Zonder standaarden maar niet zonder principes
Samenvatting
Sedert 2002 organiseert de Kring voor Psychoanalyse van de New Lacanian School jaarlijks een programma dat voeling houdt met the state of the art in de lacaniaanse psychoanalyse, zoals Jacques-Alain Miller die uitwerkt (zie www.kring-nls.org). In de praktijk blijken de meeste deelnemers uit het klinische veld te komen en dat programma als permanente vorming te beschouwen.
Verslag van
Hoe werkt de psychoanalyse vandaag? [Gent, 27 april 2011]
Het thema van 2010-2011, ‹hoe de psychoanalyse werkt›, leek de gelegenheid om een breder publiek even te laten proeven van wat de lacaniaanse psychoanalyse tegenwoordig te bieden heeft. Het werd een soort opendeurdag, die bleek aan te spreken: in de schitterende Nemrodzaal in Gent waren heel wat nieuwe gezichten te ontwaren.
Voorzitter Geert Hoornaert moduleerde het thema in een aantal vragen: Hoe onthaalt de psychoanalyse de vraag van iemand die lijdt? Heeft ze oor voor nieuwe symptomen (‹gedragsstoornissen›)? Wat beoogt ze (in onderscheid met de psychotherapie)? Wat kunnen we met psychosen doen? Maar ook, als voorwaarde voor al die vragen: Wat is een psychoanalyticus? Daarbij zette hij meteen ook de bakens uit waarbinnen lacaniaanse antwoorden uit te vinden vallen: spreken doet altijd op onmogelijke verhoudingen (ouders-kind, man-vrouw) stuiten. Het antwoord daarop kan geen evidence-based weten zijn (met de daaruit voortrollende behandelprotocollen), maar moet, per geval, uitgevonden worden, vanuit de plaats die een analyticus, ‹als object›, in de overdracht kan innemen — vanuit zijn eigen verlangen, vanuit het einde van zijn eigen analyse.
De studiedag bestond uit twee delen. In de voormiddag toonden vier klinische vignetten psychoanalytici aan het werk: Lieve Billiet, Luc Vander Vennet, Cédric Van Moorsel, Thomas Van Rumst. De namiddag bracht een getuigenis over de eigen analyse door een psychoanalytica: Anne Lysy.
Vignet 1, over een vrouw in een private praktijk, hanteerde het onderscheid tussen ‹klacht› (eindeloze ruzies met haar vriend) en ‹symptoom› (willen verhuizen én vreemde talen spreken). De klacht kon buiten de overdracht gehouden worden (door meteen te stellen dat een analyse geen garanties doch enkel kansen biedt), terwijl iets van het dubbele symptoom wel in de overdracht werd toegelaten (de vrouw kon ‹in de buurt› terecht, bij iemand met wie ze een vreemde taal kon spreken). Uit de discussie daarover bleek dat lacanianen niet gestandaardiseerd reageren op de ‹preliminaire praktische problemen› die elk symptoom stelt voordat het subject daarop in de overdracht aanspreekbaar wordt.
Zodra dat was geregeld kon de analyse al snel een tiktakspel van imaginaire identificaties met de in het verleden overaanwezige moeder blootleggen (tussen ‹vriend=moeder› en ‹ik=moeder›). Dat had angst tot gevolg. Even ontangsten, met wat uitleg over de angst (ook dat permitteren lacanianen zich), maakte daarop een eerste confrontatie mogelijk met het obscene genot (van de moeder) in het fantasma. Resultaat: er werd iets als een relatie ‹ineengeknutseld› en het geruzie met de vriend, dat dus niet de focus van die analyse vormde, werd leefbaarder.
Vignet 2 toonde wat lacaniaans werken met psychotische jongeren voor een instelling betekent. Die dringt zich niet op als ‹kader› of ‹structuur› waaraan elke jongere zich moet aanpassen — als voorwaarde voor een pedagogische aanpak. Zeker bij psychosen leidt een dergelijke ‹tegenoverdracht› tot onwerkbare ‹negatieve overdrachten›. En dus kan een instelling zich beter aan elke afzonderlijke jongere aanpassen, zodat die een ‹positieve overdracht› ontwikkelt — waarbinnen hij, samen met begeleiders, met de brokstukken waarover hij zelf beschikt, een eigen ‹structuur› kan creëren. Ook hier weer: geen standaarden, maar bepaalde in de eigen analyse gegronde principes.
Dat werd geïllustreerd door het werk met een jongere — die er als baby door zijn ouders letterlijk uitgegooid was (door het raam) — en dit trauma op anale wijze had verwerkt. Door met de jongere rond het symptoom (encopresis) samen te werken stelde de instelling hem in staat om zijn identificatie met het uitwerpsel (‹ik ben stront›) leefbaar te maken.
Vignet 3 reveleerde hoe in een psychiater een psychoanalyticus op de loer kan liggen. De psychiater werd gevraagd een baby (meisje) te beschermen tegen haar depressieve moeder, die haar begon te haten omdat ze alle aandacht kreeg die zij zelf nooit van haar moeder had gekregen. Preliminair zette de psychiater dan ook eerst even de moeder op haar plaats: ‹Moederschap is geen spontaan verlangen, en bestaat dus niet alleen uit positieve gevoelens.› Maar daarbij kwam meteen ook de analyticus om de hoek kijken: ‹Jouw moederschap is bepaald door je verhouding tot je moeder … en dus heb je recht op een ruimte buiten je eigen moeder om daarbij stil te kunnen staan.› Dat bleek voldoende overdracht te wekken om de vrouw te kunnen laten verdragen dat niet op al haar vragen werd geantwoord. En om haar zich bewust te laten worden van het imaginaire van haar verhoudingen, met al zijn complicaties: ‹Ik haat juist wie ik het liefst zie (moeder) … want ik weet niet wat ik van hen wil — en dus is het allemaal mijn fout.› Deze impasse kon doorbroken worden door het onbewuste op het toneel te roepen: ‹Droom je soms?› Deze eerste situering van het imaginaire en het symbolische leidde op verschillende fronten tot onthechting: tegenover moeder en medicatie, maar ook tegenover het eigen genot (verdwijning astma / verschijning seksualiteit).
Vignet 4 voerde een man ten tonele die, in zijn analyse, van de ene verrassing in de andere viel. Achtergrond daarvan was de naam van een spel dat hij als kind uitvond en waarin hij een naïeve stripfiguur met een racistisch scheldwoord verdichtte. Daarmee had hij zijn moeder geprovoceerd om te bekennen wie zijn echte vader was (een vreemdeling). De klap die hij toen incasseerde, maakte van hem een ‹gedragsgestoorde allochtone jongere›. Daarin leek een ommekeer te komen toen hij zelf vader werd. Hij wilde echter zo’n aanwezige vader zijn dat het tot slaande ruzie met de moeder kwam en hem elk contact met zijn dochter werd ontzegd. Bijzonder boeiend was de wijze waarop zijn analyse inwerkte op het imaginaire van zijn lichaam (toen hem gevraagd werd op zijn eigen lichaam te tonen hoe groot zijn dochter was, verdween de pijn op die plaats — waarop hij het laatst fysiek contact met haar had) en op het reële van zijn genot (zijn analyticus herhaalde, in het dialect van de man, maar dan ontdaan van elk spoor van dwangneurotisch genot in het anale, de racistische beledigingen die hem ooit zo hadden gekwetst). De discussie benadrukte dat ‹abstinentie› betekent dat een analyticus de vinger probeert te leggen op het genot bij het subject, zonder daarvan zelf te genieten (wat weer een kwestie van de eigen analyse is).
Nadat de klinische vignetten, wars van elk jargon, de tegenwoordige lacaniaanse praktijk hadden geschetst, was het moment aangebroken voor de grote gok van de studiedag: voor het eerst zou een psychoanalyticus voor een lekenpubliek (en dus niet voor collega’s) over de eigen analyse getuigen. Anne Lysy’s verhaal begon als een sprookje: ‹Er was eens een heel klein meisje, dat heel gedreven was ...› Wat volgde, was zo rijk en complex, zo mooi en waar, zo eigen en fundamenteel, dat ik het niet waag om dat hier even te resumeren. Ik verwijs naar iNWiT (Nederlandstalig tijdschrift van de New Lacanian School) dat in zijn eerstvolgende nummers verschillende getuigenissen van Anne Lysy zal publiceren, waaronder deze die op deze bijzonder geslaagde studiedag werd gebracht.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden