Het geval Onfray
Samenvatting
Sinds de millenniumwende is er in Frankrijk heel wat heisa geweest rond de psychoanalyse. Het begon met de algemene mobilisatie tijdens de eerste Staten Generaal van de Psychoanalyse in juli 2000. Deze kreeg haar vervolg na de studie van het Institution Nationale de la Science et des Experiments Médicales (INSERM) over psychoanalytische, gedrags- en familietherapie, waarin de superieure uitzonderingspositie van de psychoanalyse tot grote gram van haar tenoren onderuit werd gehaald. Er volgden controversiële wetsvoorstellen rond de erkenning van psychotherapie en een eerste piek op de schaal van Richter bij het verschijnen van Le livre noir de la psychanalyse (2005). Dit werd beantwoord door Pourquoi tant de haine (2005) van Frankrijks grande dame van de psychoanalyse, Elisabeth Roudinesco, en door L'Anti Livre noir de la psychanalyse (2006) onder redactie van Jacques-Alain Miller. Naar aanleiding van Le crépuscule d'une idole — L'affabulation freudienne van Michel Onfray (2010a) bereikte de intellectuele mediastorm een voorlopig hoogtepunt. De Engels-Pakistaanse auteur Hanif Kureishi noemt een en ander in topkrant Le Monde ‹een typisch Frans debat dat de buitenlandse intellectuelen fascineert›.
Op het eerste gezicht schreef Onfray met dit boek een typisch antifreudiaans essay, vol petite histoire die iedereen al kende en die geen enkel belang heeft voor de actuele psychoanalytische praktijk/kliniek. Gebaseerd op de historische kritiek van de Freudlegende, de epistemologische kritiek op zijn pseudowetenschappelijkheid en een morele incoherentie die blijkt uit het contrast tussen zijn geschriften en zijn briefwisselingen, worden Freuds tekorten blootgelegd. Dus: zijn psychoanalyse is te wantrouwen. Het is een populair (want ad hominem) argument in de publieke arena. Eerst wordt Freud als filosoof voorgesteld. Daaruit volgt dat de psychoanalyse — zoals elke filosofie — een genealogische1 ontzenuwing toelaat. Paradoxalerwijs houdt de kritiek, blijkens een tweede boek van Onfray, bepaald geen verwerping van psychoanalyse in. Nog in hetzelfde jaar reageerde hij namelijk met Apostille au Crépuscule — Pour une psychanalyse non-freudienne (2010b), dat hij ondanks tweehonderdzeventien bladzijden ‹een voetnoot› noemt. Hij dient er zijn critici van repliek en bepleit nota bene de psychoanalyse — weliswaar een niet-freudiaanse vorm. Het geval Onfray is dus paradoxaal. Zijn kritiek is scherp maar opbouwend en met zijn betoog werpt hij vooral een liefdesknuppel in het psychoanalytische hoenderhok.
Nietzsche leest Freud
Onfray (2010a) pres(en)teert vooral een nietzscheaanse lectuur van Freud. Eerst citeert hij Freud over zijn wezenlijk filosofische project: ‹[…] mijn uiteindelijk doel, de filosofie. Want dat is het wat ik oorspronkelijk wilde› (brief aan Fliess 1 januari 1896). Of: ‹Als jongeman had ik geen ander verlangen dan dat naar filosofische kennis [...] ik ben therapeut geworden ondanks mezelf› (brief aan Fliess 2 april 1896). Zijn psychoanalyse (‹C'est la thèse de ce livre›) is volgens Onfray dan een ware en juiste discipline in zoverre ze slaat op Freud en op niemand anders (p. 39). ‹De psychoanalyse is Freuds meest uitgewerkte droom› (p. 50). ‹Ik verzeker u duidelijk: de psychoanalyse is de filosofie van Freud en geen wetenschappelijke theorie die universeel geldig is› (p. 98). Ze is een ‹literaire psychologie voortvloeiend uit een autobiografie die geëxtrapoleerd en gegeneraliseerd wordt› (p. 104). Daartegenover poneert hij een interpretatie van de interpretatie: ‹[…] niet als een ware lectuur, de mijne, tegen een valse, die van Freud. Ik heb niet deze pretentie […] maar op het gebied van de (droom)duiding bestaat er geen wetenschap noch definitieve zekerheid of objectieve kennis, maar een subjectieve propositie die wordt voorgesteld als waarheid: een nietzscheaans perspectivisme› (p. 117, mijn cursivering). Of op het eind van zijn eerste boek (p. 576): ‹[…] misprijzen voor het oeuvre van Freud? Sûrement pas! Maar het bevrijden uit de legende om het zijn plaats te geven de geschiedenis, ziedaar de bedoeling van deze psychobiografie.›
Meteen wil ik beklemtonen dat Onfray er glansrijk in geslaagd is een goed gedocumenteerde en beargumenteerde — maar ook onderhoudende en met geslaagde humor geschreven — psychobiografie te presenteren. Ondanks diens familiale imbroglio (p. 119) legt Onfray minutieus de samenhang tussen talloze details van Freuds leven en zijn theorie bloot. Nauwelijks verholen impulsen tot vadermoord, een algemene incestueuze neiging en een fantasma van roem, eer en liefde van vrouwen staan hierin onmiskenbaar centraal. Maar so what? Wordt de relevantie van Einsteins relativiteitstheorie ondermijnd door diens zwak voor vrouwelijk schoon?
Onfray is een van de meest gelezen en mediagenieke hedendaagse Franse filosofen. Hij schreef tot dusver zo'n zeventig boeken, waaronder een ophefmakende reeks, Contre-histoire de la philosophie, en hij is oprichter van de Université Populaire de Caen, waar hij zijn waar(heid) aan de (gewone) man probeert te brengen onder het motto ‹Uti foro› (Gebruik de markt zoals ze is). Hij is icoon van een intellectuele en radicale traditie die waarde hecht aan het lichaam, het plezier, het populaire, het anti-institutionele en de satire. In zekere zin behoort hij dan ook zelf tot het ‹apparaat van de ideologische dominantie› (p. 453) dat hij precies verantwoordelijk stelt voor de vermeende freudiaanse idolatrie. Hij benoemt zichzelf consequent als een nietzscheaan en filosofeert naar diens voorbeeld met de hamer.
Hysterie en historie
Hysterische legende en hagiografie dienen daarbij plaats te ruimen voor historische bronnen. Ellenberger (1970) en Sulloway (1992) zijn belangrijke inspiratoren (2010a, p. 588 e.v.). Ook baseert hij zich op voornoemd rapport van het INSERM, dat de psychoanalyse onttroont en verder grosso modo soortgelijke conclusies oplevert als de studie van Wampold (2001). Uiteraard laat Onfray zich ook inspireren door collega-filosofen die zich (overigens om zeer uiteenlopende en onderling tegenstrijdige redenen) kritisch hebben uitgelaten over de psychoanalyse, zoals Alain, Jaspers, Politzer, Sartre, Popper, Wittgenstein, Deleuze & Guattari en Derrida (p. 598). Last but not least houdt Onfray echter de laatste Franse vertaling van Freuds verzamelde werk tegen het licht: onder andere diens slechts geleidelijk volledig vrijgegeven briefwisselingen en de notulen van de psychoanalytische woensdagbijeenkomsten. Hij maakt eruit op dat Freud veel heeft gelogen en bedrogen, bouwde aan de constructie van zijn eigen legende, bij herhaling correspondentie vernietigde of anderszins wilde doen verdwijnen, resultaten vervalste en patiënten uitvond enzovoort.
Onfray was nochtans gedurende vele jaren ronduit enthousiast over de psychoanalyse. Al vanaf adolescente leeftijd was hij gegrepen door Marx, Nietzsche en Freud (Ricoeurs ‹filosofen van het wantrouwen›). Freuds Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit (1905) opende onmiddellijk een herkenbare en verborgen wereld. Psychoanalyse had voor hem het ‹parfum d'une chose interdite› (2010a, p. 19). Vele jaren heeft Onfray de psychoanalyse in zijn filosofielessen onderwezen. Freud bestuderen behoort in Frankrijk nu eenmaal tot het filosofische curriculum, net zoals de studie van Plato, Descartes of Rousseau (p. 23). Onfray beschouwde het onbewuste als een nieuw continent dat door Freud simpelweg werd ontdekt, precies zoals het Amerika met Columbus is vergaan.
Zwarte bladzijden
Startschot voor zijn kritische ommekeer was het vermelde zwartboek, dat als blikopener fungeerde. Zoals bekend gaat het om gebundelde bijdragen van historici en Freudcritici, cirkelend rond de volgende thema's: mythen en legenden van de psychoanalyse, valse genezingen, de fabricatie van psychoanalytische gegevens en bedenkingen omtrent de psychoanalytische ethiek. In de reacties vanuit de psychoanalytische hoek op dit zwartboek detecteert hij tot zijn verwondering veel meer haat dan omgekeerd. Onfray merkt schamper op dat onafhankelijkheid van geest blijkbaar resoluut als het privilege wordt beschouwd van hen die geloven in het freudiaanse evangelie. Volgens een dergelijke logica zou men geen kritiek mogen geven op het christendom tenzij men is gedoopt, tien jaar catechese heeft gevolgd en wekelijks deelneemt aan de eucharistieviering (p. 458).
Ook wijst Onfray erop dat — hoewel maar een kwart van de bijdragen uit gedragstherapeutische hoek komt — het antwoord van Jacques-Alain Miller et les autres zich bijna uitsluitend híértegen richt. Daarvoor werd geput uit een militante bijeenkomst (Forum Anti-TCC) die nota bene vijf maanden voor de publicatie van het zwartboek plaatsvond. Van de achtenvijftig teksten van L'Anti-Livre noir de la psychanalyse verwijzen er welgeteld drie naar het zwartboek waarop het pretendeert te reageren. Een soortgelijk lot valt momenteel trouwens Onfrays eerste boek ten deel. Hij somt zesentwintig uitspraken op die door de vloedgolf van kritiek uit psychoanalytische hoek met geen enkel argument worden weerlegd. Wel is er dezelfde stemmingmakerij als na het Livre noir waarbij kritiek alleen wordt bestreden door Onfray te diaboliseren.
Maar psychoanalyse is geen exegese van teksten, die zou kunnen worden bedreven door de filosoof in zijn salon. Zij is een klinische werkelijkheid die allang de Weense pathologie en de typische kuur heeft verlaten en zich in de breedte en de diepte over de GGZ heeft verbreid. Zij toetst en hernieuwt zich voortdurend met elke nieuwe psychoanalytische ervaring en ontmoeting en is in haar wetenschappelijke ontwikkeling net zo min als de fysica na Newton stil blijven staan. Wat overigens niet belet dat diens gravitatiewet steeds stevig overeind blijft!
Freudkritiek
Kritiek is natuurlijk zo oud als de psychoanalyse zelf. Evergreens zijn het onmiddellijke verwijt van panseksualisme, het gebrek aan empirische verificatie en/of falsificatie (resp. Wiener Kreis, Popper, Grünbaum en Cioffi), de therapeutische onwerkzaamheid en de kerkelijke zoal niet sektarische kenmerken van de psychoanalytische beweging en haar schismata (Eysenck) en ten slotte diverse aanvallen ad hominem (het zgn. Freud-bashen) in verband met zijn cocaïnomanie (Israëls), zijn overspelige relatie met zijn schoonzus (Maciejewski), zijn onbetrouwbare zo al niet vervalste gegevens (Borch-Jacobsen 1995, 2006), zijn alom bekende en buitensporige roem- en eerzucht — ontstaan doordat zijn moeder hem als achtste wereldwonder beschouwde (‹mijn gouden Sigi›). Dit alles is (ook binnen de psychoanalytische wereld) ten overvloede erkend en beantwoord door haar ontwikkelingen.
In 1917 spreekt Freud over drie krenkingen die de mens te verwerken heeft gekregen: de kosmologische van Copernicus, de biologische van Darwin en de psychologische van hemzelf. Volgens Onfray is Freud zo stellig omdat hij niet kon verkroppen dat de Nobelprijs aan hem voorbij was gegaan. Hij vergelijkt Freud dan ook met Napoleon, die — weliswaar in aanwezigheid van paus Pius VII — zichzelf tot keizer kroont. Freud beweegt zich volgens Onfray op het terrein van de stellige bewering en de profetische uitspraak en niet op dat van het wetenschappelijk bewijs. Hij is eerder te vergelijken met Mozes die de stenen tafelen tevoorschijn tovert dan met Darwin die bewijzen verzamelt door jarenlang methodisch onderzoek over de hele wereld. Onfray noemt dit de assertorische stijl van Freud. Deze waagt zich aan proposities zonder aan te tonen waar ze vandaan komen en gaat onmerkbaar over van hypothese naar zekerheid. Door tussenkomst van de Heilige Geest — zijnde het verlangen van Freud — produceert hij waarheden die constitutief zijn voor de verdere psychoanalyse en die aanspraak maken op universele geldigheid tot in de eeuwen der eeuwen, amen.
(Contra)briefkaarten
Onfray somt tien ‹briefkaarten› op die volgens hem intact zijn blijven circuleren binnen de intellectuele elites dankzij een efficiënte ideologische machinerie en marketing en stelt hier zijn eigen contra-briefkaarten tegenover. Ze moeten mijns inziens gelezen worden de volgende uitspraak van Drew Westen (1998, p. 333) indachtig: ‹Many aspects of Freudian theory are indeed out of date, and they should be: Freud died in 1939, and he has been slow to undertake further revisions. His critics, however, are equally behind the times, attacking Freudian views of the 1920s as if they continue to have some currency in their original form.›
Ik beperk me dan ook tot beknopte replieken.
[1] Freud heeft alleen het onbewuste ontdekt dankzij een als heldhaftig gelauwerde autoanalyse. Contra: hij zat in een historisch negentiende-eeuws bad van filosofische en wetenschappelijke antecedenten van dit onbewuste. Repliek: sinds 1922 is op aangeven van Ferenczi de leeranalyse verplicht omdat (ook) Freud zelf het problematische van de zelfanalyse inzag. Zo getuigt hij al in een brief aan Fliess van 14 november 1897 van de moeilijkheid casu quo onmogelijkheid van autoanalyse. Al deed hij zijn zogezegde autoanalyse eigenlijk bij diezelfde Fliess (Anzieu 1998). In een bon mot van Fons Van Coillie: de tegenoverdracht is hét probleem van de autoanalyse.
[2] Parapraxes getuigen van psychopathologie van het dagelijks leven die licht werpt op het onbewuste en meer in het bijzonder het oedipale. Contra: zij hebben wel een betekenis maar deze is niet louter libidinaal en al zeker niet oedipaal. Repliek: dit laatste is inmiddels algemeen aanvaard. Wel worden ze nog steeds beschouwd als symptomatische manifestaties van de terugkeer van het verdrongene. In elke faalact speelt enigermate het slagen van een onbewuste waarheid. Haar vorm is talig; het is een resultante van psychodynamiek en geen lukraak geraaskal.
[3] De droom is interpreteerbaar als de verhulde uitdrukking van een verdrongen wens. Contra: idem als voor de parapraxes. Repliek: ook dit wordt tegenwoordig aanvaard, getuige de recente Nederlandstalige overzichten door Stroeken en Hebbrecht, waarin Freuds opvattingen wel als relevant maar niet (meer) als algemeen geldig worden beschouwd. In het bijzonder fungeert de droom vaak als illustratie van wat zich (al dan niet onbewust) in het overdrachts-tegenoverdrachtscontinuüm afspeelt.
[4] Psychoanalyse is de vrucht van wetenschap en is gestoeld op klinische observaties. Contra: ze is een literaire psychologie (zoals bv. die van Proust) die voortkomt uit Freuds autobiografie en die (slechts) bewonderenswaardig geschikt is om hem (en hem alleen) te begrijpen. Repliek: hier blijkt overduidelijk dat Onfray helemaal niets te maken heeft met de levende werkelijkheid van de kliniek, die sinds meer dan een eeuw als onafgebroken toetssteen voor de theorie fungeert. Alle wetenschappelijke ontwikkeling binnen het psychoanalytische vakgebied is hem ook volledig vreemd. Dit blijkt ook uit de totale afwezigheid van enige postfreudiaanse referentie.
[5] Door de kuur op de divan (die Onfray vergelijkt met de ton van Diogenes) valt psychopathologie te behandelen. Contra: psychoanalyse beperkt zich volgens Onfray tot een suggestief en/of placebo-effect en alle ‹genezingen› van Freud bestaan slechts op papier. Repliek: voor de meeste psychopathologie wordt de sofa tegenwoordig als te verlaten beschouwd. Ook binnen de psychoanalytische wereld wordt het belang van de therapeutische relatie erkend en op unieke wijze geconcipieerd. Freud publiceerde juist ook problematische gevalsstudies, die overigens merkwaardig resistent bleken tegen enig placebo-effect!
[6] Bewustwording zou volgens Freud leiden tot het verdwijnen van symptomen. Contra: symptomen verdwijnen niet door bewustwording alleen. Repliek: in vakbladen wordt de duurzame werkzaamheid van aangepaste psychoanalytische therapievormen aangetoond. Los van de interpretatie zijn steun, empathie, relatie, correctieve emotionele ervaring slechts enkele van de algemeen aanvaarde therapeutische factoren. Ook wordt in eerste instantie niet zozeer het symptoom als wel het daaraan ten grondslag liggend psychische beleven en functioneren psychoanalytisch bewerkt.
[7] Het oedipuscomplex is universeel. Contra: het oedipuscomplex is het complex van Freud en Freud alleen. Repliek: de ‹wetenschappelijke› mythe (twee niet met elkaar te rijmen termen volgens Onfray) van de oerhorde en de oervader evolueert van ‹juste une théorie vers une théorie juste›. In zijn verschijningsvorm is het oedipuscomplex zeker cultureel variabel. Maar in de huidige psychoanalyse is het nog steeds een nuttig model van de verhouding tussen ouders en kinderen op het vlak van macht, lust en genieten.
[8] Weerstand tegen de psychoanalyse wijst op weerstand van de betrokkene(n). Contra: het is (slechts) een truc om zich tegen elke vorm van kritiek te immuniseren. Moeite hebben met de psychoanalyse wijst dan gewoon op onbewuste psychopathologie van de betrokkene. Repliek: hier moet de psychoanalyse (ook blijkens de vermelde debatten) dikwijls schuldig pleiten. Haar weerstands-, overdrachts- en andere duidingen hebben immers geen enkele plaats buiten de klinische ontmoeting. Dit is in het beste geval wilde analyse en in het slechtste een autoriteitsargument, zo al niet machtsmisbruik.
[9] Psychoanalyse is emancipatorisch. Contra: de psychoanalyse is een seculiere religie met psychologische geboden en verboden. Het onbewuste is aan Freud geopenbaard, de moord op de oervader is onze erfzonde, er zijn gelovigen en ongelovigen en de rede dient plaats te maken voor dit geloof. Repliek: als en slechts als de psychoanalyse rigoureus blijft gehoorzamen aan en ijveren voor haar wetenschappelijke roeping door de huidige meervoudige (niet eenvoudige) wetenschappelijke standaarden te respecteren kan zij het risico ontlopen als (al dan niet interessante) fantasmagorie te worden beschouwd.
[10] Freud is een verlichtingsdenker. Contra: hij is een vitalistische filosoof à la Schopenhauer en Nietzsche en hoort meer thuis bij de antifilosofie met haar ontkenning van het rationalisme. Repliek: hieraan besteed ik weinig commentaar. Het Es van ‹Es denkt in mir› is een nietzscheaanse primeur. Maar wat betekent het freudiaanse adagium ‹Wo Es war soll Ich werden›, alsook Freuds metafoor van drooglegging van de Zuiderzee, anders dan een kolonisatie van het ondergrondse door de ratio, onder het kantiaanse motto: ‹Sapere aude›?
Climax
Onfray produceert hier en daar zeker beklijvende gegevens of argumenten. Sommige hebben weinig relevantie voor de beoordeling van de psychoanalytische theorie of praktijk. Oprispingen van bijgeloof, cocaïnomanie, overspel met zijn schoonzus, legio incestueuze grensoverschrijdingen tegenover dochter Anna? Het is moeilijk ze te loochenen, maar wat zijn in hemelsnaam hun implicaties voor de inmiddels tot wasdom gekomen psychoanalytische discipline?
Zijn papieren genezingen lijken meer bedenkingen op te roepen. Freud heeft wel Anna O. genezen maar niet Bertha Pappenheim, Dora maar niet Ida Bauer, kleine Hans maar niet Herbert Graf, de Rattenman maar niet Ernst Lanzer, de Wolvenman maar niet Sergei Pankejeff. Gretig herhaalt Onfray dat de laatste in 1979 overleed op tweeënnegentigjarige leeftijd nadat hij gedurende zeventig jaar in analyse was geweest bij tien verschillende psychoanalytici — inclusief de uit haar context gerukte uitspraak: ‹Au lieu de me faire du bien, les psychanalystes m'ont fait du mal› (Obholzer 1981 p. 139). Dat Freud na vijfentwintig jaar praktijk nog de ‹psychrophore› gebruikte is een sensationele bevinding, die uitgebreid wordt uitgemolken. Maar verliest de geneeskunde haar geloofwaardigheid omdat ze ooit de aderlating als een soort panacee gebruikte?
Hier en daar gaat Onfray wel erg op de platte en populistische toer. Psychoanalyse vertegenwoordigt volgens hem de valse bourgeoisideologie van zakkenvullers, want er werd berekend dat Freud in 1925 vierhonderdvijftien euro per sessie vroeg. Aan het feit dat Freud zichzelf met de Conquistador vergeleek wordt een guilty by association-draai gegeven door Freud aansprakelijk te stellen voor diverse misdaden tegen de menselijkheid (p. 84). Dat Freud in een brief aan Zweig muzikaliteit herleidt tot een belangstelling voor darmgeluiden is inderdaad te belachelijk voor woorden (p. 91). Te pas en te onpas gebruikt Onfray het beletselteken ‹…› voor riooljournalistieke insinuaties, waarbij het eropvolgende alle verbeelding tart. Zo suggereert hij dat Freud gaten had in zijn broekzakken met het oog op voortdurende masturbatie (p. 566)!
Maar hoe komt het dan dat de psychoanalyse zo populair is geworden? Ook hiervoor somt hij een aantal redenen op. Freud leidde de seksualiteit binnen door de grote poort, na eeuwen van ascetische idealen. Hij heeft snel begrepen dat hij naar voorbeeld van de heilige Paulus een militante, hiërarchische organisatie moest uitbouwen: een psychoanalytisch Leger des heils. Psychoanalyse is inderdaad een religie na de dood van God en geeft ten minste enig zingevend houvast. Er is de filogenetische zonde, de incest als verboden vrucht, de heilsleer van de divan, biecht en verlossing door de kuur enzovoort. Dankzij het freudomarxisme van bijvoorbeeld Reich en Marcuse werd de psychoanalyse na 1968 in de media zo ongeveer als een bevrijdende religie beschouwd. Aan de studentenmuren prijkten portretten van Freud naast die van Che Guevara, Marx en Mao.
Anticlimax
In zijn Voetnoot (2010b) horen we ten slotte een Onfray nadat de storm is geluwd. Hij noemt de reacties van de huidige psychoanalytici afkomstig van een rommelige verzameling van genezers die ‹eclectisch› laveren. Ook lijkt hij — totaal onbekend met de realiteit van de kliniek — verrast dat psychiatrie en psychoanalyse al een hele poos lijken samen te wonen, namelijk in de vorm van ‹pillen en praten›. De freudiaanse psychoanalyse is volgens hem gefossiliseerd en gedateerd en dient zich open, kritisch en dialectisch aan te sluiten bij de maatschappelijke en wetenschappelijke evoluties! Adieu aan de filogenetische transmissie. Goodbye aan de universaliteit van incest, vadermoord en andere oedipale (volgens hem) fictie. Exit Freuds onbewuste waarin de wens van één kind als bij toverslag een soort natuurwet wordt. Leve de ontogenese (p. 117) waarbij uit de levenservaring een wezenlijk neuronaal onbewuste ontstaat. De onbewuste wetten van wissen of opslaan worden gestuurd door een louter hedonistische logica van vermijden van onlust (p. 189-192)! Onfray meent dat voor Freud een universele symboliek geldt die als passe-partout functioneert. En wat blijkt? Er is voor Onfray niet een of de psychoanalyse maar een veelvoud van psychoanalyses, waarin ontogenese, ethologie en het neuronale een veel grotere rol spelen en die alleszins steeds aangepast dienen te worden aan de uniciteit van elke patiënt! De verslagenheid is groot. Er blijkt een storm te zijn geweest in een glas water en veel ingetrapte deuren stonden alreeds wagenwijd open!
In zijn zeer grondige, van 1999 tot 2007 lopende antropologische studie probeert Samuel Lézé (2010) inmiddels te beargumenteren dat ook ten tijde van al dit oorlogszuchtige tromgeroffel de autoriteit van de psychoanalyse onaangetast is gebleven. De verborgen grandeur en diepe waardigheid van de psychoanalytische positie is voor hem gevolg van haar semiclandestiene bestaan en haar consequente radicalisering van het spreken en van het subject.
Het kan echter geen kwaad als zij voldoende bescheiden, breeddenkend en begeester(en)d optreedt, ook in de maatschappelijke en wetenschappelijke wereld, dat wil zeggen: buiten de spreekkamer. Haar eigen onvolkomenheden berokkenen er de psychoanalyse wellicht meer schade dan een Michel Onfray, die tenminste geestig genoeg is om gemoederen te doen oplaaien, tongen en pennen los te maken en een GGZ op te schrikken die de geest dreigt (weg) te geven.
Voor een uitgebreide versie met noten en volledige literatuur zie www.markkinet.be.
Literatuur
- Onfray, M. (2010a). Le crepuscule d'une idole — L'affabulation freudienne. Parijs: Grasset.
- Onfray, M. (2010b). Apostille au Crépuscule — Pour une psychanalyse non-freudienne. Parijs: Grasset.
Noot
- 1.Term van Nietzsche: elke theorie is een oppervlakteverschijnsel, vergelijkbaar met het ijsbergfenomeen. Ze is symptoom van een verdrongen geschiedenis.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden