De plicht(en) van de analyticus
Samenvatting
Het zevenentwintigste van de Psychoanalytische Symposia Utrecht was gewijd aan het thema ‹rechten en plichten›, door de symposiumcommissie geplaatst in het kader van de intrede van de marktwerking in de geestelijke gezondheidszorg, en de invloed hiervan op de psychoanalytische praktijk. Een actueel en relevant thema dus, en het Academiegebouw vormde een passend sobere en toch sfeervolle omgeving voor een gedachtewisseling hierover.
Verslag van
Rechten en plichten — Over verantwoording en verantwoordelijkheid in psychoanalytisch perspectief [Utrecht, 5 juni 2010]
Forensisch psychiater en psychoanalyticus Daan Daniëls behandelde in de eerste lezing achtereenvolgens de ontwikkeling en functie van het geweten vanuit zowel freudiaans als (modern) kleiniaans perspectief, bevindingen uit observationeel en experimenteel onderzoek naar de gewetensontwikkeling bij kinderen, de begrippen schuld en schaamte, ‹de psychopaat› en de psychodynamiek van de leugen. Hij deed dit aan de hand van publicaties van een groot aantal auteurs, van wie hij de bevindingen naast en tegenover elkaar plaatste. Heel even ging het over overdracht en tegenoverdracht in het werken met patiënten met gewetenspathologie, bijvoorbeeld over projectieve identificaties waarbij zowel patiënt als behandelaar zichzelf en de ander afwisselend als dader en slachtoffer kan beleven, en over de valkuil van een te superieur moralistische houding, of die van het je juist verliezen in fascinatie — twee uitwerkingen van een ‹wij versus zij›-scenario. Deze thematiek maakte nieuwsgierig, en een klinisch vignet was hier welkom geweest. Mogelijk had Daniëls de enigzins ondankbare taak om als eerste spreker een theoretisch raamwerk te bieden en streefde hij naar volledigheid, maar ik vrees dat dit voor de gemiddelde toehoorder toch een wat lastig te volgen relaas opleverde.
Tineke Hartgers wist meteen al meer contact te maken met het publiek door haar openheid — die zij overigens ook goed kon afgrenzen — over de betekenis van vertrouwelijkheid en een vertrouwde plek in haar eigen leven. Haar betoog stoelde onder andere op een publicatie van Lear (2003) waarin deze stelt dat een ‹environment of trust›, een vertrouwde omgeving, noodzakelijk voor de totstandkoming van een psychoanalytisch proces, grotendeels gevestigd wordt door handhaving van de vertrouwelijkheid. Hartgers noemde een aantal potentiële bedreigingen van deze vertrouwelijkheid en de ermee verbonden dilemma's: de wens tot participatie in het wetenschappelijk discours, opgeroepen worden als getuige door de rechtbank, maar ook het op eigen initiatief schenden van de vertrouwelijkheid (bijvoorbeeld via ‹namedropping›). Als meest actuele voorbeeld van een bedreiging van de vertrouwelijkheid tussen analyticus en analysant voerde Hartgers de verplichtingen aan die behandelaars in toenemende mate worden opgelegd door ziektekostenverzekeraars, accountants en certificeringsinstellingen, en bij invoering van een elektronisch patiëntendossier. Nog eens betoogde Hartgers, nu bij monde van Van Haute (1997), dat het niet alleen gaat om de privacy van de patiënt. De vertrouwelijkheid plaatst de ‹sociale controle› als het ware tussen haakjes, en alleen daardoor kan de patiënt vrijuit — ‹als subject› — spreken.
Zich baserend op de beperkte literatuur, maar vooral puttend uit eigen ervaringen, vertelde Peter Vermeulen hoe de analyticus die hoort ernstig ziek te zijn, niet alleen in een medische maar ook in een interne ‹mallemolen› terecht komt, speelbal van paniek en afweer wordt, en in die emotionele gesteldheid de weg moet vinden in het dilemma ‹transparantie versus abstinentie› tegenover zijn patiënten. Wat wordt door de analyticus (of zijn waarnemer) bij een onderbreking gezegd en eventueel toegelicht, en wat wordt verteld bij hervatting van de analyse, en daarna? Vermeulen noemde Abend (1982) als belangrijkste bepleiter van de orthodox analytische praktijk: de informatie dient beperkt te worden tot de duur van de onderbreking, en vragen dienen niet te worden beantwoord maar geanalyseerd. Onthulling van de feiten zag Abend als primair gestuwd door tegenoverdrachtsgevoelens. Desondanks week hij zelf af van dit principe, en stemde hij zijn toelichting steeds af op de individuele patiënt, een gedragslijn die door het merendeel van de door Vermeulen geraadpleegde auteurs werd gevolgd. Vermeulen waarschuwde voor de ogenschijnlijk sympathieke visie dat een directe, zakelijke transparantie over de ziekte noodzakelijk zou zijn, en wees op het risico dat de analyticus vanuit de eigen kwetsbaarheid zou kunnen doorschieten in het geven van informatie, wat juist tot angstwekkende overvoering van de patiënt zou kunnen leiden. Dat Vermeulen naast het zelf doorstaan van zijn beproeving er tevens in slaagde zijn patiënten door deze moeilijke periode te loodsen, konden we afleiden uit twee mooie vignetten, waarin hij liet zien wat zijn eigen oplossingen bij deze analysanten aan materiaal hadden opgeleverd, en hoe zo het analytisch proces kon worden gecontinueerd.
Het tweede gedeelte van de dag werd geopend door Paul Verhaeghe, die de ethische plicht van de analyticus tegenover het vigerende maatschappelijk bestel aan de orde stelde. Hij wees op de onderlinge afhankelijkheid van individu en maatschappij, en stelde, Freud en Lacan volgend, dat het oedipuscomplex gezien kan worden als een sociale constructie, ingesteld door het subject, dat worstelt met de angsten die worden opgeroepen bij de beleving van genot. De wijze waarop dit interne conflict vorm krijgt, bepaalt dan de identiteit en de basishouding tegenover de buitenwereld. Omgekeerd kunnen identiteit en driftregulering andere invullingen krijgen als gevolg van maatschappelijke veranderingen, en Verhaeghe beschreef dit voor drie maatschappelijke modellen: het victoriaanse, het ‹post mei '68›-, en het huidige ‹Enron›-model. Verhaeghe sprak onderhoudend en met humor, maar hij expliciteerde wel de zorgwekkende implicaties van het huidige bestel — gedomineerd door marktwerking en managementcultuur en zonder overkoepelende ethiek als morele maatstaf. Hij deed dan ook een oproep tot abstinentie van de ons opgedrongen rol van ‹manager-therapeut›, in navolging van de neutrale positie die Freud innam ten aanzien van de ziekmakende patriarchale verhoudingen van zijn eigen tijd.
Famke Kwee vervolgde met een lezing waarin zij verschillende perspectieven op de psychoanalyse onderscheidde, gebaseerd op een samenhang van ethiek, epistemologie en therapeuticum. Vervolgens zette ze het bioniaanse perspectief uiteen, waarin het vinden van de emotionele waarheid door de analysant, via de alfa-functie en via een techniek die door Grotstein wordt beschreven als ‹becoming›, als therapeuticum geldt. In het kader van het thema ‹rechten en plichten› bepleitte Kwee vervolgens (gepaste) openheid tegenover de patiënt over de constellatie van waaruit we werken, en dan vooral over wat dit betekent voor de analysant. Tevens zag zij de verschillende perspectieven als bronnen van meer genuanceerde vraagstellingen in het kader van wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld naar de werkzame bestanddelen en uitkomsten van een psychoanalytische behandeling.
Dit symposium, dat nog werd afgesloten door een mooi en literair geïnspireerd verhaal, Gelogen waarheid, door publicist en journalist Bas Heijne, stemde tot bezinning, zowel over de psychoanalytische behandelpraktijk als onze plek binnen het huidige zorgaanbod en, in veel bredere zin, onze neutrale en daarmee impliciet kritische houding tegenover onze sociaal-maatschappelijke omgeving. Van het radicaal weigeren van de ons opgedrongen rol van manager-therapeut en het actief zoeken naar alternatieven waartoe Verhaeghe opriep is echter, op een paar moedige initiatieven na, nog weinig te bespeuren, en dat stemt treurig. Het is te hopen dat de oproep van Verhaeghe tot het radicaal weigeren van de ons opgedrongen rol van manager-therapeut, en het actief zoeken naar alternatieven, zo veel mogelijk navolging zal vinden.
Literatuur
- Abend, S.M. (1982). Serious illness in the analyst: countertransference considerations. Journal of the American Psychoanalytic Association, 30, 365-379.
- Lear, J. (2003). Confidentiality as a virtue. In C. Levin, A. Furlong & M.K. O'Neil (red.), Confidentiality, ethical perspectives and clinical dilemmas (p. 3-18). Londen: The Analytic Press.
- Van Haute, P. (1997). De psychoanalyticus en zijn beroepsgeheim. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 3, 22-29.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden