Lusteconomie
Samenvatting
Arnold Heertje vindt de parallel die ik ontwaar tussen laatkapitalistische ‹economie› en freudiaanse ‹lusteconomie› weinig overtuigend. Zeker wanneer, zoals hij schrijft, de term lusteconomie ‹zonder nadere toelichting wordt gebezigd›. ‹Wat moet ik mij hierbij als vreemde in de psychische bijt voorstellen?› vraagt hij zich geïrriteerd af.
Repliek op
Arnold Heertje, commentaar, p. 188
Zal ik het nog eens uitleggen? Zal ik nog eens herhalen dat ‹leven›, dit wil zeggen ‹prikkelreactie›, naar een principe luistert dat niet louter met de biologische functionaliteit samenvalt? Dat een organisme op prikkels reageert niet louter om het biologische nut dat dit oplevert, maar om het genot en de lust van het reageren zelf? Dat de zuigeling aan de moederborst sabbelt, niet enkel om zijn hongerstimuli te stillen en voedsel op te nemen, maar ook om het genot en de lust van het sabbelen op zich? Om de lustwinst?
Arnold Heertje begrijpt dat niet, want die lustwinst ‹is [toch] gewoon het subjectieve nut dat de mensen ontlenen aan het bevredigen van behoeften›. Hier komt de kern van zijn onbegrip bloot te liggen. Dat er zoiets als lust en lustwinst is, is voor hem geen probleem, dat is gewoon het ‹subjectieve nut› dat het individu bij het reageren op prikkels — het bevredigen van zijn behoeften — ondervindt. Maar dat dit epifenomeen tot beginsel wordt verheven, dat het organisme niet enkel reageert om zijn behoeften te bevredigen, maar ook — en ook in principe — omwille van het ‹bijproduct› lust: dit idee stuit hem tegen de borst. Een epifenomeen wordt een even principiële plaats toegedicht als het ‹echte› principe. Beide werken onverzoend op elkaar in. Ze ‹deconstrueren› en ‹perverteren› elkaar. Dit vindt Heertje te ver gaan.
Zijn onbegrip is trouwens niet geheel onbegrijpelijk. Dit psychoanalytische basisinzicht is nu eenmaal moeilijk te slikken binnen het huidige wetenschappelijke klimaat. Aan de basis van het libidinale leven van de mens ligt niet mooi één principe (het zelfbehoud van de soort bijvoorbeeld, zoals het allesoverheersende neodarwinistische paradigma stelt), maar altijd een dubbel, en bovendien inherent conflictueus principe. Wat vanuit een gangbaar wetenschappelijk perspectief als bijproduct gezien wordt, intervenieert op het niveau van het principe. De lust die het zuigen teweegbrengt is tegelijk een libidinaal motief voor het zuigen en maakt dat we overal aan zuigen, ook aan de overdosis sigaretten waarmee we longkanker over ons afroepen. Die laatste ‹abnormaliteit› zegt alles over het complexe beginsel — het lustprincipe — waaraan ons libidinale leven gehoorzaamt. Wie ermee vertrouwd is, kijkt anders — en beter— naar het niet te genezen onbehagen dat onze individuele en collectieve cultuur recht houdt. Maar, toegegeven, het blijft een moeilijk met onze common sense te verzoenen paradigma.
Heertjes onbegrip mag dan begrijpelijk zijn, het is tegelijk ook erg merkwaardig, en wel omdat hij een grote expertise in economie heeft. Economie, zo schrijft hij, ‹omvat alle handelingen die een reactie op de schaarste, het eeuwige tekort van middelen ten opzichte van behoeften behelzen›. Is dat echt zo? Is onze economie een antwoord op schaarste? Zo dacht inderdaad Aristoteles er nog over en met hem de hele premoderne en prekapitalistische economie. De mens is een wezen vol behoeftes, en een huishouding (‹oikonomia›, economie) is de leer om daaraan tegemoet te komen. Maar geldt dit voor de moderne kapitalistische economie? Is het Coca-Cola-concern rijk geworden omdat het zo adequaat de dorst lest? Toen het gelanceerd werd, had niemand behoefte aan Coca-Cola, maar het bedrijf met die naam is rijk geworden doordat het een behoefte aan Coca-Cola — en, exacter, een behoefte aan Coca-Cola-behoefte — wist te creëren. Natuurlijk beantwoordt een cola ook aan onze biologische behoefte, maar het economische succes gaat terug op een ‹pervertering› en kolonisering van die behoefte, die maakt dat ik die voel ook als ik geen dorst heb. Coca-Cola beantwoordt niet aan een schaarste maar heeft er een gecreëerd. Het vult geen ‹gat in de markt›, het maakt dat gat alleen maar groter. Voor een econoom moet dit niet vreemd in de oren klinken.
De waarde van Coca-Cola is daarom niet terug te voeren naar de ‹reële› productiekosten, maar — inderdaad — naar de meerwaarde, naar wat iemand zo gek is ervoor te geven (ongeacht de productiekosten). Het is in die zin dat ik in mijn essay de meerwaarde ‹fictief› noem, want gebaseerd op ‹verbeelding›, op wat de ene mens ‹denkt› dat de ander voor dit product zou geven. Ik haal in mijn essay een ‹Van Gogh› aan als extreem voorbeeld. De reële productiekosten zijn hier marginaal in vergelijking met de gegenereerde ‹fictieve› meerwaarde. ‹Zoals David Ricardo (1772-1823) reeds opmerkte hangt de prijs op een bepaald moment af van wat een gek ervoor geeft›, kan ik nu met Arnold Heertje zeggen. In tegenstelling tot wat hij lijkt te suggereren, geldt dit mijns inziens in een moderne, kapitalistische economie voor alles. De waarde van een product ligt niet in de productiekosten en evenmin in de manier waarop het aan onze behoeften beantwoordt, maar in de ‹meerwaarde›: aan wat de ene ‹gek› verbeeldt dat de andere ‹gek› ervoor wil geven.
Het is in die zin dat onze economie het ‹primaat van de verbeelding› huldigt. En hier ligt ook de parallel met de psychoanalyse, die datzelfde primaat huldigt, al heet het bij haar het ‹primaat van de wens›. Ons psychische — lees libidinale — leven is niet terug te voeren tot natuurlijke behoeften. Die zijn er wel, maar worden doorkruist (geperverteerd) door een ‹verlangen›. Dat verlangen leeft ervan om het tekort dat het opgevuld wil zien tegelijk steeds groter te maken. Zo houdt de markt van het verlangen zich draaiend. Dit inzicht is niet exclusief psychoanalytisch, maar zeker ook economisch.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden