De start van de psychoanalytische opleiding in 1924
Samenvatting
Het begon met een idee van Freud, uitgesproken op het congres in Boedapest in 1918. Freud voorzag dat ooit het geweten van de maatschappij zou ontwaken. Dan zouden ook arme mensen het recht krijgen op psychische hulp. Er zouden instituten worden opgericht waar mensen met psychische klachten gratis zouden kunnen worden behandeld. Max Eitingon liet zich inspireren door het idee en richtte in 1920 in Berlijn een psychoanalytische polikliniek op. Patiënten hoefden alleen iets te betalen als ze zich dat konden veroorloven, ze mochten daar zelf over beslissen. De analytici werkten er gratis. Eitingon betaalde het hele raamwerk (Bentinck 2013, hfst. 18).
De polikliniek was vanaf het begin een enorm succes. Er kwamen niet alleen veel patiënten. Er kwamen ook veel aspirant-analytici uit binnen- en buitenland, die hier een mogelijkheid zagen om het vak te leren. Vanuit de Berlijnse psychoanalytische vereniging werden er reeksen cursussen gegeven in de polikliniek. Hanns Sachs deed de leeranalyses, maar de toestroom was te groot en andere analytici moesten het van hem overnemen.
Langzamerhand ontstond de behoefte om het leeraanbod strakker te organiseren en een opleiding tot psychoanalyticus te maken. Er werd een commissie ingesteld bestaande uit Karl Abraham, Carl Müller, Sachs en Karin Horney onder leiding van Eitingon. Deze presenteerde in 1924 op het congres in Salzburg het Berlijnse opleidingsmodel als volgt (Giefer, Korrespondenzblatt, X, 1924, p. 231-233).
De vereiste vooropleiding voor het analyseren van volwassenen was een studie geneeskunde met neurologische-psychiatrische specialisatie. (Dit was tegen de wens van Freud in, die de opleiding helemaal niet wilde beperken tot artsen.) Studenten waren welkom, ze hoefden hun studie nog niet voltooid te hebben. Wat betreft de kinderanalyses kon men ook een pedagogische vooropleiding hebben.
De opleiding werd begonnen met een leeranalyse, gedurende minstens zes maanden. De leeranalyticus besliste over de cursussen die de analysant in die tijd kon volgen.
De cursussen bestonden uit een introductiecursus en daarna gespecialiseerde cursussen; daaronder de driftleer (libidotheorie, perversies, verdringing, het onbewuste enzovoort), dromen, techniek, neuroseleer, praktische niet-therapeutische toepassing van de psychoanalyse (pedagogiek en dergelijke) en theoretische niet-therapeutische toepassing van de psychoanalyse. Alleen de introductiecursus en de vier eerstgenoemde cursussen waren verplicht.
De praktisch-poliklinische opleiding kon beginnen als de leeranalyse afgerond of vergevorderd was en er voldoende theoretische kennis was opgedaan. Deze praktijkopleiding duurde in het algemeen minstens twee jaar bij halve dagen werk. Er werd geanalyseerd onder supervisie van een ervaren analyticus. In het tweede jaar kon de kandidaat met toestemming van de opleidingscommissie in overleg met de leeranalyticus een eigen psychoanalytische privépraktijk beginnen. Naast bovengenoemde cursussen werden er populaire cursussen gegeven.
De Berlijnse psychoanalytische vereniging, die dit opleidingsprogramma ook daadwerkelijk uitvoerde, had in 1924 slechts zevenentwintig leden (idem, p. 107): een enorme inspanning voor zo'n kleine groep mensen. De huidige psychoanalytische opleidingen zijn nog steeds geënt op dit Berlijnse opleidingsmodel, maar er zijn opvallende verschillen. De lengte van de leeranalyse natuurlijk, maar er is een ander heel belangrijk verschil. Dat is de toegankelijkheid.
Iedereen die wilde, kon indertijd de cursussen volgen, ook belangstellenden die helemaal niet van plan waren om analyticus te worden. Er kwamen heel veel studenten op af. Abraham gaf diverse cursussen. Hij gaf onder andere de introductiecursus, met in 1922 en in 1923 al tachtig tot negentig cursisten, van wie hoogstens tien procent aankomend analyticus was. De verspreiding van de psychoanalyse onder een groter publiek was een specifiek doel van de opleiding.
Eitingon heeft goede dingen gedaan voor de psychoanalyse, zoals het opzetten van de polikliniek in Berlijn. Hij heeft echter met zijn enorme controlebehoefte ook schadelijke dingen gedaan. Dat hij steeds tegenhield dat de twee geniaalste jonge leden van de Berlijnse vereniging, Alexander en Fenichel, cursus konden gaan geven, was nog een tijdelijk probleem. Hij vond het bedreigend dat ze zo goed waren (Mühlleitner 2008, p. 161). Ernstiger was Eitingons voorstel op het congres in Bad Homburg in 1925 om in de verschillende landen instituten op te richten waarin volgens dezelfde richtlijnen (zie het Berlijnse model) kandidaten zouden worden opgeleid. De opleidingsregels zouden door de IPA worden vastgesteld. Vervolgens zouden alleen diegenen IPA-lid kunnen worden die het hele opleidingstraject hadden afgelegd. Het voorstel werd op het congres aangenomen (Korrespondenzblatt, XI, 1925, p. 515-520).
Freud was daar niet bij, zijn gezondheid was te slecht. Hij was tegen het voorstel van Eitingon en had dit ook laten weten in een brief: ‹Von ferne bemühe ich mich gewisse Einschränkungen im Lehrinstitut, die jetzt festgelegt werden sollen, zu mäßigen. Ich bin ja bekanntlich ein Fürsprecher der Laienanalyse und möchte die analytische Belehrung in liberaler Weise allen Personen zugänglich machen, die sie anstreben, auch wenn sie nicht den strengen Bedingungen des vollständigen Lehrkurses unterwerfen können› (Wittenberger & Tögel 2006, p. 280). Het was een heel belangrijk punt dat Freud hier aanroerde. Hij was er een voorstander van dat iedereen die zich wilde verdiepen in de psychoanalyse, kon komen. Ook degenen die geen arts waren, of weinig tijd hadden of geen fulltimeanalyticus wilden worden.
Eitingons voorstellen leken alleszins redelijk en noodzakelijk. Analytici zouden een standaardopleiding krijgen waardoor een bepaalde kwaliteitsgarantie geleverd kon worden. Maar er waren enorme nadelen. De beperkte toelating die in het leven werd geroepen en de behoefte om het hele proces te beheersen lijken een ontwikkeling in gang te hebben gezet waarbij de psychoanalytische wereld een toenemend afgesloten bolwerk werd waar alleen een kleine groep therapeuten, met name artsen en psychologen, na een lange moeilijke opleiding, toegang toe kreeg. Er was nog maar weinig ruimte voor de net zo grote of zelfs veel grotere groep mensen, die zich minder intensief en misschien niet als volledig beroep met de psychoanalyse bezig wilden houden, zoals bijvoorbeeld onderwijzers, verpleegkundigen, wetenschappers op het gebied van de humaniora enzovoort. De gevolgen van deze inperking zijn tot op de dag van vandaag merkbaar (Bentinck 2013, hfst. 29).
Literatuur
- Bentinck van Schoonheten, A. (2013). Karl Abraham. Antwerpen: Garant. In voorbereiding.
- Giefer, M. (2007). Korrespondenzblatt der Internationalen Psychoanalytischen Vereinigung 1910-1940. Cd-rom.
- Mühlleitner, E. (2008). Ich-Fenichel. Wenen: Paul Zsolnay.
- Wittenberger, G. & Tögel, C. (red.) (2006). Die Rundbriefe des ‹Geheimen Komitees›. Band 4: 1923-1927. Tübingen: Edition Diskord.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden