De hysterie als wijsgerig probleem
Samenvatting
‹Waarom kan de hysterie de filosoof nog boeien?› Philippe Van Haute en Tomas Geyskens (beiden filosoof en psychoanalyticus) gaan, met het werk van Freud en Lacan als richtlijn, op zoek naar een antwoord in deze bijzonder fascinerende studie over de dwarsverbindingen tussen de hysterie, de psychiatrie, de wijsbegeerte en de literatuur.
Bespreking van
Philippe Van Haute & Tomas Geyskens (2010). De kunst van een onmogelijk genot — Klinische antropologie van de hysterie bij Freud en Lacan. Utrecht: Uitgeverij IJzer. ISBN 978 90 8684 065 6, 195 pp., € 26,90. Ook in het Engels verschenen: A non-Oedipal psychoanalysis — A clinical anthropology of hysteria in the works of Freud and Lacan. Leuven: Leuven University Press, 2012, ISBN 978 90 5867 911 6, 180 pp., € 34,50
In de eerste vier hoofdstukken tonen Van Haute en Geyskens hoe Freud de psychoanalyse fundeert door (lichamelijke) symptomen niet zuiver neurologisch, maar ook psychotherapeutisch te benaderen. Freud brengt het ontstaan van de hysterie in eerste instantie in verband met een reëel psychisch trauma, namelijk de seksuele verleiding van het kind door een volwassene. Na het opgeven van deze verleidingstheorie wendt Freud zich tot een theorie van disposities. Hij ziet de psychoanalyse als een ‹pathoanalyse›, waarbij de pathologie ons op uitvergrote wijze de krachten en tendensen toont die bij ieder mens aanwezig zijn. De hysterische dispositie bijvoorbeeld, gekenmerkt door orale fixatie, een biseksuele aanleg, een krachtige seksuele drift en een afkeer van het seksuele genot, kan zowel tot uitdrukking komen in hysterische conversiesymptomen (‹Dora›), als zich op acceptabele wijze manifesteren in het lezen en schrijven van romans, novellen en verhalen. Volgens Freud is het mechanisme van de literatuur immers hetzelfde als dat van hysterische fantasieën, met dat verschil dat dagdromen in de literaire creativiteit gesublimeerd worden tot een hoger formeel en esthetisch genot. Dit pathoanalytische perspectief komt in een spanningsverhouding te staan met de psychogenetische benadering van de psychopathologie, die op de voorgrond treedt met Freuds introductie van het oedipuscomplex. Vanuit deze psychogenetische invalshoek wordt de hysterie opgevat als een ontwikkelingsstoornis, een mislukte poging om een oedipale crisis in de kindertijd of puberteit tot een goed einde te brengen. Volgens Van Haute en Geyskens doet een lezing die de hysterie terugvoert tot een oedipaal gemotiveerd verlangen echter geen recht aan de genuanceerdheid van Freuds teksten. De auteurs pleiten dan ook voor een psychoanalytische metapsychologie waarin de centrale positie van het oedipuscomplex niet vanzelfsprekend is.
In de laatste vier hoofdstukken bespreken de auteurs de spanningsverhouding tussen de oedipale benadering en het pathoanalytische perspectief in de bespreking van het werk van Jacques Lacan. In zijn herlezing van het geval ‹Dora› probeert Lacan aan de psychogenetische benadering te ontsnappen door het oedipuscomplex van de hysterie structuralistisch te interpreteren. Maar ook deze invalshoek biedt geen oplossing. Lacan begrijpt de vraag ‹Wat is een vrouw?› veeleer als een symptoom van Dora's hysterische pathologie dan als een universele problematiek waarop geen adequaat antwoord mogelijk is, en die in de hysterie wordt uitvergroot. In zijn bespreking van Freuds tekst Over de psychogenese van een geval van homoseksualiteit bij een vrouw brengt Lacan echter een belangrijk vernieuwend perspectief binnen. Door de liefde van de patiënte voor haar dame expliciet te vergelijken met de hoofse liefde, suggereert Lacan een intrinsieke band tussen pathologie en bepaalde culturele uitingsvormen, en stelt hij de hysterie voor als een uitvergroting van een structuurkenmerk van het (onbevredigbare) verlangen. In de hysterie wordt de onophefbare splitsing van vraag en verlangen zichtbaar als een eindeloos herhaald patroon: elk object dat ter bevrediging wordt aangeboden, vestigt opnieuw het tekort dat het verlangen aanwakkert. In zijn latere seminaries — L'envers de la psychanalyse en Encore — breekt Lacan zelfs geheel met het oedipuscomplex als centrale verklaring voor de hysterie. Lacan spreekt over een ander, ‹vrouwelijk› genot dat zich onttrekt aan de wetten van het symbolische systeem, voorbij de orde van de betekenaars van het tekort en dus ook van de castratie. Dit onmogelijke ‹genot van de Ander› — waarop de titel van het boek trouwens alludeert — is niet enkel bepalend voor het begrijpen van de hysterie, maar ook voor het begrijpen van cultuuruitingen zoals de mystiek en de hoofse liefde.
Is de hysterie nog van belang voor de filosofie? Volgens Van Haute en Geyskens wel. Het belang van de hysterie, en bij uitbreiding van de hele psychoanalyse, ligt volgens de auteurs niet zozeer in de vernieuwende notie van het onbewuste of in Freuds eigenzinnige benadering van de seksualiteit, maar in de centrale rol die het kristalprincipe1 in de psychopathologie krijgt toebedeeld. Deze bijzonder heldere studie die (en dat zullen de auteurs mij, gelet op hun conclusie, wel vergeven) bijna leest als een detectiveroman, laat op toegankelijke wijze zien hoe psychopathologische symptomen de basisstructuren van het menselijk leven blootleggen die tevens de bron zijn van de hoogste vormen van cultuur. Het boek is in ieder geval aanbevelenswaardige lectuur en stimuleert tot nadenken, zowel binnen het domein van de filosofie, van de klinische praktijk als van de psychoanalytische theorie.
Noot
- 1.Voor Freud bestaat er geen duidelijke grens tussen pathologie en normaliteit. Freud beschreef deze continuïteit als het ‹kristalprincipe›: als men een kristal op de grond gooit, zal het breken volgens lijnen die van tevoren niet zichtbaar waren, maar die wel tot de basisstructuur van het kristal behoren. Zo wordt ook de menselijke structuur pas duidelijk in de pathologie. Een neurose berust volgens dit principe niet zozeer op een stoornis in de ontwikkeling, maar is eerder een kwantitatieve uitvergroting van een algemeen menselijke driftproblematiek.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden