Envy and Gratitude een halve eeuw later
Samenvatting
In 1957 heeft Melanie Klein een boekje van nauwelijks honderd bladzijden geschreven dat van groot belang is gebleken voor de ontwikkeling van de psychoanalytische theorie en techniek. Meer bepaald heeft zij daarin het belang van vroege afgunst op de psychoanalytische kaart gezet. Afgunst is echter geen ontdekking van de kleiniaanse psychoanalyse, maar een universeel en tijdloos gegeven dat aan de basis ligt van oorlogen die zich zowel in de binnenwereld als in de buitenwereld afspelen. Niet verwonderlijk dat dit psychische fenomeen de aandacht heeft getrokken van theologen van zeer verschillende religies die over de relatie tussen goed en kwaad nadachten of over thema's zoals de rivaliteit tussen hemel en hel, de opstand der engelen ... Termen als ‹nijd› en ‹afgunst› dragen zodoende een morele connotatie in zich. Men kan zich dan ook afvragen of via het concept ‹afgunst› een moralistisch discours over de zonde in de psychoanalyse wordt binnengebracht.
De termen ‹nijd› en ‹afgunst› worden niet zo vaak meer gebruikt in onze courante taal; ‹jaloezie› daarentegen komt steeds frequenter voor. Heeft dit te maken met het uitgesproken onlustbeladen karakter van afgunst en de schaamte hierover, waardoor deze term steeds dieper in het onbewuste verbannen wordt?
Ik zal eerst Kleins tekst bespreken, daarna onderzoek ik in welke mate haar visie op afgunst een halve eeuw later nog standhoudt, mede op grond van de lectuur van Roth en Lemma's Envy and Gratitude revisited uit 2008. Tot slot wijs ik op een aantal aspecten van afgunst die volgens mij in de actuele literatuur veronachtzaamd worden.
Het boek Envy and Gratitude
Envy and Gratitude is drie jaar voor Kleins dood gepubliceerd, het laatste boek dat tijdens haar leven verschenen is. Ze presenteerde eerder al een lezing over dit onderwerp op het IPA-congres te Genève in juni 1955. Deze tekst bezorgde haar kritiek van Amerikaanse egopsychologische psychoanalytici, die niet konden accepteren dat de baby in staat zou zijn de voedende borst te haten noch dat deze neiging constitutioneel bepaald is. Op hetzelfde moment woedde het conflict met Heimann over hun visie op afgunst, wat uiteindelijk leidde tot een breuk in de relatie. Winnicott botste met Klein omdat ze volgens hem het belang van de zorgomgeving miskende en zich beperkte tot een intrapsychische visie: de reële moeder kan immers haar baby kwellen en frustreren en zo de basis leggen voor afgunst (Winnicott 1969). De kernideeën uit haar boek zal ik nu in een notendop samenvatten.
Definities — Klein (1957) definieert afgunst als het boze gevoel dat een ander persoon over iets goeds beschikt dat het subject ook graag zou willen bezitten. Het gaat dus in de eerste plaats om het aanvallen van het goede object omdat het goed is, niet omdat het frustreert noch omdat het door een rivaal tot diens eigendom is gemaakt. In psychoanalytische zin beperkt afgunst zich niet tot een zich toe-eigenen van het goede maar gaat het ook en vooral om het inbrengen van slechte inhouden om op die manier het goede te bederven en te vernietigen. Bij afgunst wordt de creativiteit van het object aangevallen. Afgunst is een oraal-sadistische en anaal-sadistische expressie van destructieve impulsen die al werkzaam zijn aan het begin van het psychische leven en volgens Klein een constitutionele basis hebben. Het is een destructieve aanval op de bron van het leven, niet op het slechte object.
Vervolgens wordt het concept afgelijnd van andere concepten, zoals jaloezie en hebzucht. Jaloezie is gebaseerd op afgunst doch wordt gesitueerd in een relatie waarbij drie personen betrokken zijn: hier speelt vooral de vrees dat het subject de liefde van iemand zal verliezen ten voordele van een rivaal. ‹Hebzucht› verwijst naar een onstuimige en onverzadigbare drang, die groter is dan wat het subject nodig heeft en wat het object kan of wil geven. Hebzucht is gericht op het uithollen, leegzuigen en verscheuren van de borst.
Afgunst is de drijvende kracht achter sadistische aanvallen en bederft het goede primaire object (de borst), dat daardoor zijn waarde verliest. Wanneer de sadistische aanvallen blijven doorgaan, wordt het moeilijk voor het subject om het goede object te verinnerlijken en ervan te genieten. Hebzucht, afgunst en achtervolgingsangst versterken elkaar. Wanneer het goede object daarentegen stevig in het ego gevestigd is, zal het kind toestanden van haat en afgunst beter verdragen, zeker wanneer het steun krijgt van een zorgzame moeder. Ten onrechte wordt Klein verweten dat ze het belang van een goede zorgomgeving miskent; deze notie is volgens mij wel degelijk in haar werk aanwezig! Mits het kind herhaaldelijk en frequent een positieve ervaring met de moederborst doormaakt, ontstaat dankbaarheid. Dankbaarheid en generositeit gaan samen: wie zich dankbaar voelt, laat de ander delen in zijn geluk en is bereid te geven (reparatie).
Afgunst is een diep onbewust, primitief verschijnsel — Volgens Klein vindt afgunst zijn oorsprong aan het begin van het psychische leven. Op dat ogenblik woedt er een strijd tussen levens- en doodsdrift waaraan het onontwikkelde ego het hoofd moet bieden: er is enerzijds een geleidelijke en positieve integratie die voortspruit uit de levensdrift; anderzijds is er een tendens van het ego om zichzelf en zijn objecten te splitsen om op die manier destructieve impulsen uiteen te drijven. De eerste splitsing tussen een ‹goede borst› (neerslag van alle goede ervaringen) en een ‹slechte borst› (neerslag van pijn en frustrerende ervaringen) kan volgens Klein alleen slagen bij een relatief sterk ego en een voldoende capaciteit tot liefhebben. De vraag kan gesteld worden of Klein zich hier niet bezondigt aan een cirkelredenering.
Een van de consequenties van afgunst is een vroeg schuldgevoel dat als achtervolgend wordt ervaren. Klein houdt vast aan de hypothese dat schuld verband houdt met afgunst op de voedende borst en met het gevoel dat de goedheid van de borst wordt vernietigd door de destructieve aanvallen. Vanuit afgunst creëert het kind de gecombineerde ouderfiguur, een fantasie waarin de beide ouders versmolten zijn en een continu genot ervaren, zowel oraal, anaal als genitaal. Juist omdat het kind zich uitgesloten voelt door het ouderlijke paar, is het geneigd om dit koppel fantasmatisch te transformeren tot een wrede alliantie die er enkel op uit is het kind sadistisch te kwellen.
Volgens Klein berust penisnijd bij de vrouw op afgunst op de moederborst. Bij mannen is afgunst op de moederborst verantwoordelijk voor het ondermijnen van de creativiteit van de partner.
Haar klinische materiaal maakt de onbewuste eigenschappen van afgunst zichtbaar. In een droom van een patiënt wordt Klein als gulzig beleefd. Bovendien maakt Klein zich in de droom vrolijk over haar analysant en houdt al het goede dat ze kan bieden voor zichzelf. In een andere droom bevindt de analysant zich op een vliegend tapijt en kijkt vanuit de hoogte neer naar een koe die aan een lange deken kauwt; aan het einde van de droom is er een natte broek. De verdere invallen bij de dromen maken duidelijk hoezeer de analysant zichzelf ophemelt en Klein devalueert (‹de koe die haar teksten beter zelf kan opvreten›).
Verdedigingen tegen afgunst — In het voorlaatste hoofdstuk beschrijft Klein een reeks van verdedigingsmechanismen tegen afgunst die we nu als ‹primitieve afweer› bestempelen. Een eerste mogelijkheid bestaat in de idealisatie van het object, die omslaat in devaluatie (waarom afgunstig zijn op een waardeloos iemand?). Vervolgens is er de verwarring tussen goed en kwaad. Een derde poging is de afwending van het primaire object en het vluchten naar de vader. Verder noemt Klein het devalueren van de eigen talenten en het opgeven van competitie (‹Ik ben toch niets, waarom zou ik vechten?›). Een andere verdediging is het zich gretig toe-eigenen van het goede object en ervan uitgaan dat men dit zelf gecreëerd heeft (narcisme). Ook kan men zich verdedigen tegen afgunst door anderen afgunstig te maken (bv. opscheppen over eigen succes). Een laatste verdediging omvat het smoren van liefde en het zich hullen in zelfvoldaanheid. Deze verdedigingsmechanismen brengen vicieuze cirkels tot stand en leiden tot verval van de persoonlijkheid. Klinisch doen ze zich voor als negatieve therapeutische reacties.
Afgunst is psychoanalytisch bewerkbaar — Wanneer de analysant in contact komt met afgunst, ontstaat een depressieve reactie die plaatsmaakt voor dankbaarheid omdat de analysant zich begrepen voelt door de analyticus. Doch eerst ervaart de analysant verdriet, spijt en schuld over schade die hij heeft toegebracht aan zijn objecten, waarvan hij nu de waarde beseft. Deze emotionele situatie moet telkens opnieuw zichtbaar gemaakt worden door de analyse van de overdracht in zijn positieve en negatieve aspecten. Pas na een sequentie van depressieve reacties kan een authentieke wens ontstaan om het beschadigde (interne) object, dat op de analyticus geprojecteerd wordt, alsnog te herstellen. Tijdens de analyse is er een afwisselen van verbetering met terugval in depressie of verdedigingen tegen depressie. Afgunst als psychische inhoud komt pas laat aan het licht. Klein houdt vast aan een lagenmodel van de psyche; ze verwijst al in het begin van haar boek naar de archeologische metafoor van Freuds Constructies in de analyse (1937). Essentieel volgens Klein is het doortastend en kordaat focussen op de vijandige gevoelens in de overdracht. Dit veronderstelt een liefde voor de waarheid: de analysant moet bereid zijn de waarheid over zichzelf te kennen. Een consequente overdrachtsanalyse maakt contact mogelijk met ervaringen uit de vroegste kindertijd, waarbij infantiele situaties worden herbeleefd als gevoelstoestanden: ‹memories in feeling›.
Actuele opvattingen over afgunst
Aan de hand van enkele vragen focus ik nu op de actuele stand van zaken in de psychoanalyse wat betreft afgunst. Hierbij baseer ik me op Roth en Lemma's Envy and Gratitude revisited uit 2008. In dit boek illustreren zestien vooraanstaande psychoanalytici hun visie met klinisch materiaal. De inbreng van de Britse postkleinianen is het belangrijkst, maar er zijn ook bijdragen van psychoanalytici uit andere landen en tradities. Commentaar vanuit de zelfpsychologie of van de Italiaanse en de Zuid-Amerikaanse psychoanalyse, die ook heel wat te zeggen heeft over dit thema, ontbreekt echter.
Vloeit afgunst voort uit de doodsdrift? — De relatie tussen afgunst en de doodsdrift blijft binnen de psychoanalyse controversieel. Voor veel psychoanalytici is het moeilijk te vatten dat een aangeboren kracht het leven en de levensgever zelf wil aanvallen (Caper 2008; Smith 2008). De klinische praktijk bevestigt echter de visie van Klein en toont volgens mij het bestaan aan van destructieve impulsen die gericht zijn tegen de voedende borst, tegen de creativiteit en de exclusiviteit van het ouderlijke koppel, tegen afhankelijkheid. Bovendien wil het subject van deze tendens niet weten. Bion (1962) noemt dit verzet een expressie van minus K. Ook de herhalingsdwang houdt verband met afgunst: het subject kan het nieuwe niet verdragen en weigert het goede te ontvangen, vooral wanneer dit tot creatieve ontwikkelingen leidt. Bij afgunst wordt een receptieve, afhankelijke relatie niet verdragen (Steiner 2008).
Is afgunst een drift of een affect? — Momenteel overheerst de visie dat afgunst niet in een zuivere toestand bestaat, maar vermengd is met andere emoties of erin overgaat. Britton (2008) noemt afgunst een psychische molecule, geen atoom. Afgunst is sterk onlustbeladen en wordt daarom diep verdrongen. De afweer ervan kan tot structuur worden en het karakter bepalen. Zonder zich hiervan bewust te zijn is de persoon bijvoorbeeld voortdurend geneigd de ander te denigreren of te idealiseren omdat het te pijnlijk is diens reële kwaliteiten onder ogen te zien. Caper (2008) vergelijkt deze afweer met een allergische reactie die auto-immune consequenties heeft, een reactie die onnodig en zelfdestructief is. Guignard (2008) wijst op het projectieve karakter van afgunst: de ontvanger ervan voelt zich niet alleen binnengedrongen en gecontroleerd maar ook belast met het onbewuste schuldgevoel van de afgunstige persoon. Afgunst is volgens mij het derivaat van de agressiedrift die in een onlustbeladen affect overgaat en waarvan de voorstelling die met dit affect samenhangt, krachtig verdrongen wordt.
Is afgunst een duaal fenomeen? — In tegenstelling tot jaloezie, die gesitueerd wordt binnen een triangulaire relatie, noemt Klein afgunst een duaal verschijnsel. Hierover bestaat in de hedendaagse psychoanalyse geen zekerheid. Afgunst ontstaat op het moment van differentiatie, als er afstand tussen het zelf en het object wordt waargenomen. Tijdens dit moment ontstaat de overtuiging dat het object iets goeds te bieden heeft dat aan een ander gegeven kan worden: een derde — wat kan staan voor een deel van het zelf of van het object (Sodré 2008). Bions artikel Attacks on linking uit 1959 verruimt onze visie: afgunst richt zich op het verbreken van bindingen en verstoort aldus het denken. Creatief denken is nu juist het leggen van verbanden. Het feit dat mensen, delen van mensen of zelfs gedachten, verbindingen met elkaar aangaan waaruit iets nieuws ontstaat, is ondraaglijk en moet aangevallen worden. Waar oorspronkelijk werd gedacht dat afgunst een duaal verschijnsel is, ben ik van mening dat afgunst als een triangulair fenomeen opgevat dient te worden. Separatie is immers niet mogelijk zonder dat meteen de notie van ‹derde› in het geding is.
Wanneer ontstaat afgunst? — Is afgunst al werkzaam vanaf de geboorte? Verstoort afgunst de primaire splitsing waarbij goede ervaringen gescheiden worden van pijnlijke, negatieve ervaringen? Deze primaire splitsing stelt de baby in staat de goede ervaringen te beschermen tegen de eigen haat. Zo zou de kinderlijke psyche zich verder ontwikkelen. Britton (2008) ziet het anders. Volgens hem is afgunst een conglomeraat van verschillende psychische elementen: het vaststellen dat subject en object onderscheiden zijn, de teleurstelling dat het geliefde object anders is, het moeten verzaken aan de overtuiging dat iemand anders nooit het Ik-ideaal zal incarneren. Afgunst zal optreden op elk moment dat deze elementen zich verbinden of zich van elkaar losmaken, dus telkens wanneer de depressieve positie haar opwachting maakt.
In welke mate dragen externe factoren bij tot het ontstaan van afgunst? — Reële deprivatie en frustratie versterken afgunst. Een jonge moeder die te vroeg zwanger wordt, kan rancunes ervaren ten aanzien van haar baby. Het jonge kind krijgt dan de afgunst van moeder opgedrongen. Dit heeft gevolgen voor de latere ontwikkeling (Lemma 2008). Afgunst ontstaat zodra men zich afgescheiden beleeft van de ander. Het is pijnlijk te ontdekken dat men het goede niet zelf creëert.
Is afgunst een individueel verschijnsel? — Afgunst is soms een groepsfenomeen. In groepen is onafhankelijk denken moeilijk omdat dit de groepscohesie kan bedreigen. Vaak leeft er een antipathie vanuit de groep tegen de unieke talenten van het individu. In groepen zijn onbewuste mechanismen werkzaam die individuele verschillen willen vervagen; hierbij speelt afgunst een belangrijke rol (Guignard 2008).
In het boek komt aan bod hoe afgunst kan spelen in circulaire processen: sommige ouders ervaren afgunst jegens hun kinderen, soms voelt de analyticus zich afgunstig op de analysant vanuit thema's die in de leeranalyse onvoldoende zijn doorgewerkt. Ook projectieve identificatie kan een rol spelen: zolang de analysant de psyche van de analyticus kan zien als een verlengstuk van het eigen grootse zelf, wordt hij niet geconfronteerd met afgunst die voortvloeit uit het besef van het afgescheiden zijn.
Hoe moeten we ons de relatie tussen afgunst en narcisme voorstellen? — Zoals al aangegeven, kan afgunst een karakterpantser doen ontstaan: destructief narcisme, een narcistische organisatie (Rosenfeld 1971), een psychic retreat (Steiner 1993). Om controle over het object te behouden, wordt de illusie gecreëerd dat men het object bezit of het object is. In de analyse zullen negatieve therapeutische reacties elkaar opvolgen. Projectieve identificatie zet de analyticus gevangen in een onveranderlijk fantasiescenario. Op het ene moment krijgt hij het geïdealiseerde object opgedrongen, op het andere moment zal de patiënt niet verdragen iets van hem te krijgen. In het geval van een psychic retreat is de patiënt emotioneel onbereikbaar in de overdracht. In navolging van Rosenfeld meent Steiner dat er in deze pathologische organisaties een alliantie ontstaat tussen extreem wrede, corrupte en tirannieke objecten die het vroegkinderlijke afhankelijke zelf gijzelen. Ze beloven (zoals de maffia) bescherming tegen de pijn die opduikt bij het blootleggen van de innerlijke conflicten, maar op die manier wordt een zelfdestructieve realiteit bestendigd. Ondanks de analyse verandert er niets, de patiënt hult zich in zelfvoldaanheid. Hij blijft oppervlakkig charmant in relaties, er ontstaat geen verdieping. Of de patiënt reageert furieus en gekwetst wanneer er een dieper contact ontstaat en maakt dit onmogelijk.
Dankzij Rosenfeld (1987) wordt het aandeel van afgunst in narcistische pathologie beter begrepen. Het persisteren van narcistische objectrelaties hangt volgens hem af van de intensiteit van de afgunst op het primaire object. In het destructieve narcisme (idealisatie van destructieve delen van het zelf) is afgunst de centrale dynamiek (De Masi 2001).
Is afgunst bewerkbaar in psychoanalyse? — Er bestaat een consensus dat analyse van verdedigingen tegen afgunst tijd vraagt. Zo kan iemand romantische fantasieën koesteren en de analyse beleven als een zalige plek waar tijd geen rol meer speelt. Hierbij wordt aan de romantische illusie vastgehouden, zoals een verslaafde zich vastklampt aan een middel. Op den duur voelt de analyticus zich gevangen in een stagnerende situatie; hij hoopt op verandering, terwijl de patiënt komt uitrusten en vlucht in een sprookjeswereld. Het verhelderen van deze psychic retreat wordt door de analysant als hardvochtig beleefd (Weiss 2008). Volgens Erlich (2008) duurt het jaren voor de patiënt de eigen afgunst onder ogen kan zien. Wanneer de schadelijke werking ervan door de patiënt wordt begrepen, ontstaat een bijzonder moment van eenheid. Dit is ook het moment dat de patiënt zichzelf moet kunnen vergeven en hierin gehoord wordt door de analyticus. Een interpretatie is alleen zinvol wanneer de patiënt zich gedragen voelt door en onderscheiden van de analyticus (Polmear 2008). Voor narcistische analysanten is dit niet evident!
Enkele persoonlijke reflecties ter afsluiting
Klein heeft duidelijk gemaakt dat afgunst een innerlijke kracht is die al zeer vroeg waarneembaar is en gericht is op het ondermijnen van het goede in zichzelf of wat men van anderen krijgt. Het bijbrengen van inzicht in deze dynamiek is van levensbelang voor de patiënt en voor het welslagen van de therapeutische onderneming. Analytici hebben soms te veel oog voor wat zich herhaalt in het associatieve materiaal en raken daardoor blind voor het nieuwe dat zich ontwikkelt. Dit kan een uiting zijn van onbewuste afgunst. Psychoanalytici zijn zich nu meer bewust van de eigen afgunst in de tegenoverdracht, die met het analytisch proces van de patiënt kan interfereren. In het boek van Roth en Lemma komt dit thema echter weinig aan bod. Graag had ik ook meer gelezen over de nauwe relatie tussen afgunst en schaamte. Patiënten schamen zich over hun afgunst en brengen die daarom niet ter sprake. Het vaststellen van iets waardevols bij de ander en beseffen dat men dit zelf niet heeft, confronteert de patiënt met zijn beperkingen en kleinheid … bovendien kijkt de analyticus toe … een beschamende ervaring! Gaat aan afgunst niet vaak een ontgoocheling in de intersubjectieve relatie vooraf? Indien de moeder (of de analyticus in de overdracht) zich niet openstelt voor de unieke beleving van het kind (of de analysant) en deze niet opneemt of het spontane gebaar van het kind niet (h)erkent, zal het kind blijdschap en dankbaarheid niet durven delen in een wederkerige intieme relatie, maar kwaad worden (Bion spreekt van hyperbole). Dit kan dan ten onrechte geïnterpreteerd worden als afgunstige reactie. Verder moeten we oog hebben voor gradaties van afgunst. Er is de gezonde afgunst waarbij men andermans talenten bewondert en tezelfdertijd bij zichzelf de neiging voelt om deze te denigreren, wat als egodystoon wordt ervaren. Het positieve is dat men geprikkeld wordt om tot het uiterste te gaan, wil concurreren en aldus de eigen potentialiteiten realiseert. Gezonde afgunst die constructief kan zijn vormt een schril contrast met maligne afgunst die egosyntoon is, diep onbewust, en naast ernstig subjectief lijden destructieve relatiepatronen op gang brengt. Tussen deze twee extremen bestaat een heel klinisch spectrum.
Na Klein heeft de psychoanalyse ingezien dat de omgeving, groepsprocessen en gezinsdynamiek niet miskend mogen worden. Afgunst is niet louter aangeboren maar kan zich op elk moment in de ontwikkeling manifesteren, zowel vroeger als later. De laatste decennia is vooral uitgebreid getheoretiseerd over de relatie tussen afgunst en pathologisch narcisme. Op dit vlak biedt het boek van Roth en Lemma ons een goede beschrijving van de actuele stand van zaken. Wel is het spijtig dat ‹dankbaarheid› zo weinig aandacht heeft gekregen. Horen psychoanalytici niet eenzelfde aandacht te besteden aan zowel positieve als negatieve gevoelens en gelijkmatig zwevend te luisteren naar de meest diverse manifestaties van Eros en Thanatos? Ik denk niet dat we kunnen stellen dat de postkleiniaanse visie op de afgunst een moralistisch discours binnenbrengt, integendeel. Nu zijn we als psychoanalytici meer in staat te luisteren naar manifestaties van afgunst, en de expressies ervan of de afweer die ertegen opgericht wordt, professioneel te overleven. Dankzij groeiend analytisch inzicht, onder andere op grond van de analyse van de tegenoverdracht (door de eigen enactments te observeren, stil te staan bij tegenoverdrachtsdromen en belang te hechten aan de communicatieve betekenis van projectieve identificatie), zijn analytici zich meer bewust van hun blinde vlek. Daardoor kan afgunst neutraal onderzocht worden zonder dat dit een moraliserend automatisme op gang brengt. Maar afgunst blijft in het analytisch werk een bijzonder lastig thema.
Bewerking van een lezing in het kader van een studiedag georganiseerd door de Belgische Vereniging voor Psychoanalyse in oktober 2011 te Kortenberg.
Literatuur
- Bion, W.R. (1959). Attacks on linking. International Journal of Psycho-Analysis, 40, 308-315.
- Bion, W.R. (1962). Learning from experience. Londen: Karnac, 1984.
- Britton, R. (2008). He thinks himself impaire — The pathologically envious personality. In P. Roth & A. Lemma (red.), Envy and Gratitude revisited (p. 124-136). Londen: Karnac.
- Caper, R. (2008). In P. Roth & A. Lemma (red.) (2008). Envy and Gratitude revisited (p. 35-49). Londen: Karnac.
- De Masi, F. (2001). Herbert Rosenfeld at work — The Italian seminars. Londen: Karnac.
- Erlich, H.S. (2008). Envy and Gratitude — Some current reflections. In P. Roth & A. Lemma (red.), Envy and Gratitude revisited (p. 50-62). Londen: Karnac.
- Freud, S. (1937). Constructies in de analyse. Werken 10 (p. 308-319). Amsterdam: Boom, 2006.
- Guignard, F. (2008). Envy in Western society. In P. Roth & A. Lemma (red.), Envy and Gratitude revisited (p. 109-123). Londen: Karnac.
- Klein, M. (1957). Envy and Gratitude. Tavistock; reprinted (1975) in The writings of Melanie Klein. Volume 3 (p. 176-235). Londen: Hogarth.
- Lemma, A. (2008). Keeping envy in mind: the vicissitudes of envy in adolescent motherhood. In P. Roth & A. Lemma (red.), Envy and Gratitude revisited (p. 92-108). Londen: Karnac.
- Polmear, C. (2008). An independent response to Envy and Gratitude. In P. Roth & A. Lemma (red.), Envy and Gratitude revisited (p. 63-78). Londen: Karnac.
- Rosenfeld, H. (1971). A clinical approach to the psychoanalytic theory of the life and death instinct. International Journal of Psycho-Analysis, 52, 169-178.
- Rosenfeld, H. (1987). Impasse and interpretation. Londen: Routledge.
- Roth, P. & Lemma, A. (red.) (2008). Envy and Gratitude revisited. Psychoanalytic Ideas and Applications Series. Londen: Karnac.
- Smith, H.F. (2008). Vicious circles of punishment — A reading of Melanie Klein's Envy and Gratitude. Psychoanalytic Quarterly, 77, 199-218.
- Sodré, I. (2008). ‹Even now, now, very now ...› — On envy and the hatred of love. In P. Roth & A. Lemma (red.), Envy and Gratitude revisited (p. 19-34). Londen: Karnac.
- Steiner, J. (1993). Psychic retreats — Pathological organisations in psychotic, neurotic, and borderline patients. Londen: Routledge.
- Steiner, J. (2008). The repetition compulsion, envy and the death instinct. In P. Roth & A. Lemma (red.), Envy and Gratitude revisited (p. 137-151). Londen: Karnac.
- Weiss, H. (2008). Romantic perversion: the role of envy in the creation of a timeless universe. In P. Roth & A. Lemma (red.) (2008). Envy and Gratitude revisited (p. 152-167). Londen: Karnac.
- Winnicott, D.W. (1969). Contribution to a symposium on envy and jealousy. In C. Winnicott, R. Shepherd & M. Davis (red.), Psycho-analytic explorations (p. 462-464). Cambridge MA: Harvard University Press, 1987.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden