De verleiding van het verleden
Samenvatting
Van Breuers en Freuds bevinding dat hysterische symptomen verdwijnen door de herinnering aan het veroorzakende voorval op te wekken (Breuer & Freud 1893a en 1895d, pp. 444-445) tot Bions stelling dat psychoanalyse niets van doen heeft met het verleden (Bion 1989, p. 47) ontvouwt zich over het statuut van de herinnering in de psychoanalyse een hele spanningsboog. Terwijl de hysterische patiënten van weleer verleid waren in het verleden, laten wij ons misschien nog steeds verleiden door het verleden. Misschien behoort de psychoanalytische obsessie voor de herinnering helemaal niet tot het verleden. Feldman (2007, p. 609) onderschrijft het standpunt dat interpretaties die het heden expliciet linken aan het verleden een centrale plaats innemen in het therapeutisch proces. Hij vindt het intrinsiek aan het analytisch werk om een coherent beeld te vormen van de geschiedenis van de patiënt.
Inleiding: verleid door het verleden?
Ook nu nog exploreren we de levensgeschiedenissen van onze patiënten en leggen we graag linken tussen hun verleden en heden. Terugblikken op het verleden kan nodig en verhelderend zijn. Bij bijvoorbeeld trauma is het therapeutisch noodzakelijk en beslaat het een groot deel van het analytisch proces. En uiteraard brengt iedereen nog steeds zijn bewuste en onbewuste geschiedenis mee naar de therapie, komt deze er in mindere of meerdere mate ter sprake of doet ze haar werk in stilte. Allemaal dragen we onze geschiedenis mee, en onze geschiedenis draagt ons. Ook als het verleden ons achtervolgt en we het willen ontvluchten, draagt het ons, ook al is het ondraaglijk. Uiteraard is het verleden alomtegenwoordig, maar de vraag die ik me stel is welke plaats we het toekennen in de ontwikkeling van het analytisch proces en hoeveel en welke aandacht we eraan besteden. Kan het verleden ons te veel preoccuperen of kunnen we het, omgekeerd, te veel verwaarlozen?
Om deze vraagstelling in kort bestek te onderzoeken waag ik me aan een vluchtige evolutieschets, een stukje ideeëngeschiedenis van de psychoanalyse over welke plaats ze de geschiedenis van de patiënt toekent in haar praktijk. Daarbij komt vooral de overdracht naar voren, waar de problematiek zich het duidelijkst laat waarnemen. Is de referentie naar de geschiedenis van de patiënt noodzakelijk om iets in de interne wereld te herschikken (Leys 2021)? Kan — in extremis — een denkbeeldige patiënt zonder herinneringen psychoanalytisch behandeld worden? Om mijn betoog niet alle kanten te laten uitwaaieren structureer ik het aan de hand van vier posities, die zich in de geschiedenis van de psychoanalyse opeenvolgend profileerden maar volgens mij naast elkaar blijven bestaan: historisering, actualisering, dehistorisering en posterioriteit.
Historisering (Breuer en Freud, van verleden naar heden)
Het freudiaanse statuut van de herinnering vat ik samen in drie ‹momenten›: het vroege hysterieonderzoek, de herinnering versus de herhaling, en constructies in de analyse.
In de periode van het vroege onderzoek van de hysterie is de herinnering alomtegenwoordig en wordt ze zowel etiologisch als therapeutisch van onomstotelijk belang geacht. Breuer en Freud stellen ‹dat de individuele hysterische symptomen dadelijk en voorgoed verdwenen als het ons gelukt was de herinnering aan het veroorzakende voorval in volle helderheid op te wekken en daarmee ook het begeleidende affect wakker te roepen, en als de patiënt daarna het voorval zo uitvoerig mogelijk beschreef en het affect onder woorden bracht› (Breuer en Freud 1893a en 1895d, p. 444, oorspr. cursiv.) ‹De hystericus lijdt grotendeels aan reminiscenties› (ibid., p. 445, oorspr. cursiv.). Het ophalen van herinneringen en ze ontdoen van hun symptomatische vermomming vergt soms enorme inspanningen. Bij Anna O. stokte de vooruitgang een tijdlang omdat de herinnering niet wilde opduiken, wat volgens Breuer soms moet worden afgedwongen door de arts (ibid., p. 469). Hier zien we een actieve houding bij de analyticus in het bewust maken van onbewust doorwerkende herinneringen als cruciaal element in het genezingsproces. De analyticus is erop gebrand heel specifieke herinneringen aan het licht te brengen en daarbij het begeleidende affect vrij te maken. Het gaat er in de behandeling om de weg te traceren naar de herinnering aan een traumatische ervaring (Freud 1896c, p. 791), want hysterische symptomen zijn derivaten van onbewust werkende herinneringen (ibid., p. 805). Ook het duiden van dromen gaat daarin een belangrijke rol spelen. Dromen beschikken immers over herinneringen die voor de waaktoestand ontoegankelijk zijn; ze halen soms totaal vergeten herinneringen uit de kinderjaren boven (Freud 1900a, p. 40). Dromen zijn ook een vorm van herinneren, die een even sterke overtuigingskracht kunnen hebben als echte herinneringen (Freud 1918b, p. 520).
Freuds essay Herinneren, herhalen en doorwerken (Freud 1914g) vormt een volgende mijlpaal in het therapeutisch begrip van de herinnering. Het opvullen van de hiaten in de herinnering blijft het doel (ibid., p. 425), maar nu wordt de herinnering explicieter geplaatst tegenover de herhaling, meer specifiek in de overdracht, die wordt opgevat als weerstand tegen herinneren. Het psychoanalytisch adagium klinkt vanaf nu: ‹niet herhalen, maar herinneren›. De patiënt reproduceert het verdrongene niet als herinnering maar als daad; hij herhaalt het, uiteraard zonder te weten dát hij het herhaalt. In de overdracht worden onbewuste conflicten en wensen herhaald in de relatie tot de analyticus in plaats van dat ze herinnerd worden. De analyticus is de stand-in voor significante figuren uit de verdrongen geschiedenis van de patiënt. Uiteindelijk moet het herhalen áls herhaling ontmaskerd worden. We moeten van de ziekte, die voor de patiënt een actueel gebeuren is, een historische aangelegenheid maken, haar ‹herleiden tot het verleden› (ibid., p. 429). De overdracht is een anachronisme, iets van vroeger dat niet bij het heden past. We hebben het speelveld van de overdracht nodig om herhalen te laten overgaan in herinneren. Gaandeweg werd Freud genoodzaakt het belang van de herhaling te erkennen en te waarderen. Immers, ‹men kan geen vijand ombrengen die afwezig of niet nabij genoeg is› (ibid., p. 430). Freud herhaalt deze gedachtegang nog op het einde van zijn leven: ‹Als een driftconflict niet actueel is, zich niet manifesteert, kan het ook door de analyse niet worden beïnvloed. De vermaning om geen slapende honden wakker te maken […] is [hier] wel heel ongepast› (Freud 1937c, p. 284). Maar ondanks deze waardering van de herhaling ‹[blijft] het herinneren op de oude manier, het reproduceren op psychisch gebied, het doel› (Freud 1914g, p. 430). De overdracht mag dan een belangrijke toegang bieden tot onbewust materiaal, uiteindelijk moet hij bedwongen en van zijn actualiteitsindruk ontdaan worden. De analytische actualiteit wordt gehistoriseerd. Nadat de analytische arbeid zich rechtstreeks richtte op het herinneren: ‹niet herhalen maar herinneren›, gebeurt de gerichtheid op het blootleggen van herinneringen vervolgens via de omweg van de herhaling: ‹herhalen óm te herinneren›.
Een derde beweging voltrekt zich rond het concept van ‹constructies›. Als het duiden van het materiaal geen herinneringen genereert, dus als de herhaling niet áls herhaling ontmaskerd geraakt, kan de analyticus nog zijn toevlucht nemen tot constructies. Terwijl een duiding betrekking heeft op een geïsoleerd element uit het materiaal, betreft een constructie een heel stuk van de vergeten voorgeschiedenis (Freud 1937d, p. 311). Zo draait de casus van de Wolvenman geheel om een constructie van de waarneming van de oerscène. Infantiele scènes die niet als herinneringen worden gereproduceerd, kunnen worden geconstrueerd. In het beste geval leidt de aan de patiënt voorgelegde constructie tot het opduiken van nieuwe herinneringen. Maar als ook dát niet lukt, aldus Freud, kan de patiënt alsnog zodanig van de waarheid van de constructie overtuigd geraken ‹dat ze in therapeutisch opzicht hetzelfde effect oplevert als een herwonnen herinnering› (Freud 1937d, p. 316, cursiv. MT; zie ook Hinz 2012). Bovendien is het niet omdat deze scènes niet als herinneringen terugkeren, dat de constructies louter fantasieën zijn (Freud 1918b [1914], pp. 519-520). Zelfs psychotische wanen bevatten een portie historische waarheid en zijn op te vatten als equivalenten van constructies in de behandeling (ibid., p. 318). Wat voor de hysterie geldt, geldt uiteindelijk ook voor wanen: de patiënt lijdt aan zijn reminiscenties (ibid.). Zo is de cirkel van 1893 naar 1937 rond. Het is al herinnering wat de klok slaat.
Het is opmerkelijk hoe hardnekkig Freud, als archeologist of the mind, tot op het einde van zijn leven herinneringen wil blijven opdelven. En als ze niet komen, zullen we ze wel construeren, dan gaan we over van reproductie naar productie. Uit Freuds wending tot constructies concludeert Green (2012, pp. 1240-1241) dat voor Freud zich herinneren niet langer noodzakelijk is om toegang te krijgen tot de waarheid en dat de herinnering niet langer de beslissende rol heeft die haar vroeger werd toegeschreven. Volgens mij echter blijft ook in constructies het belang van de herinnering doorschemeren: in eerste instantie worden constructies voorgelegd om de herinnering alsnog uit te lokken: ‹construeren om te herinneren›, pas in tweede instantie — als dat niet lukt — moeten ze de herinnering vervangen: ‹construeren in plaats van herinneren›. Maar zelfs dan werken ze volgens hem áls een herinnering: ‹construeren als herinneren›. Freuds gerichtheid op het herinneren blijft overeind en overstijgt de verschillende gedaanten die het doorheen zijn werk aanneemt. Freud zal narratieve waarheid nooit voorrang geven op historische waarheid: het narratief is therapeutisch slechts van belang als het historische waarheid bevat of evoceert, als de fictie in dienst staat van de historiek. In die zin is het interessant dat hij geen duidelijk onderscheid weet te maken tussen constructie en reconstructie (Freud 1937d, p. 309). Is elke constructie niet in zekere zin een ‹dekvoorstelling› waarin, zoals in de dekherinnering, historische en narratieve waarheid elkaar vervoegen en samen toegang kunnen verlenen tot onbewuste waarheid? Terwijl hij vasthoudt aan het bewustmaken van verdrongen herinneringen, aan de ambitie slapende honden wel degelijk wakker te maken, geeft hij daardoor toch ook al een vroege voorzet tot de postkleiniaanse ‹coconstructie› in de analyse, waarover later meer.
Actualisering (Ferenczi en Klein, tussen heden en verleden)
Het therapeutisch belang van de herhaling werd door Ferenczi verder uitgewerkt en, meer dan Freud lief was, op de voorgrond geplaatst (onder meer Ferenczi 1909, 1932). Het inzicht van Freud dat een herwonnen herinnering slechts effect heeft als het begeleidende affect mee tot leven komt, past Ferenczi toe op de overdracht zelf in de actualiteit van de analyse: de overdracht moet emotioneel doorleefd worden. De herhaling moet een ware herbeleving worden. Hij ziet de overdrachtelijke herhaling niet zozeer als een noodzakelijk maar te overwinnen obstakel, maar benadert die als een therapeutisch werkende ervaring op zich. Terwijl de herhaling bij Freud eerder gedoogd wordt, wordt ze bij Ferenczi gekoesterd en zelfs actief aangemoedigd. Hij kent de hoofdrol in de analytische techniek toe aan het herhalen in plaats van aan het herinneren (De Vleminck 2023, p. 196). Overdracht is niet louter weerstand. Het is nu zaak de herhaling als actuele authentieke ervaring te valoriseren zonder die voortdurend meteen te herleiden tot het verleden. Terwijl de herhaling voor Freud een omweg was, is ze voor Ferenczi de brede via regia naar het onbewuste. Dat alles neemt niet weg — en daarin leunt hij dan weer wel sterk aan bij Freud — dat ook voor Ferenczi het bewust herinneren en dus de link met ervaringen uit het verleden het uiteindelijke doel blijft. Ook zijn actieve techniek is erop gericht herhaling via interpretaties en reconstructies om te zetten in herinneringen (Ferenczi 1921, p. 217). Het blijft gaan over herinneren, herhalen, herbeleven. Het verleden blijft de grondstof waarbij het analytisch proces garen spint, en het is deze grondstof die de actualiteit van het analytisch proces moet doen opwaaien.
In het werk van Melanie Klein is de expliciete verwijzing naar het verleden alomtegenwoordig. Voortdurend benadrukt ze, meer nog dan Freud, dat de overdracht again and again moet worden teruggevoerd naar de vroegste emotionele ervaringen en objectrelaties om nieuwe herinneringen te doen opduiken, anders heeft overdrachtsinterpretatie geen nut. ‹[P]ersistent tracing of the transference to earlier situations› (Klein 1926, p. 137) of ‹taking the analysis back to earliest infancy› (1957, p. 234) is voor Klein van fundamenteel belang. De overdracht is de ‹Open Sesam› naar het onbewuste (1936, p. 34). Bij Klein gaat het bij de herhaling overigens niet zozeer over historische feiten op zich (waarvan ze het belang niet ontkent), maar eerder over de vroege innerlijke wereld van de patiënt. Daarnaast laat Klein niet na de opgedoken vroege ervaringen en onbewuste fantasieën terug naar de actuele overdracht te brengen (zie Spillius 2007 en Steiner 2017). Het werk stopt niet met de opheldering van het verleden, er is een heen-en-weer nodig tussen verleden en heden. Het eigenlijke analytische werk gebeurt in de overdracht. Maar ook al komt bij Ferenczi en Klein de actualisering in de overdracht meer dan bij Freud naar voren als therapeutische agens, de overdracht blijft herhaling en moet áls herhaling ontmaskerd worden.
Ondertussen is er, al sinds de jaren 1930, een beweging op gang gekomen waarin het duiden van wat er in de analytische sessie gebeurt in termen van herhaling en dus het expliciet verwijzen naar het verleden en het ophalen van onbewuste herinneringen meer naar de periferie is verschoven. Klein was zich bewust van deze evolutie en stond er kritisch tegenover. Het linken van de overdracht aan het verleden blijft voor haar fundamenteel (Klein 1936, in Spillius 2007, p. 93). In haar praktijk ontmoette ze twee aan elkaar tegengestelde vluchtwegen bij de patiënt: deze kan zowel wegvluchten van de overdrachtsbeleving en zich helemaal verliezen in het spreken over het verleden (herinneren), als wegvluchten van het verleden en helemaal opgaan in de overdrachtssituatie (herhalen) (ibid., p. 90). Joseph (1985) wijst erop hoe de patiënt zijn geschiedenis defensief kan gebruiken om het onmiddellijke emotionele contact met wat er tijdens de sessie gebeurt te vermijden (in Feldman 2007, p. 614). Naast herhalingsdwang bestaat er ook herinneringsdwang (Thys 2023a, p. 128). Niet alleen herhalen, maar ook herinneren kan in dienst staan van de weerstand. Beide gevallen zijn een zich afkeren van de link tussen heden en verleden. Om niet in defensieve eenzijdigheden te vallen moet het heen-en-weer tussen verleden en heden in beweging blijven.
Dehistorisering (Bion, hier en nu, voorbij herhaling en herinnering)
De opgang van het hic et nunc was niet meer te stuiten. Bion zegt dat psychoanalytische observatie niet gaat over wat er is gebeurd, maar enkel over wat er gebeurt, over wat aan het gebeuren is (Bion 1967, p. 380). De analyticus moet niet bezig zijn met het zich herinneren van voorgaande sessies, noch met het verleden van de patiënt. Herinneringen zijn altijd misleidend want beïnvloed door onbewuste krachten (ibid.). Ze zijn even waardeloos als onvermijdelijk in het analytisch werk (Bion 1970, p. 32). De analyticus hoeft niet bezig te zijn met de levensgeschiedenis van de patiënt, en evenmin hoeft hij hem ertoe te brengen zich zaken te herinneren; hij moet enkel intuïtief observeren wat zich in de sessie afspeelt. ‹The analyst who comes to a session with an active memory is in no position to make «observations» of unknown mental phenomena› (ibid., p. 107). Bewuste pogingen om zich iets te herinneren — zoals bij Breuer en de vroege Freud — verstóren juist het analytisch proces. Daartegenover plaatst hij dream-like memory: zaken die — zoals een droom — onaangekondigd en ongezocht verschijnen in de sessie en al even snel weer kunnen verdwijnen. Deze ‹herinneringen› zijn juist wél ‹the stuff of analysis› (ibid., p. 70). Analoog aan zijn ‹thoughts without a thinker› bepleit Bion als het ware een openstaan voor het komen aanwaaien van ‹memories without a rememberer›. Dit impliceert een buitenspel zetten van een al te gedreven ‹herinneringslust› (Freud 1905c, p. 447). Bion is niet geïnteresseerd in het ‹kennen› van historische waarheid, maar enkel in het receptief zijn voor de actuele waarheid (O) van de patiënt in de sessie, want dat is de enige waarheid die zich in aanwezigheid van de analyticus ‹presenteert›. Deze receptiviteit, die een rêveriemodus bij de analyticus bevordert, is maar mogelijk door denudatie van de gerichtheid op herinneren (ibid., p. 35). Het gaat dan niet over overdrachtelijke anachronismen, maar om de O van Anna O. In deze fundamenteel ahistorische houding stelt Bion eigenlijk dat de herinnering geen garantie biedt op waarheid.
Dit alles betekent niet dat er niet van uitgegaan wordt dat in de analyse veel oude zaken herhaald worden, maar wel dat het niet nodig geacht wordt om de herinneringen eraan op te halen om iets in beweging te brengen. Herhaling is onvermijdelijk, herinnering dikwijls overbodig. Herhalingen hoeven niet als herhaling ontmaskerd te worden en herleid tot iets uit het verleden, maar dienen als actuele revelatie van waarheid die op zich gevaloriseerd moet worden. Dat het misschien om herhalingen gaat, doet minder ter zake, en hun interpretatie hoeft niet naar het verleden te voeren. Bion gaat dus een stap verder dan Ferenczi, die in zijn waardering van de actuele analytische ervaring uiteindelijk toch de herinnering te pakken wou krijgen. Voor Bion (1970, p. 108) vindt mentale groei plaats in een tijdloos tussen, voorbij herhalen en herinneren.
Keren we even terug naar Freuds aanname dat zelfs wanen historische waarheid bevatten en dat constructies kunnen worden gezien als equivalenten daarvan. Constructies door de analyticus bevatten hallucinatoire aspecten. Interessant is nu de link die bioniaan Figueiredo (in Ribeiro 2022, p. 934) maakt tussen constructies en rêverie: beide drukken iets uit van het horen van het onhoorbare en het zien van het onzichtbare in het spreken van de patiënt. Met Ribeiro (ibid., p. 935) lijkt me het verschil met de freudiaanse constructie echter dat deze laatste meer rationeel geëlaboreerd zijn en aan de patiënt worden voorgelegd als een waar narratief construct, terwijl rêverie eerder functioneert als een mentaal kompas in de analyticus om in contact te komen met het onbewuste van de patiënt.
De term ‹waakdroom›, die het eerst werd aangewend door Breuer (1893a en 1895d) voor de mentale zelfhypnoïdeachtige toestand van Anna O., wordt door Bion terug opgepikt, maar nu om er ook de te verkiezen mentale toestand van de analyticus mee aan te duiden. Anna O.'s waanachtige mijmeringen worden de waking dream thought (Bion 1970, p. 8) of rêverie van de analyticus. De analyticus moet de patiënt en de sessie ‹dromen›. Analyticus en patiënt komen idealiter beiden in een droomachtige toestand, zodat beider onbewusten met elkaar kunnen communiceren. Hier horen we weer de echo van Freud, die zegt dat de analyticus in zijn gelijkzwevende aandacht met zijn eigen onbewuste het onbewuste van de patiënt kan opvangen (1923a, p. 353). Het verschil is dat terwijl Breuer en de vroege Freud herinneringen actief ‹afdwongen› of expliciet voorlegden aan de patiënt, men nu alle ruimte laat voor ‹proustiaanse› onvrijwillige herinneringen, die de patiënt die zich overgeeft aan de vrije associatie kunnen verrassen. Zij komen spontaan op in lichamelijke en emotionele reacties, ook zonder dat ze naar iets specifieks uit het verleden verwijzen, laat staan dat de analyticus ernaar op zoek was. Terwijl Freud uiteindelijk de slapende honden klaarwakker wil maken, waarbij de duiding of de constructie fungeert als een wake-upcall, zegt Bion: laat de honden maar dromen en wij dromen samen met hen. De verandering bij de patiënt voltrekt zich niet zozeer in wakkere waakzaamheid, maar veeleer in de quasidroomtoestand zelf, ergens tussen slapen en waken in, of: niet in het wakker zijn maar in het — bijna — wakker worden.
Terwijl Freud (1940a, p. 476) stelt dat middels de constructies van de analyticus diens ‹kennis› ook de kennis van de patiënt wordt en Bion het, omgekeerd, had over hoe de patiënt zijn onbewuste ‹wijsheid› overdraagt op de analyticus (Grotstein 2007, p. 10), wordt het analytisch proces nu begrepen als een combinatie van beide, als een coconstructie en co-dreaming. Met de sterke wending naar het hier en nu is men de persoonlijke historiek van de patiënt gaan verwaarlozen, waardoor die op de achtergrond is geraakt. De analytische narratieven opgevat als coconstructies worden losgekoppeld van de individuele subjectiviteit en geschiedenis van de patiënt (Lafarge 2012).
Twee keer posterioriteit (na Bion, van heden naar verleden)
De toenemende gerichtheid op het preverbale en ongerepresenteerde, op dat wat niet herinnerbaar is want niet in een subjectieve historiek is ingeschreven, plaatst de hele thematiek van de historiciteit in de psychoanalyse in een nieuw daglicht. Met name de verhouding tussen herhalen en herinneren gaat tollen en ons doen duizelen. De focus op ‹herinneren› zonder zich te herinneren, waarvan we al een aanzet zagen bij Freuds constructies, gaat na Bion een hallucinante vlucht nemen. Het gaat dan over zaken die de patiënt — dikwijls heel vroeg — onderging, die aan hem gebeurden zonder er als subject ‹bij te zijn›, dus zonder aan het gebeuren deel te nemen. Maar kan men zich iets herinneren dat niet gebeurd is? We hebben te maken met wat Botella ‹memory without recollection› noemt, een geheugen zonder herinnering (Botella 2014; Groarke 2021, p. 1107). Het zijn herinneringen aan een verleden dat nooit tegenwoordig was (ibid., p. 1108). En ja, alweer horen we hier een verre echo van Freud, die in zijn casus van de Wolvenman spreekt van een ‹andere vorm van herinneren›: droomherinnering (Traumgedächtnis). Het was overigens ook al Freud (1914g) die herhalen een vorm van herinneren noemde, wat door latere auteurs weer wordt opgepikt (bijvoorbeeld Hinz 2012). En ondertussen leert de kliniek ons dat herhalen en herinneren elkaar geenszins uitsluiten: een in de therapie opgekomen herinnering doet het herhalen niet per se stoppen, zoals de hardnekkige herhaling van traumatische ervaringen de opdringerige herinnering eraan niet in de weg staat (Thys 2023a).
Wat we zien gebeuren is het vervagen van het verschil tussen herhalen en herinneren. Terwijl het vroeger klonk als ‹de herhaling staat de herinnering in de weg›, klinkt het nu ‹in de herhaling wordt er iets herinnerd›. Ook wat zich slechts herhaalt omdat er geen herinnering aan is, krijgt alsnog het statuut van herinnering. De therapeutische werkzaamheid van de herhaling op zich moge dan in ere hersteld zijn, ze wordt toch weer ingehaald door de analytische obsessie voor de herinnering: herhaling zelf wordt herinnering. Het geheugen moet en zal opgefrist worden, desnoods zonder een ‹herinnerde›, zonder een herinneringsobject. De freudiaanse constructie en Traumgedächtnis verwijzen steevast naar een veronderstelde historische waarheid, iets ouds, zo oud dat het niet herinnerd kan worden. Deze herinneringen zonder herinnering blijven dus verdoken herhalingen. Dan gaat het niet over iets nieuws dat voor het eerst, in de analytische sessie, verschijnt. Ook wat zich presenteert als nieuw is eigenlijk iets ouds en dus een vorm van herinnering.
Tegelijk genereert de vervaging van het onderscheid tussen herhalen en herinneren meer ruimte om wat er in de analytische sessie gebeurt te zien als nieuwe creaties. Door die vervaging verdwijnen immers de vraag ‹Is het een herhaling of een herinnering?› en dus ook de preoccupatie met het verleden naar de achtergrond. Wat hier volgens mij speelt, is een verschillende opvatting van het onbewuste. Bij Freud (en Ferenczi en Klein) bestaat het onbewuste uit verdrongen of afgesplitst oud materiaal; het onbewuste is oud (zij het springlevend). Niets van wat onbewust is, gaat ooit verloren, en het blijft zich dus herhalen en is in principe vatbaar voor herinnering. Wat er in het analytisch proces bewust wordt, verwijst bijgevolg naar het oude, dat regressief terug benaderd wordt. Het onbewuste klampt zich — in heimwee — vast aan het verleden. Bij Bion (en Lacan, en ook Deleuze) is het onbewuste eerder iets wat voortdurend in wording is, zich onophoudelijk vernieuwt en verjongt, dus nieuwe inhouden en spanningen produceert. Wat er in het analytisch proces ontluikt, is dan eerder iets nieuws. Dat nieuwe mag eventueel geïnspireerd zijn door oude dingen, maar het wordt er niet toe herleid; eerder verwijdert het zich er progressief van. Hier wil het onbewuste — niet in heimwee maar in ‹wegwee› — loskomen van het verleden. Zowel Lacan als Bion stelt dat er in een analyse meer is dan herhaling en herinnering (die beide naar het oude verleden verwijzen); met name in de overdracht wordt er iets gecreëerd, iets nieuws gefabriceerd.1 Overdracht is op z'n minst een legering van verleden en heden, van oud en nieuw, en is dus meer dan pure herhaling (Riesenberg-Malcolm in Hinz 2012, p. 1270). Precies in de herhaling ontstaat er iets nieuws; herhaling is niet louter het stompzinnig hernemen van het identieke, zoals Deleuze zegt. Herhaling genereert verschil (zie Moyaert 2022).
Kan de psychoanalyse haar obsessie voor de herinnering dan toch loslaten? Het ziet ernaar uit, ja. Maar het loslaten van de bewuste herinnering betekent nog niet het loslaten van het verleden. Het verleden blijft verleiden, zij het in omgekeerde richting dan voorheen.
Dat de postbioniaanse psychoanalyse het heden, de actualiteit van de analytische sessie, niet langer ziet als reproductie van het verleden, betekent niet dat dat heden geen impact zou hebben op het verleden. Het niet te recupereren verleden wordt alsnog, met terugwerkende kracht, geïmpregneerd door het heden, door de nieuwe ervaring. Het oude verdrongene wordt door het nieuwe doordrongen. Het verleden moet niet meer als iets ouds herinnerd worden, het wordt nu vernieuwd onder invloed van de nieuwe ervaring in de analyse. Het verleden dat niet gebeurde, dat nooit tegenwoordig was, moet niet in herinnering gebracht of in een constructie ondergebracht worden, maar wordt via de nieuwe, actuele ervaring alsnog gerepresenteerd, ingeschreven, ja, gehistoriseerd. Herinneren maakt plaats voor ver-inneren, verinnerlijken. Het — niet herinnerde, maar veronderstelde — verleden krijgt tegenwoordigheid. De idee van louter herhaling van iets ouds wordt afgelost door de idee van de verschijning van iets nieuws dat iets ouds retroactief tot leven brengt. Het verleden wordt niet langer begrepen als een vooraf bestaande entiteit die zich in het heden herhaalt, maar als iets wat in de sessie wordt gemaakt (Stern 1997, in Lafarge 2012, p. 1252). Met de nieuwe kalveren van de analyse worden de oude koeien uit de gracht van de overdracht pas geboren. Om het met de rake termen van Scarfone (2006) te zeggen: the return of the unpast gaat over in the production of the past.
Aan de vertrouwde opvatting van overdracht als herhaling, waarin het heden zich vormt overeenkomstig het verleden, wordt nu de omgekeerde opvatting toegevoegd: iets uit het verleden vormt zich overeenkomstig een nieuwe ervaring in het heden. Overdracht gaat dan niet van het verleden naar het heden maar omgekeerd: iets van het heden wordt overgedragen naar het verleden; overdracht is geen herhaling maar posterioriteit. De waarheid van wat er in de sessie gebeurt tekent a posteriori een ervaring uit het verleden. De overdracht wekt dan wel degelijk iets van vroeger tot leven, maar niet als een herhaling maar als een nieuwe beleving die met terugwerkende kracht een lading toekent aan iets uit het verleden dat die lading nooit heeft gehad. In die zin denk ik dat we Freuds bekende Nachträglichkeit in de twee momenten van het trauma ook kunnen toepassen op de overdracht. In het bekende geval van Emma beschrijft Freud hoe pas bij een latere ervaring een vroegere ervaring met terugwerkende kracht een traumatisch karakter krijgt (Freud 1950c [1895], pp. 374-377). Zo ook is overdracht niet herhaling van iets ouds, maar iets nieuws dat met terugwerkende kracht aan iets ouds wordt gelinkt of er wordt opgeplakt. Door dat achteraf labelen gaan de twee ervaringen op elkaar lijken, waardoor de indruk ontstaat van een herhaling.
Ik wil hier nu onderscheid maken tussen twee vormen van posterioriteit. De ene, zoals zojuist beschreven, noem ik ‹psychodynamische posterioriteit›. Ze betreft een nieuwe ervaring in de analyse die helpt om iets ouds — eventueel zonder herinnering — tegenwoordigheid te geven. Het is een updating. De actuele ervaring is in die zin functioneel: ze is een openbaring of een openbarsting van het oude dat nog ongebeurd, ongeboren en geborgen was maar onbewust op deze baring aanstuurde. De ervaring in de sessie is wel nieuw, maar ze is toch aangedreven door iets ouds; ze is zowel stokoud als splinternieuw (Thys 2023b). De psychoanalyse baart oude baby's. Wegens deze aansturing vanuit het verleden is het een posterioriteit die zich, zoals in Freuds twee tijden van het trauma, inschrijft in een historiek.
Een tweede vorm van posterioriteit, die ik hier als hypothese wil voorleggen, noem ik ‹contingente posterioriteit›. Ze is een nieuwe ervaring in het analytisch proces die inhoudelijk, dynamisch onbewust, niet wordt aangestuurd door iets ouds, die met niets uit het verleden te maken heeft, geen openbaring vormt van iets ouds. Het is geen updating, maar werkelijk een up-to-date. Wat de compleet nieuwe ervaring wel doet is de continuïteit in de tijds- en zelfbeleving bij de patiënt verstoren, en daardoor is ze soms overrompelend.2 Om deze desoriënterende discontinuïteit, deze breuk met de eigen geschiedenis op te heffen, kan er een reflexmatige terugslag optreden die het nieuwe alsnog probeert te binden aan iets willekeurig ouds. Deze contingente posterioriteit werkt geruststellend en staat puur in functie van het herstellen van de verstoorde continuïteit in de tijdsbeleving. Een oppervlakkige gelijkenis met iets uit het verleden volstaat om van wat we niet kennen iets te maken wat we menen te herkennen. We doen het met terugwerkende kracht lijken op iets van vroeger. De ervaring van de patiënt in het ‹tweede moment› kan overdrachtelijk geïnduceerd zijn door de actuele analytische relatie, maar is niet overdrachtelijk in de zin van een herhaling van iets onbewusts vanuit het verleden. Het is pure overdracht in het hier en nu zonder link met de geschiedenis, zonder herhaling of herinnering. Deze hypothese impliceert het merkwaardige gegeven dat we zelfs bij een totaal nieuwe ervaring de neiging vertonen deze te linken aan het verleden. Zo hardnekkig kan de tendens tot historisering zijn.
Tot slot: psychoanalytische fylogenese en ontogenese
Ik heb als het ware een fylogenetisch spoor getrokken van hoe de psychoanalyse omgaat met herinneringen en geschiedenis, waarin onder meer de herinnering verschuift van het centrum naar de periferie, waarin de verhouding tussen herhalen en herinneren zich wijzigt, waarin de levensgeschiedenis belangrijk blijft, maar haar relatie tot de overdracht zich omkeert, waarin het nieuwe terrein wint van het oude, enzovoort. In deze ontwikkeling blijven de verschillende posities overeind maar variëren ze in belang, bewegen ze tussen voor- en achtergrond, wisselen ze elkaar af. Toch is er doorheen de tijd een tendens waar te nemen naar een afname van het belang hechten aan chronologie en historiciteit. Ook in de fylogenese van de psychoanalyse zien we — analoog aan levensgeschiedenissen — hoe toekomstige visies al sluimerden in het verleden en hoe in hedendaagse standpunten vroegfreudiaanse ideeën voortduren of zich zelfs meer dan ooit — nachträglich — manifesteren. De hedendaagse psychoanalyse genereert werkelijk nieuwe ideeën maar brengt ook oude ideeën tot leven. Oud en nieuw verstrengelen zich met elkaar. De vier posities die ik onderscheidde in de wijze waarop de psychoanalyse kijkt naar de levensgeschiedenis van de patiënt, kunnen we ook in de geschiedenis van de psychoanalyse zelf ontwaren.
Een gelijkaardig proces lijkt zich in een ingekorte versie te herhalen in de ontogenese van mijn eigen psychoanalytisch parcours, maar ook in vele psychoanalytische trajecten.3 Als ik me goed herinner, hechtte ik in de beginjaren van mijn psychoanalytisch werk meer belang aan de impact van de levensgeschiedenis op actuele ervaringen en was mijn aandacht voor het linken van heden en verleden veel groter dan in latere jaren. Analoog en in een nog meer ingekorte versie gaat de analysant in het begin van zijn analyse zijn verleden nog zien als bron of oorzaak van het heden en zoekt hij in zijn geschiedenis naar ‹waar het vandaan komt›, dus ook de patiënt is gefocust op zijn verleden en wil herinneren. Gaandeweg gaat hij dat minder belangrijk vinden en gaan verleden en heden als het ware gelijkwaardig worden en in elkaar schuiven. Het benoemen en verklaren van hun verbinding of onderscheid worden minder relevant. Het oorzakelijk denken verdwijnt naar de achtergrond. Hun situering in de chronologische tijd doet er minder toe. Voor zover patiënt en analyticus opgaan in het analytisch proces wordt niet alleen een eenzijdige preoccupatie met het verleden, maar ook de tijd zelf vergeten. De verminderde focus op herinneren en herhalen in de psychoanalytische fylogenese wordt in die zin in het particuliere analytische proces ontogenetisch … herhaald.
Manuscript ontvangen 18 augustus 2023
Definitieve versie 8 januari 2024
Literatuur
- Bion, W.R. (1962). Learning from experience. London: Maresfield Library, 1991.
- Bion, W.R. (1965). Transformations. London: Maresfield Library, 1991.
- Bion, W.R. (1967). Notes on memory and desire. In Cogitations, ed. F. Bion (pp. 380-385). London: Karnac Books, 2004.
- Bion, W.R. (1970). Attention and interpretation. London: Maresfield Library, 1988.
- Bion, W.R. (1989). Two papers — The Grid and Caesura. London: Karnac Books.
- Botella, C. (2014). On remembering — The notion of memory without recollection. The International Journal of Psychoanalysis, 95, 911-936.
- Breuer, J. & Freud, S. (1893a en 1895d). Studies over hysterie. In Werken 1 (pp. 441-702). Amsterdam: Boom, 2006.
- De Vleminck, J. (2023). Assepoester of koningin van de psychoanalytische techniek? — Ferenczi leest Freud over de tegenoverdracht. In C. Franckx & M. Hebbrecht (red.), Het kinderlijk trauma — Verloren tussen tederheid en passie (pp. 189-203). Antwerpen: Gompel&Svacina.
- Feldman, M. (2007). The illumination of history. The International Journal of Psychoanalysis, 88(3), 609-625.
- Ferenczi, S. (1909). Introjection and transference. In First contributions to psycho-analysis (pp. 35-93). London: Karnac, 1980.
- Ferenczi, S. (1921). The further development of an active therapy in psycho-analysis. In Further contributions to the theory and technique of psycho-analysis (pp. 198-217). London: Karnac, 1980.
- Ferenczi, S. (1932). The clinical diary, ed. J. Dupont. Cambridge, MA: Harvard University Press, 1988.
- Freud, S. (1896c). Over de etiologie van de hysterie. In Werken 1 (pp. 787-813). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1900a). De droomduiding. In Werken 2 (pp. 22-582). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1905c). De grap en haar relatie met het onbewuste. In Werken 3 (pp. 346-556). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1913j). Het belang bij de psychoanalyse. In Werken 6 (pp. 256-279). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1914g). Verdere adviezen over de psychoanalytische techniek (II) — Herinneren, herhalen en doorwerken. In Werken 6 (pp. 425-433). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1918b [1914]). Uit de geschiedenis van een kinderneurose [De Wolvenman]. In Werken 6 (pp. 479-582). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1923a). ‹Psychoanalyse› en ‹Libidotheorie›. In Werken 8 (pp. 349-370). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1937c). De eindige en de oneindige analyse. In Werken 10 (pp. 270-305). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1937d). Constructies in de analyse. In Werken 10 (pp. 308-319). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1940a). Hoofdlijnen van de psychoanalyse. In Werken 10 (pp. 506-511). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1950c [1895]). Ontwerp van een psychologie. In Werken 1 (pp. 322-403). Amsterdam: Boom, 2006.
- Green, A. (2012). On construction in Freud's work. The International Journal of Psychoanalysis, 93, 1238-1248.
- Groarke, S. (2021). The sense of the past — Theoretical and clinical aspects of deferred action. The International Journal of Psychoanalysis, 102, 1098-1115.
- Grotstein, J. (2007). A beam of intense darkness — Wilfred Bion's legacy to psychoanalysis. London: Karnac Books.
- Hinz, H. (2012). Constructions in psychoanalysis: on the ‹assured conviction of the truth of a construction›. The International Journal of Psychoanalysis, 93, 1266-1283.
- Joseph, B. (1985). Transference — The total situation. The International Journal of Psychoanalysis, 66, 447-454.
- Klein, M. (1926). The psychological principles of early analysis. In Love, guilt and reparation and other works 1921-1945 (pp. 128-238). London: Virago Press, 1988.
- Klein, M. (1936). Lectures on Technique, ed. J. Steiner (pp. 25-94). London: Routledge, 2017.
- Klein, M. (1957). Envy and gratitude. In Envy and gratitude and other works 1946-1963 (pp. 176-235). London: Virago Press, 1988.
- Lacan, J. (1991). Le Séminaire de Jacques Lacan — Livre VIII: Le transfert (1960-1961). Paris: Éditions du Seuil.
- Lafarge, L. (2012). The screen memory and the act of remembering. The International Journal of Psychoanalysis, 93, 1249-1265.
- Leys, L. (2021). Literatuur, redding voor een troosteloos ik? — Fragmenten uit de therapie van een jonge man die niet kan spreken over zijn geschiedenis. In Psychose, lichaam en instelling (Diafora 6-7.02.2021) (pp. 138-147). Belgische School voor Psychoanalyse.
- Moyaert, P. (2022). De doodsdrift revisited — Een breuklijn tussen Freud en Deleuze. Amsterdam: Boom.
- Ribeiro, M.F.R. (2022). The psychoanalytical intuition and reverie — Capturing facts not yet dreamed. The International Journal of Psychoanalysis, 103, 929-947.
- Scarfone, D. (2006). A matter of time — Actual time and the production of the past. Psychoanalytic Quarterly, 75, 807-834.
- Spillius, E.B. (2007). Encounters with Melanie Klein. London: Routledge.
- Steiner, J. (red.) (2017). Lectures on technique by Melanie Klein. London: Routledge.
- Stern, D.B. (1997). Unformulated experience — From dissociation to imagination in psychoanalysis. Hillsdale, NJ: Analytic Press.
- Thys, M. (2021). Op de rand van het menselijke — Filosofisch-psychoanalytische impressies. Antwerpen: Gompel&Svacina.
- Thys, M. (2023a). Tussen verwonding en verwondering — Over trauma, herhalingsdwang en doodsdrift. In C. Franckx & M. Hebbrecht (red.), Het kinderlijk trauma — Verloren tussen tederheid en passie (pp. 127-143). Antwerpen: Gompel&Svacina.
- Thys, M. (2023b). De divantoerist (Inner Travels). Tijdschrift voor Psychoanalyse & haar toepassingen, 29(1), 35-37.
Noten
- 1.Zie Lacan 1991, p. 207: ‹[…] il y a dans la manifestation du transfert quelque chose de créateur.›, ‹Dans le transfert, le sujet fabrique, construit quelque chose.›
- 2.Vergelijk de catastrophic change bij Bion (1965, p. 8); zie Thys 2021 (pp. 243-244) over het totaal nieuwe als disruptief event.
- 3.Analoog aan hoe Freud op psychisch vlak de ontogenese van het individu begreep als een verkorte herhaling van de fylogenese van de mensheid (zie bijvoorbeeld Freud 1900a, 1913j, 1918b [1914]).
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden