Ik heb geen waarde in jouw schaduw
Samenvatting
Sinds de ‹Groep› zich in 2005 afsplitste van de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse, heeft zij zich inhoudelijk geprofileerd met tweepersonenpsychologie en de intersubjectiviteit. Een van haar promotiemiddelen is het jaarlijks organiseren van een aantal seminars en een symposium. Bij eerdere edities troffen mij de zorgvuldigheid en toewijding, maar ook een wat zendingsachtige nadruk op bovengenoemde uitgangspunten, met daardoor een zekere eenvormigheid tussen de sprekers onderling.
Verslag van
Afgunst en jaloezie, symposium Nederlandse Psychoanalytische Groep [Amsterdam, 8 april 2011]
Thema van dit jaar was ‹Afgunst en jaloezie›, in de brochure ingeleid door Douwe Jongbloed. Eugenie Oosterhuis begon met een vooruitblik, over het verschil tussen de dyadische afgunst en de meer triadische jaloezie, de nauwe verwevenheid met aanslagen op het zelfgevoel en onvolbrachte separatie. Zij benadrukte ook de baarmoedernijd.
Ulrike Jongbloed bracht een breed opgezet verhaal, waarin zij via de universaliteit van afgunst en jaloezie in mythen en sprookjes, en de geschiedenis van de psychoanalytische theorievorming, uitkwam op de wijzen waarop de integratie van deze gevoelens kan mislukken. Delen van het gevoelsleven kunnen in het structuurmodel ontoegankelijk worden door verdringing. Objectrelationeel gedacht kan dit komen door onvoldoende holding om tot symbolisering en tot scheiding van zelf en object, werkelijkheid en fantasie, te komen, of wanneer pathologische splijting moet beschermen tegen een als vijandig of afwezig beleefde verzorger. Ondraaglijke leegheid is vaak het gevolg. Dikwijls neemt het kind dan zijn toevlucht tot illusies. Juist voor oedipale problematiek — met zijn sterke verbinding met grootsheid en uitverkorenheid versus waardeloosheid — worden vaak illusoire ‹oplossingen› gezocht. Niet voor niets is dit het domein van sprookjes. Hoe vroeger de onderliggende pathologie, hoe minder geverbaliseerd de analyticus de onverdraaglijke affecten te verteren krijgt en hoe meer door projecties en ageren, zoals aan de hand van mooie gevalsbeschrijvingen werd getoond. Naast het geven van duidingen is de gezamenlijk te creëren nieuwe (overdrachts)relatie met een wel-goed object van doorslaggevend belang voor het herstel van contact met het eigen innerlijk en de reflectie daarop.
Simon van der Spek putte voor zijn casuïstiek uit de rijkelijke literatuur. Afgunst en jaloezie verschillen in hun basis (impuls of complex gevoel), de mate van rijpheid en van potentiële destructie, maar beide gaan, onder andere via schaamte, samen met een ernstige aantasting van de zelfwaarde. Deze belemmert op zijn beurt het voor genezing noodzakelijke vermogen om iets goeds te ontvangen zonder wrok en minderwaardigheidsgevoelens, en dit maakt de therapeutische weg lang en moeizaam.
Van der Spek verbond in sprekende voorbeelden jaloezie met kleinheid en afgunst met schaamte, bij empathische tekorten uit de kindertijd. Gevolg was onder meer een desastreus effect op de gehechtheid en de realiteitszin en een afweer met entitlement en idealisering. Door de continu gunnende aanwezigheid van de analyticus en het overleven van vele aanvallen op zijn persoon, lukte het angst en achterdocht te modificeren en een evenwichtiger zelfbeeld tot stand te brengen.
In een moedige self exposure besprak Barbara Swart haar afgunst op haar analyticus. Zij gebruikte uit de kleiniaanse theorie het ontwikkelingsperspectief van het niet-bereiken van de depressieve positie, waardoor eigen separatie niet verdragen wordt en die van anderen benijd. Verschillen met anderen worden paranoïde verwerkt en leiden tot krenking, narcistische woede en wraak. De afgunst kan dyadisch zijn, als het de vrijheid en vermeende schuldeloosheid van de ander betreft, maar — anders dan eerdere auteurs menen — ook triadisch, wanneer de rivaal gezien wordt als de kaper van de door het subject verloren perfectie, waarmee dan ook nog liefde van anderen afgetroggeld wordt. Schuld en schaamte over de afgunst dreigen de therapeut als container te vernietigen, waardoor de honger (en daarmee de afgunst) blijft. Dit werd goed verduidelijkt met klinisch materiaal, met veel rivaliteit en neerbuigendheid.
Afgunst werd ook geschetst als afweer door projectieve identificatie, waarbij een uiterst ambivalente omgang blijft bestaan met een uitvergrote, geïdealiseerde inhoud in een ander. Fallusnijd bij de vrouw is in dit licht te zien als een zich ontdoen van voor de moeder bedreigende (‹fallische›) inhouden, met de belofte haar niet te verlaten en niet te passeren, terwijl de relatie tot de man rivaliserend of onderworpen blijft. Juist gezien deze moeite met het in bezit nemen van eigen agressie pleit Swart voor het benutten van afgunst als separerend en groeibevorderend.
Dirk Vlietstra begon zijn verhaal met een afgewogen overzicht van het belang van taal en symbolisering voor het ontstaan van het zelf, en het uit de dyade (bakermat van afgunst) komen tot de triade, waarin het kind de ‹buitengesloten derde›, en dus jaloers is. Voor deze ontwikkeling is de beschikbaarheid van een vaderfiguur naast de moeder een vereiste. Het kind kan dan komen tot het concept van de penis-as-a-link, waarbij het zich een band tussen de ouders kan voorstellen waarin het een plaats heeft, terwijl ambivalentie daarover verdragen kan worden.
Voor zijn onderwerp, penisnijd, maakte hij onderscheid tussen het normale ontwikkelingsfenomeen en een pathologisch, gebaseerd op een allesdoordringend besef van gemankeerd-zijn. Dit gaat dan niet meer om een onvermogen het reële geslachtsverschil te verwerken, maar om een fantasie waarin het bezit van de penis — in die betekenis aangeduid als ‹fallus› — staat voor veiligheid, macht, en vrijwaring van alle narcistische tekorten. Een fetisj in feite, voor het ontbreken waarvan de moeder gehaat wordt, met het onoplosbare alles-of-niets-karakter van het denken uit de dyadische, ongesymboliseerde fase. Bij dit niveau horen ook somatiseren en concreet handelen om dit tekort in de fantasie op te heffen. Afhankelijkheid wordt in deze sfeer beleefd als totale overlevering aan kwaadwillende, superieure almacht. Deze nijd kan ook mannen treffen, zeker wanneer er onvoldoende gelegenheid is geweest tot identificatie met de vader.
Van zowel een man als een vrouw werd de behandeling besproken, met een onvermijdelijk tumultueuze, agerende, overdracht. Rust kon ontstaan toen het alsnog lukte de ruimte voor de ‹derde positie› te creëren.
Henk de Meij, de voorzitter, verraste daarna in de discussie met een vlammende ode aan de schoonheid van de vrouw, waardoor de man in termen van afgunst onvermijdelijk op achterstand gezet zou worden.
Mijn indruk van deze middag was dat er nog steeds een duidelijke signatuur is in ontwikkelingsgericht en intersubjectief denken, maar dat er meer differentiatie tussen de verschillende sprekers was, alsof ook binnen de Groep meer ruimte is ontstaan; een ruimte die zich dan ook aan de toehoorders kan mee-delen. Deze ervoer ik ook aan de ruime mate van associaties met mijn eigen klinisch werk — voor mij het criterium voor succes van dergelijke bijeenkomsten. Wat ik miste was het (klassieke) verband met homoseksualiteit. En aan de ‹gewone› penisnijd bij de vrouw leek niemand zijn vingers te willen branden; een feministische erfenis?
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden