Wederzijdse bevruchting door deconstructie
Samenvatting
Volgens de inleiding, die De Vleminck voor zijn rekening neemt, is het hoofddoel van Sexuality and psychoanalysis om de seksualiteit als centraal thema in de psychoanalytische theorie en praktijk te ‹revitaliseren›. In deze bundel worden twaalf essays gerangschikt volgens vier thema's: ‹seksualiteit en metafysica›, ‹seksualiteit en klinische praktijk›, ‹seksualiteit en politiek› en ‹seksualiteit en esthetica›.
Bespreking van
Jens De Vleminck & Eran Dorfman (red.) (2011). Sexuality and psychoanalysis — Philosophical criticisms. Leuven: Leuven University Press. ISBN 978 90 5867 844 7, 240 pp., € 39,50
De filosoof Paul Moyaert start met een prachtig artikel over de vraag wat er beangstigend zou zijn aan seksueel plezier. Hiervoor ontwikkelt hij een filosofisch betoog rond de platonische opvatting over plezier als het vinden van voldoening (‹satisfaction›) die verschilt van de arestoteliaanse zelfontplooiing als ultiem plezier. Freud ontdekte dat seksueel plezier en angst inherent met elkaar verbonden lijken te zijn, doordat er een transitie, een verandering van positie, plaatsvindt van niet-plezier naar plezier: verandering beangstigt blijkbaar. Moyaert bekritiseert het enge denken van Freud over seksuele voldoening (het orgasme) en verbreedt dit denken met het lacaniaanse jouissance-concept. Zo komt hij tot een nieuwe definitie van plezier als ‹de vitale uitdrukking van de perfectie van de actie›: plezier als overgave aan de actie. Dit roept terecht angst op omdat de veilige grenzen van de freudiaanse economische voldoening in het niet verzinken bij de lacaniaanse jouissance en omdat dit morele vragen oproept over wat kan en niet kan.
Adrian Johnston tracht dieper in te gaan op een andere vraag van Freud, namelijk waarom seksualiteit als zodanig traumatisch is. Volgens de auteur heeft Freud hier zelf geen bevredigend antwoord op kunnen formuleren omdat hij een blinde vlek bezat voor het trauma van de dood en de inherente onrepresenteerbaarheid ervan. Aan de hand van Freuds zelfanalyse tracht hij verbanden te leggen tussen diens obsessie met sterfelijkheid en seksualiteit door de — reeds vaker bestudeerde en al bekende — hiaten bloot in deze zelfanalyse bloot te leggen. Zo wil de schrijver tot een ‹mogelijke transformatieve alteratie van de psychoanalytische visie van het subject-tussen-leven-en-dood› (p. 38, vert. LP) komen.
De lacaniaan Vladimir Safatle biedt ons een boeiend artikel waarin hij de drifttheorie, en meer specifiek de doodsdrift, centraal stelt in de psychoanalytische kliniek. Hij verbindt de drifttheorie met ‹de dood, libido en negatieve ontologie›. Vertrekkende van de doodsdrift, die voor Freud enkel een zinloze annihilerende kracht was, ontsluiert hij de mechanismen van een vitale kracht vanuit de dood, een positieve pool van zingeving. Safatle toont hoe Lacan vanuit deze denkwijze nieuwe pistes geopend heeft rond het negatieve in de kliniek: herkenning van het zijn als gemis-aan-zijn (‹lack of being›). Het is een heerlijk artikel, waar je bij elke zin kan stilstaan. Het eindigt met de vraag welk soort seksualiteit van deze ontologie kan komen.
In het volgende artikel, geschreven door Ruth Ronen, wordt seksualiteit bekeken als de lacaniaanse begeerte, geboren uit zucht naar liefde en waarheid. De niet te beantwoorden vraag over dé waarheid over dé liefde wordt door de filosofe behandeld aan de hand van het verhaal over de onmogelijke liefde tussen Alcabiades en Socrates. Of gaat het hier toch over dé ware liefde zoals die in de lacaniaanse kuur bedreven wordt: ‹een leegte, een gat, creëren› waardoor de ander kan gaan verlangen/leven/liefhebben?
Volgens Charles Shepherdson hielden Derrida en Lacan er een onmogelijke vriendschap op na. Spijtig genoeg reikt mijn kennis over beide schrijvers niet ver genoeg om de finesses van dit artikel te kunnen doorgronden. Ik heb na het lezen ervan wel het voldane gevoel toch weer iets nieuws begrepen te hebben van de essentie van Lacans denken.
In het deel over ‹sexuality in practice› worden de twee meest bestudeerde praktijkgevallen van Freud onder de loep genomen. Elissa Marder analyseert de ‹Wolvenman› van Freud vanuit het perspectief van de driftenleer. Hierin gaat ze zeer ver door de mens als seksueel dier neer te zetten vanuit de verschillende dierbeelden die de Wolvenman in zijn analyse gebruikt.
Daarna geven Philippe Van Haute en Thomas Geyskens een klinische en theoretische herinterpretatie van de geschiedenis van ‹Dora›. Ik veronderstel dat dit boeiend leesvoer is in freudiaanse studiegroepen. Via het detaillistisch uitrafelen van deze overbekende gevalsstudie leggen de schrijvers verbanden tussen trauma en dispositie, lichaam en psyche. Anderzijds worden Freud en de manier waarop hij zijn theorie over het verlangen en de drift op ambitieuze, misschien soms zelfs dubieuze, wijze verdedigde hier kritisch onder de loep genomen.
In ‹Seksualiteit en politiek› worden eerst Foucault en Freud naast elkaar gelegd door Eran Dorfman. Zijn tekst wil laten zien hoe de freudiaanse psychoanalyse kan helpen om tot de ervaring van een radicale verandering te komen binnen de context van de geschiedenis. Ten tijde van Freud ging het vooral over de invloed van de seksualiteit. Vandaag moeten we dit breder zien en analyseren hoe niet alleen de seksualiteit, maar ook de massa, de industrie, de cultuur, het kapitaal, het geld en alle andere instituten onze subjectieve ervaring beïnvloeden.
Veronica Vasterling verbindt dan weer de psyche met het sociale aan de hand van de feministische theorieën van Judith Butler. Volgens Butler is heteroseksualiteit een gepolitiseerde, opgelegde norm, die heeft geleid tot een binaire categorievorming: man of vrouw. De feministische filosofieën kunnen de psychoanalyse helpen met de deconstructie van gender als binair systeem en de heteroseksualiteit als een feit van de natuur. Ze heeft het in haar artikel over de belangrijke, doch ambigue rol van Lacan in de psychoanalyse, daar waar hij het reële en het symbolische niet voldoende met het sociale verbindt.
Cecilia Sjöholm gebruikt zowel Foucaults denken over seksualiteit als ‹bio-power›, als Lacans conclusies over het concept van de psychoanalytische techniek om een van de beste teksten van dit boek neer te schrijven. De termen ‹techniek› en ‹technologie› worden ingezet om de singulariteit van het subject te ontrafelen om zo tot verschillende subjectieve waarheden te komen in plaats van een particuliere waarheid te poneren. Volgens haar is het belangrijkste wat Lacan ons wilde leren de openheid om op continue wijze over de psychoanalytische tools in de kliniek te onderhandelen.
Ari Hirvonen en Tomas Geyskens nemen het laatste deel voor hun rekening. Hirvonen plaatst de lacaniaanse basisbegrippen ‹betekenaar› en ‹jouissance› in het enigmatische ‹sexuatiediagram› en legt uit hoe Lacan probeert om grip te krijgen op de ‹beyond of it› waarin ‹it› vervangen mag worden door kennis, ontologie, subject, waarheid,…, om zo te komen tot ‹de waarheid van de genietingen van het lichaam›.
Ook voor Geyskens zijn het de ervaring van het lichaam ónder het organisme en de ervaring van ritme die onzichtbare — seksuele — krachten zichtbaar maken. Er staan ook in dit artikel weer heel veel mooie zinnen en zinsconstructies. Ik ga wel niet akkoord met de beperkende functie die Geyskens aan de analytische kuur toebedeelt, namelijk die van narratieve productie waarin het ritme, de lichamelijkheid, geen plaats zou hebben. Hij baseert zich dan ook op een uitspraak van Freud uit 1895.
Eran Dorfman schrijft in zijn epiloog dat de psychoanalyse en de filosofie elkaar kunnen bevruchten. En inderdaad in dit boek hebben meer dan tien filosofen en psychoanalytici, kenners van Lacan en Freud, uit verschillende werelddelen in twaalf boeiende en uitdagende essays bewezen dat het thema van de seksualiteit zeer geschikt is om deze wederzijdse bestuiving vrucht te doen dragen. De filosofen dagen de analytici uit om de psychoanalyse kritisch te bekijken en omgekeerd wordt aan de filosoof gevraagd om de psychoanalyse serieus te nemen.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden