Een droevig misverstand
Samenvatting
Tijd is de metafysische spelbreker. Alle academische bezigheden waarbij tijd in het spel is, zoals geschiedenis, economie en psychologie, hebben last van deze spelbreker. Zij kunnen hun object van interesse niet op dezelfde wijze onderzoeken als de natuurwetenschap dat doet omdat bij de laatste het object van onderzoek gelijkblijvend is en onderworpen is aan een nomologische orde. Zelfs daarop bestaan in de natuurkunde uitzonderingen zoals we kunnen opmaken uit de recent bij de CERN ontdekte deeltjes die misschien sneller gaan dan het licht, tegen alle theoretische verwachtingen in.
Reactie op
Commentaar Arnold Heertje (2011-3, p. 188) en repliek Marc De Kesel (2011-3, p. 215)
Niets is zo veranderlijk als de mens. Pas achteraf kan men vaststellen hoe gedragingen van de mens tot een bepaalde situatie hebben geleid. Dat geldt zowel voor individuen als voor groepen. Denk maar aan een oorlog: er bestaan wel determinerende voorwaarden voor een oorlog, maar dat deze op een bepaald moment uitbreekt hangt meestal samen met toevalligheden. Hoe de oorlog afloopt is nog onzekerder en kan pas achteraf worden geduid. Voorspellende uitspraken zijn hier niet aan de orde.
Mijns inziens is die onvoorspelbaarheid ook van toepassing op de economie. Natuurlijk zijn er wel wetten waarnaar de economie zich gedraagt, maar die zijn maar gedeeltelijk toepasbaar en de rest is (massa)psychologie. Anno 2011 voelen wij dat aan den lijve met dreigende economische crises die maar niet onder controle komen ondanks alle wetenschappelijke kennis op dit terrein. Nu kan een econoom tegenwerpen dat de economie an sich zich wel nomologisch gedraagt (ondanks de diversiteit van opvattingen die door diverse economen worden geventileerd), maar dat politici er een potje van maken. Maar ja, een economie die niet wordt gedragen door mensen van vlees en bloed bestaat niet.
Welk verlangen heeft de redactie ertoe gebracht een econoom commentaar te laten geven op een artikel dat handelt over het lustprincipe, een onderwerp dat voor psychoanalytici al geen makkelijke kost is? Dat is vragen om moeilijkheden en die zijn er dan ook gekomen. De Kesel en Heertje praten in nummer 2011-3 van dit tijdschrift volkomen langs elkaar heen en dat hadden we van tevoren kunnen weten. Het resultaat is een mislukte ontmoeting tussen twee heterogene (?) wetenschappen. Om de tegenstrijdigheden bij de mens te begrijpen maakt De Kesel gebruik van de metapsychologie van Freud aangaande de lotgevallen van de drift en de lust. Dat in dit discours de term ‹economie› is binnengeslopen, is waarschijnlijk voor de redactie aanleiding geweest om een econoom van aanzien te verzoeken een commentaar op de tekst van De Kesel te leveren. Men zou kunnen zeggen dat de correspondentie de geadresseerde nooit heeft bereikt, ook niet achteraf. In zijn antwoord aan Heertje doet De Kesel, ook in nummer 2011-3, een beleefde poging om het nog eens te verhelderen door te verwijzen naar de ‹meerwaarde› bij Marx en de etymologische herkomst van de term ‹economie› te vermelden, namelijk gebeurtenissen die zich tussen mensen afspelen onder het dak van het huis (Grieks: oikos). Vergeefse moeite, vrees ik. Heertje vindt het artikel van De Kesel onwetenschappelijk en aan elkaar hangen van onbegrijpelijke zinnen. Ikzelf vond het een duidelijke uiteenzetting van een moeilijk item bij Freud.
Wat voor een econoom moeilijk te verteren moet zijn, blijven de psychoanalytische termen die ontleend zijn aan zijn vakgebied, de economie. Onder meer ‹lusteconomie›, ‹lustwinst›, ‹behoeften› en ‹meerwaarde›. Al of niet gelukkig gekozen, de psychoanalyse blijft zich evenals andere disciplines bedienen van termen die zijn ontleend aan andere vakgebieden. Dat lijkt haar kwalijk te worden genomen en wordt aangeduid als onwetenschappelijk en zelfs misleidend, zoals dat is gedaan in Le livre noir de la Psychanalyse (Meyer 2005). Iedere discipline ontleent woorden of samenstellingen van woorden aan andere domeinen van het leven. Dat de psychoanalyse als jonge wetenschap van de mens dat ook doet maakt haar daarom nog niet minderwaardig of onwetenschappelijk. In de context van de psychoanalytische theorie krijgen leenwoorden een andere waarde en betekenis. De ‹onbegrijpelijke zinnen› van De Kesel waar Heertje het over heeft, zijn voor mij verhelderend, terwijl ik mij heel goed realiseer dat het voor buitenstaanders een andere waarde heeft en misschien wel klinkklare onzin behelst. Het gaat daarbij om het beschrijven van verschijnselen die zich in de geschiedenis voor het eerst voordoen als probleem. Wat is en hoe werkt het bewustzijn? Dat daarbij gebruik wordt gemaakt van begrippen als ‹transcendentie›, een andere ‹Schauplatz› en ‹lustwinst›, lijkt mij legitiem.
De psychoanalyse genereert een theorie over het subject waarin het lustprincipe een belangrijke plaats vervult. De lotgevallen van de driften beschrijven in economische termen is niet per se noodzakelijk maar kan wel illustratief zijn, behalve dan voor Arnold Heertje, want die heeft nu wel wat anders aan zijn kop.
De discussie over wetenschappelijkheid is nog lang niet uitgewoed. Wie of wat maakt uit of iets wetenschappelijk vaststaat? Is dat het object van onderzoek of de methode die wordt toegepast, of beide? Alle wetenschappelijk methoden hebben hun onzekerheidsfactor en dat heeft misschien wel te maken met de fundamentele onmogelijkheid tussen woord en ding (cf. Foucault 1966) een theorie te plaatsen die de werkelijkheid geheel dekt. Dat geldt voor zowel de natuurwetenschappen als de menswetenschappen. Het criterium voor wetenschappelijkheid mag natuurlijk niet zijn dat Arnold Heertje het discours van De Kesel niet begrijpt. Naarmate de afstand tussen woord en ding groter wordt is de relatie tussen beide losser, waarmee de potentie van en de noodzakelijkheid om te duiden toenemen, en daar schuilt juist de kracht van de psychoanalyse.
Uitwisseling van gedachten met vertegenwoordigers van andere disciplines is in mijn ogen heel nuttig, maar wanneer er totaal onbegrip heerst, is dat alleen maar potsierlijk.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden