpen overzicht waarvan de celblokken in horizontale lijn de progressieve ontwikkeling van het denken illustreren, en in verticale lijn de genetische ontwikkeling. De overgangen tussen de celblokken berusten op transformaties (Bion 1963).
  • 2.In de verticale lijn van de Grid is C de categorie droomgedachten, dromen en mythen.

© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x


De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:


Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

Jaargang 31, nr. 1, maart 2025

Neem een ABONNEMENT Laatste editie Archief

Nieuwsbrief Boom Psychologie

Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.

Aanmelden

Boeken

Diagnostiek in de praktijk
Frans Schalkwijk
€ 39,50
Meer informatie
Positieve psychologie - De toepassingen
Fredrike Bannink
€ 24,95
Meer informatie

Privacy policy

Algemene voorwaarden

© 2009-2025
Boom uitgevers Amsterdam

Redactieadres

Romana Goedendorp

Miquelstraat 131

2522 KN  Den Haag
tvpsychoanalyse@gmail.com

Klantenservice

Boom uitgevers Amsterdam B.V.

Postbus 15970

1001 NL Amsterdam

Nederland

088-0301000

klantenservice@boom.nl