Tijd: tussen Nachträglichkeit en anticipatie
Samenvatting
Het eerste begin van de psychoanalyse werd gevormd door Freuds werk met de herinneringen van hysterische patiënten. Dit bracht meteen de complexiteit en problematisering van de tijd met zich mee. De visie op hoe tijd gestructureerd is, beïnvloedt bijvoorbeeld in sterke mate de benadering van het onbewuste en de causaliteit. In dit artikel zal ik nagaan hoe de begrippen ‹Nachträglichkeit›1 en ‹anticipatie› ons kunnen helpen om zicht te krijgen op hoe tijd subjectief vorm krijgt.
Time is just memory mixed with desire (Tom Waits).
Nachträglichkeit
Freud hanteert het idee van ‹Nachträglichkeit› vooral in het begin van zijn oeuvre, binnen zijn traumatheorie over hysterie. Met dit concept duidt hij aan hoe een gebeurtenis of indruk in eerste instantie niet kan worden verwerkt in een betekenisvolle context, maar pas later betekenis krijgt. Het gaat daarbij vooral om gebeurtenissen in een seksuele context die later, vaak in de puberteit, na seksuele rijpwording begrepen worden (Laplanche & Pontalis 1973). Seksuele rijpwording is daarvoor niet voldoende; de eerste scène wordt pas traumatisch op grond van een tweede, latere scène (Bistoen e.a. 2014). Freud zal het in het begin van zijn werk als een typisch mechanisme voor hysterie beschouwen: een herinnering wordt verdrongen en wordt nachträglich een trauma (Freud 1950). De gebeurtenis is dus in eerste instantie niet traumatisch, maar wordt pas nachträglich een traumatiserende herinnering door een nieuwe gebeurtenis (Freud & Breuer 1893-1895; Freud 1898). De tweede scène heeft meestal weinig betekenis, maar zal door associatie de eerdere scène evoqueren (Laplanche & Pontalis 1968). Op deze manier probeert Freud de etiologie van de hysterie te vatten als een traumatische etiologie met twee uitlokkende factoren (Bistoen e.a. 2014). Het concept wordt in verschillende casussen, al dan niet expliciet, gebruikt. Vooral in Studies over hysterie komt het terug als mechanisme om conversiesymptomen te begrijpen (Freud & Breuer 1893-1895). Maar ook bij de casus van Kleine Hans (Freud 1909a) en de Rattenman (Freud 1909b) zal hij het concept expliciet gebruiken. Het scherpst vinden we het idee geïllustreerd bij de Wolvenman. Deze patiënt ziet op jonge leeftijd een scène (seks tussen de ouders) die hij niet begrijpt. De scène is seksueel, maar heeft nog geen seksuele betekenis voor het kind. Het is pas op de leeftijd van vier jaar dat hij het voorval begint te begrijpen en erdoor aangegrepen wordt. Pas twintig jaar later, tijdens de analyse bij Freud, kan de patiënt het via de analyse interpreteren binnen een betekenisvolle context (Freud 1918).
Na Freud leek het concept in de vergetelheid te raken. Het werd lange tijd niet meer gebruikt in de analytische literatuur. Het was Lacan die het in 1953 voor het eerst weer onder de aandacht bracht, waarna Nachträglichkeit steeds meer werd gebruikt in de Franse psychoanalyse en later ook in de Angelsaksische wereld (Birksted-Breen 2003; Faimberg 2007; Laplanche & Pontalis 1973). Een moeilijke en gebrekkige vertaling heeft er zeker toe bijgedragen dat het concept daarvoor weinig aandacht kreeg (Laplanche & Pontalis 1973). Nachträglichkeit is geen officieel Duits woord en kan zowel deterministisch als hermeneutisch worden begrepen. Het kan bij Freud gaan om een trauma dat pas op een tweede moment traumatisch wordt, alsook om een reconstructie van de betekenis van het trauma (Eickhoff 2006). De vertalingen van het concept zijn hierdoor vaak verschillend en dekken niet steeds de Duitse lading. Deferred action, bijvoorbeeld, is een vertaling die te veel een lineair chronologisch verband veronderstelt (Faimberg 2007). Dat Freud het concept wel gebruikte maar nooit in een artikel uitwerkte, heeft volgens mij ook bijgedragen aan het feit dat Nachträglichkeit lang niet meer werd gebruikt. Een derde reden is dat Freud het concept vooral binnen zijn eerste traumatheorie gebruikte en er daarna nauwelijks op terugkwam.
De lacaniaanse invulling van het concept is anders dan die van Freud. Lacan breidt het concept uit en zal het ook gebruiken buiten de seksuele sfeer (Birksted-Breen 2003). Volgens Lacan wordt iedere ervaring non-lineair verwerkt en geldt het mechanisme van Nachträglichkeit voor alles, dus ook voor niet-traumatische en niet-seksuele ervaringen. Het is geen buitengewoon mechanisme, maar algemeen (Barzilai 1999). Deze hernieuwde betekenis van Lacan is inherent verbonden aan het belang dat hij hecht aan de taal voor psychoanalyse. Net zoals een betekenaar is een herinnering niet vaststaand en verwijst zij niet eenduidig naar een bepaalde betekenis. Een betekenaar kan slechts een — gelimiteerde — betekenis krijgen in verhouding tot andere betekenaars (Lacan 1957). De betekenis die wordt gegeven aan een herinnering hangt dus altijd af van de context waarin deze wordt uitgesproken.
Nachträglichkeit werd mede onder invloed van Lacan, Laplanche en Pontalis (1968; 1973) steeds meer gebruikt, ook in de Angelsaksische psychoanalyse sinds de jaren negentig (Faimberg 2007). In de literatuur zijn verschillende definities te vinden. Hierbij zie ik vooral verschil tussen een specifieke conceptualisatie, gericht op trauma, en een bredere conceptualisatie die ruimer toepasbaar is in het analytische werk. Sommige auteurs leggen meer nadruk op het lineair progressieve karakter, andere op de retroactieve vector (Dahl 2010; De Rijdt 2014). Ik wil drie definities in het bijzonder hanteren, die elk verschillende nuances met zich meebrengen, maar elkaar geenszins uitsluiten en samen een aantal belangrijke klinische consequenties hebben.
De specifieke freudiaanse invulling is interessant, omdat die begrijpelijk maakt waarom een gebeurtenis pas in een tweede periode traumatiserend wordt. In het werken met adolescenten is deze notie belangrijk omdat het net deze periode is waar seksuele rijpwording voor een hernieuwde betekenisverlening kan zorgen. Deze invulling biedt een ontwikkelingsgerichte, dynamische kijk op hoe adolescenten getraumatiseerd kunnen worden door de herinnering aan iets wat zich jaren eerder afspeelde (De Rijdt 2014) en helpt ons te begrijpen waarom zij onder deze nieuwe betekenis lijden, eerder dan onder de gebeurtenis zelf (Dahl 2010).
De ruime, lacaniaanse, invulling biedt interessante perspectieven voor het structureren van de kuur. Via de notie van de Nachträglichkeit maakt Lacan een onderscheid tussen geschiedenis en verleden. Hij stelt (1953-1954, p. 19): ‹L'histoire n'est pas le passé. L'histoire est le passé pour autant qu'il est historisé dans le présent — historisé dans le présent parce qu'il a été vécu dans le passé.›2 Het verleden is het statische avant van de persoon, maar de geschiedenis is gesubjectiveerd en steeds afhankelijk van de context en psychische toestand van de persoon. Nachträglichkeit gaat hier niet om een gefixeerde gebeurtenis maar om een proces van constante verandering (Meyer 2009). In een analyse hoeven we de focus dan ook niet te leggen op herinneren, maar meer op de reconstructie en de herschrijving van het verleden, een re-integratie van het subject in zijn geschiedenis (Lacan 1953-1954). De interpretatie heeft dezelfde aard: via een verrassende interventie van de analyticus kan een herinnering nachträglich een andere betekenis krijgen (Miller 2004). In Freuds klinische werk zien we de bredere invulling van Nachträglichkeit in zijn notie van de ‹constructie› (Faimberg 2007). Bij een constructie gaat het er volgens Freud om, om via materiaal uit het heden (bv. een droom) een interpretatie te maken over een stuk van de geschiedenis van de patiënt (Freud 1937). Vanuit het heden zal de analyticus dus nachträglich betekenis geven aan iets van het verleden en zo tot een herschrijving hiervan komen, wat Freud een historische waarheid noemt (Faimberg 2007).
Een derde kijk op Nachträglichkeit werd vooral door Faimberg uitgewerkt. Ook zij geeft een ruimere definitie dan Freud. Een specifieke ervaring kan door de psyche worden buitengesloten om pas in een tweede beweging betekenis te krijgen (Faimberg 2007). Er zijn in dit opzicht steeds twee elementen noodzakelijk, de gebeurtenis in het verleden is dus minstens even belangrijk voor het proces (Le Guen 1982). Het verschil met Lacans definitie zit er vooral in dat het proces van Nachträglichkeit wordt gebruikt voor ervaringen die door de psyche in een eerste periode niet konden worden verwerkt. Het tekort aan betekenisverlening voor deze ervaring staat daarin centraal (Dahl 2010). De eerste gebeurtenis blijft als een enkele betekenaar die zich niet kan verhouden met ander psychisch materiaal en is dus zonder betekenis. Hij wordt niet subjectief ervaren (Bistoen e.a. 2014). Het gaat hier om iets van het Reële dat verschijnt en geen symbolico-imaginaire verwerking kan krijgen. Iets heeft zich niet geïntegreerd in het subject maar blijft wel insisteren, blijft ergens spreken door iets dat het subject niet de baas kan worden (Lacan 1953-1954). Een analyse kan nachträglich iets dat buitengesloten was een plaats geven in de geschiedenis van een subject. Het gat dat door het Reële werd geslagen zal een subjectief antwoord vereisen. Maar wat onderbelicht wordt in deze definitie, is dat nooit alles in de psyche opgenomen kan worden. Er blijft een structureel tekort bestaan.
In alle opvattingen is te zien dat Nachträglichkeit ruimte opent voor verandering in een analyse. Nachträglichkeit geeft ons een conceptueel kader van de onbewuste temporaliteit, waarmee we beter kunnen begrijpen hoe psychoanalyse voor psychische verandering zorgt (Dahl 2010; Faimberg 2007). Mocht Nachträglichkeit niet bestaan, mocht de tijd enkel lineair geconstrueerd zijn, dan zouden we onze geschiedenis niet kunnen modificeren en zou analyse geen toekomst hebben (Baranger e.a. 1988). Patiënten komen in analyse met een bepaald verleden en krijgen de kans om weg te gaan met een andere geschiedenis. Deze is niet absoluut of correct bij het beëindigen van de analyse en zal blijvende hiaten vertonen (Baranger e.a. 1988).
Anticipatie
Hoewel er hernieuwde aandacht is voor het concept van de Nachträglichkeit, blijft de tijd van de toekomst vaak onderbelicht. Lacan problematiseert deze ook via het concept van de ‹anticipatie›. Dit houdt in dat verleden en toekomst dynamisch met elkaar verbonden zijn, ze corresponderen met elkaar (Lacan 1953-1954) — in die zin dat het vooral de toekomst is die het verleden zin geeft. Hoewel we in een analyse vaak bezig zijn met het verleden, is het alleen maar omdat een patiënt een toekomst heeft dat er gewerkt kan worden met de geschiedenis. De anticipatie is een tijd die zich kenmerkt door een opening van mogelijkheden. De mens is een verlangend wezen dat een onverzadigbaar verlangen vooropstelt dat hem stuwt naar zijn toekomst. Het is dit ‹wat het ooit zal zijn …› dat het verleden zin geeft. Dit houdt in dat er steeds een ‹wachten op iets› dat ooit zou kunnen komen is. In het wachten stellen we ons een gebeurtenis voor in de toekomst, die zich dan kan registreren in het verleden. Het wachten staat op die manier centraal binnen deze tijd (Miller 2004). In de dwangneurose zien we een erotisering van de anticipatie. De dwangneuroticus stelt de act, verbonden met zijn verlangen, steeds uit en blijft in een wachten op, in een ‹tijd om te begrijpen› zonder dat daar een ‹tijd om te beslissen› op volgt. Er is een eeuwige anticipatie en de act wordt uitgesteld zodat de toekomst geen plaats kan krijgen in de geschiedenis.
Lacan werkt dit uit aan de hand van de futur antérieur, de voltooid tegenwoordige toekomende tijd. De futur antérieur beschrijft een situatie die in de toekomst voltooid zal zijn. Het is het verleden van de toekomst. Het gaat om een ‹aura été›, een ‹zal geweest zijn›. Een mens ziet zijn verleden niet altijd als ‹ik was› en ook niet als een ‹wat geweest is›, maar eerder als ‹wat ik geweest zal zijn vanuit het perspectief van wat ik aan het worden ben› (Lacan 1953). Als verlangend subject zal de mens zich laten voortstuwen door een toekomst die zal moeten uitmaken wie men in zijn geschiedenis is geweest. Op die manier herschrijven de mogelijkheden van de toekomst continu de herinneringen. Vermoedens van het verleden worden steeds afgewogen tegen beloften van de toekomst (Lacan 1953-1954). Lyotard definieert het postmodernisme zelfs als de paradox van de futur antérieur: kunstenaars en schrijvers werken zonder regels opdat zij regels kunnen formuleren van wat geweest zal zijn (Mather & Marsden 2004).
Een toekomst is enkel subjectief nodig indien er een geloof is dat er een einde komt aan de lijn die naar de toekomst gaat — dat er een punt komt waar deze lijn zal eindigen. Daarom wil ik stellen dat het geloof in de eigen dood noodzakelijk verbonden is met de anticipatie. De tijd zal steeds een negativiteit introduceren omdat hij de notie van verdwijning, slijtage, dood, veroudering, … met zich meebrengt (Miller 2004). Het gaat om ‹wat ik geweest zal zijn in het licht van het feit dat ik er ineens niet meer zal zijn›. De verhouding tot onze sterfelijkheid, tot het eindpunt op de tijdlijn, is complex. Het onbewuste heeft geen betekenaar voor de dood, we kunnen ons onze eigen dood niet voorstellen, de dood wordt door niets in het driftleven ondersteund (Freud 1915). Maar toch moeten we geloven dat we zullen sterven. De dood is een geloofsact: we moeten geloven dat er ooit een eindpunt zal komen aan het leven, ook al is deze voorstelling ondenkbaar (Lacan 1972). Als we niet zouden geloven in dit onzinnige eindpunt dan zou het leven namelijk zinloos zijn. De dood is altijd een ‹nog niet› dat ooit zal geweest zijn en het verleden absoluut kan maken (Meyer 2009). Het is doordat we dit geloof hebben dat er een noodzakelijkheid komt om ons leven nachträglich te schrijven vanuit een eindpunt. Het is dit eindpunt dat de futur antérieur doet ontstaan. Ons verleden wordt geschreven vanuit het feit dat het beëindigd kan worden door de limiet die de dood stelt aan de historische functie van het subject (Lacan 1953).
De spiraal van de tijd
Hoewel hier de concepten Nachträglichkeit en anticipatie apart besproken zijn, kunnen ze niet los van elkaar worden gezien. Er is altijd sprake van een dubbele temporaliteit. De Nachträglichkeit en de anticipatie verdubbelen elkaar continu (Miller 2004). Deze dubbele temporaliteit gaat in tegen elk common-sense-idee over tijd. Ze zet ons aan om een mechanisch, lineair tijdsmodel te verlaten. De tijd kunnen we eerder beschouwen als een spiraal waarbij verleden, heden en toekomst dynamisch met elkaar verbonden zijn (Baranger e.a. 1988).3 De drie tijdsmodaliteiten zijn met elkaar verknoopt in een complex netwerk, niet in een chronologisch, maar een dynamisch, in elkaar lopend verband. Visueel zou ik de tijd dan ook voorstellen als een spiraal, eerder dan als een rechte lijn. Het heden van het subject wordt gedetermineerd door hoe het verleden hem ontmoet vanuit de toekomst. Een analyse zal via de act van het spreken het verleden herschrijven waardoor de toekomst een aspect van onbepaaldheid krijgt en een keuze mogelijk wordt voor het subject (Trenson 2010). Ik denk hierbij aan een patiënte die zei: ‹Ik moet te weten komen waarom mijn vriend me ooit heeft verlaten, want anders zal ik nooit opnieuw een relatie kunnen hebben.› Deze conceptualisatie is bovendien volledig coherent met de linguïstiek. De eerste woorden van een zin zorgen voor een anticipatie van de betekenis. De betekenis verandert in een context van andere betekenaars; het toevoegen van een nieuwe betekenaar zorgt zo voor een betekeniswijziging van de vorige betekenaars. Pas wanneer de zin af is zal de betekenis nachträglich duidelijk worden in zijn context (Vanheule 2011). De notie ‹fear of breakdown› van Winnicott (1974) toont klinisch hoe deze dubbele temporaliteit zich kan manifesteren. Dit concept wijst op bepaalde angsten van mensen voor iets wat zou kunnen gebeuren in de toekomst. Deze angst gaat terug op een trauma uit het verleden dat toen niet werd begrepen en keert terug als een geanticipeerde angst.
Tijd beschouwen als een spiraal heeft invloed op de benadering van het onbewuste. Volgens Freud kent het onbewuste geen tijd, in het onbewuste kan niets vergeten worden, de processen zijn a-temporeel (Freud 1900; 1918). Voor Lacan kent het onbewuste wel een temporaliteit. De tijd zien als een spiraal leert ons dat het onbewuste geen schatkamer is waar verdrongen inhouden liggen en naar boven kunnen komen. Eerder zal Lacan het onbewuste kenmerken als iets wat zich niet heeft gerealiseerd en dat ontsnapt aan elke determinatie, dus ook ontsnapt aan een strikte determinatie door het verleden (Lacan 1964). Het onbewuste is niet iets dat er reeds is en effecten heeft, het is eerder iets dat zich produceert en zich op toevallige wijze manifesteert. Het onbewuste verschijnt daar waar iets mislukt (bv. in een faalhandeling) en kent de temporaliteit van een flits: het opent zich en zal meteen erna weer sluiten (Miller 2000). Het onbewuste vertrekt niet van een weten dat al bestaat, maar realiseert een weten en gaat in die zin meer om de toekomst dan om het verleden (Miller 2000). Daarom stelt Lacan (1953-1954) dat de terugkeer van het verdrongene vanuit de toekomst komt en niet vanuit het verleden. Wat we zien in deze terugkeer is het vervaagde signaal van iets dat slechts zijn waarde in de toekomst heeft door zijn integratie in de geschiedenis van het subject. Het kan pas iets zijn als het ooit iets ‹geweest zal zijn›. Het onbewuste kent geen lineaire temporaliteit: daarom kunnen we spreken van een dynamisch onbewuste.
Trauma
In veel literatuur over posttraumatische stressstoornissen wordt een lineair tijdsmodel verondersteld, waarin het trauma gevolgd wordt door een specifieke sequens van problemen. De praktijk maakt echter duidelijk dat dit niet klopt en dat het concept van Nachträglichkeit nodig is om het temporele karakter van trauma te begrijpen (Mather & Marsden 2004). Traumatische ervaringen, zoals vroegkinderlijk seksueel misbruik of verwaarlozing, hebben effect op de subjectwording, maar niet op een eenduidig te voorspellen manier. De subjectieve ervaring van het trauma en de manier waarop deze impact heeft op de persoon worden vaak bepaald door een nieuwe gebeurtenis in het leven die een vroegere gebeurtenis nachträglich een (andere) traumatische inkleuring geeft (Verhaeghe 2002b). Het is vooral de herinnering die traumatisch is vanuit de gereorganiseerde geschiedenis en niet zozeer de concrete gebeurtenis zelf (Freud 1898; Le Guen 1982). De gebeurtenis kan op het moment zelf eigenlijk niet gezien worden als een trauma. Het is enkel nachträglich dat de herinnering eraan traumatisch wordt. Bovendien zal de herinnering eraan reeds vervormd zijn door het heden (Bohleber 2007).
Bij trauma merken we bovendien dat het dynamische tijdsperspectief doorbroken wordt. Verleden, heden en toekomst zijn niet langer dynamisch verbonden. Het trauma uit het verleden dringt zich intrusief op in het heden. De herhalingsdwang zorgt ervoor dat het trauma niet wordt bewerkt en dus geen herinnering wordt (De Rijdt 2014). Het trauma wordt geactualiseerd in het hier en nu waardoor het moeilijk wordt om tijd en ruimte te structureren. Men is vaak niet meer goed in staat om een aanduiding te geven van verleden, heden en toekomst (Trenson 2010). Het trauma keert rigide terug en blijft een geactualiseerd verleden dat geen deel van de geschiedenis van het subject kan worden. De anticipatie wordt geblokkeerd omdat de traumatische herinnering geen mogelijkheden meer openlaat om gedacht te worden vanuit een toekomstperspectief. De historisering vanuit het perspectief ‹van wat ik aan het worden ben› heeft geen zin meer voor het subject. Hoe zichzelf een ‹worden› toe te eigenen als een gebeurtenis uit het verleden zich onophoudelijk blijft opdringen? Patiënten met een ernstig traumatisch verleden hebben vaak een gevoel van doodsheid, een gevoel in een zwart gat te leven (Nicolai 2011). Dat is te begrijpen als een onmogelijkheid van de tijd. De tijd is niet langer een spiraal, verliest dus haar psychische dynamiek, de tijd verstart. De tijd zal een lineair karakter krijgen: niet veranderlijk, zonder toekomst die het verleden zin geeft en zonder betekenis (Stern 2012). Het analytische proces kan de tijd weer beweeglijk maken en de herhalingsdwang veranderen in historisering (Baranger e.a. 1988).
Koen, achttien jaar, wordt opgenomen op onze afdeling.4 Een jaar voor zijn opname heeft hij een leerkracht verteld dat hij al jarenlang seksueel misbruikt werd door zijn oudere broer. Koen heeft sinds twee jaar last van nachtmerries, angsten en ‹blokkades›. Deze laatste houden in dat hij soms volledig verstart en lijkbleek wordt. Het lijkt alsof hij stopt met ademen, hoewel dit niet zo is.
In het begin van zijn opname vertelt Koen ons dat hij altijd bang is. 's Nachts wordt hij wakker uit hevige nachtmerries. Hij vertelt me dat hij droomt over ‹broer die allemaal vieze dingen met mij doet en hij wou mij vermoorden›. Koen maakt tekeningen met daarop penissen en doodskisten. Koen leeft binnen een tijd die gestold is. Heden, verleden en toekomst staan niet langer in wisselwerking met elkaar en er is een bewegingsloze tijd. Het verleden dringt zich intrusief op in zijn dromen en tekeningen. Op de afdeling valt op dat Koen tot weinig spel en fantasie komt, alles lijkt bewegingsloos te gebeuren. Dit culmineert in zijn symptoom van het blokkeren. Op dat moment stopt de tijd ultiem: hij bestaat niet langer als subject en alles valt letterlijk stil. Een toekomst tekent zich bij Koen niet af.
Koen blijft een jaar opgenomen en daarbinnen tekent hij voor zichzelf verschillende trajecten uit waarmee hij tot een bewerking van het trauma komt. De gesprekken met mij grijpt hij aan om te spreken over zijn angst. In het begin gaat het enkel om ‹angst› en ‹stemmetjes in mijn hoofd›, de stemmetjes van broer. Ik probeer vooral een dialectiek op gang te brengen waarin ruimte ontstaat om over het trauma te spreken, maar waar ook andere gedachten weer tot leven mogen komen. Steeds meer ontstaat een verhaal rond het trauma en gaat Koen zijn familiegeschiedenis uitschrijven. Het gaat niet meer alleen om ‹angst voor broer›, er komen nieuwe elementen bij: leuke herinneringen met zijn broer en onbegrip dat hij zijn broer soms ook mist, hoe hij de drank van zijn broer weggoot, … Ook de inhoud van de dromen verandert, Koen droomt steeds meer over hoe hij een held is die bandieten verslaat. Op een bepaald moment heeft hij een overdrachtsdroom: hij droomt dat hij en ik twee marsmannetjes zijn en samen de slechte boeven op deze planeet opsluiten in een groot net. Hij begint plezier te krijgen in het vertellen van deze dromen. In een tweede periode vraagt hij me om samen sprookjes te lezen. Hij houdt vooral van de drie biggetjes en Roodkapje. Hij vertelt me al voor het einde van het verhaal hoe het zal aflopen: ‹De wolf gaat toch niet winnen hè, het biggetje is veel te slim!› De sprookjes representeren iets van het trauma, maar met een andere rol van het slachtoffer, want dat overwint. Koen ontwikkelt in zijn opname een nieuwe bewerking van het trauma. Door nachträglich het trauma te gaan herinterpreteren komt het binnen een complexere familieroman en ontstaat er een verhaal omheen. Waar het in het begin een intrusief punt in de tijd was dat steeds opnieuw opdoemde, kan het nu een plaats krijgen in zijn geschiedenis. Het is niet langer een herhaling maar het wordt een herinnering. De nachtmerries verminderen en de blokkades verdwijnen. Hierdoor kan de anticipatie opnieuw op gang komen. Door het herschrijven van het verleden zijn er weer mogelijkheden geopend voor de toekomst. Koen gaat verlangen naar wat hij kan doen op school, hij begint weer na te denken over wat hij later wil worden. In wat hij wordt, is hij niet langer enkel de misbruikte bange jongen, hij kan iets nieuws worden. Er openen zich mogelijkheden. Bovendien is te merken dat Koen weer grip krijgt op de tijd an sich. Waar hij in het begin van zijn opname vaak verward was over welke dag het was of hoe laat, lukte dit naar het eind van zijn opname toe beter.
Psychose
Binnen de psychose valt op dat de dynamiek van de tijd een andere aard heeft (Meyer 2009). De psychoticus kent de onderverdelingen die de tijd met zich meebrengt maar nauwelijks en moet andere ankerpunten vinden. Voor de neuroticus is tijd geschiedenis, maar de psychoticus leeft buiten de geschiedenis (Billiet 1996). Klinisch zien we dit bijvoorbeeld terug in het gegeven dat de patiënt nauwelijks iets heeft te vertellen over zijn verleden en gelooft dat hij onsterfelijk is (Van Camp 2003). Het verleden is niet dynamisch verbonden met het heden, er is geen continue dynamische stroom. Eerder lijkt het verleden voor psychotici vaak op een grote vlakke woestijn, een eeuwigdurende prehistorie waarin niets plaatsgevonden heeft en waarin de tijd herleid wordt tot het objectieve getal van de jaren (Van Camp 2003). Soms zien we dat er wel een verleden is, maar geen geschiedenis. Patiënten kunnen enkele feiten van hun verleden opsommen, maar er is geen doorleefd levensverhaal dat vanuit een verlangen ontstaat. Ook binnen de anticipatie merken we dat de toekomst zich niet dynamisch verbindt met het verleden. De psychoticus subjectiveert zichzelf niet vanuit de tijd: hij ziet zichzelf niet als een effect van zijn geschiedenis en ervaart zichzelf niet als een subject in wording in het licht van het eindpunt dat met het leven verbonden is.
Het gebrek aan een tijd zien we à la limite bij schizofrene patiënten, die in een gapend gat zitten van het heden (Baranger e.a. 1988). Wanneer de psychoticus een dragende oplossing vindt om de wereld stabieler vorm te geven ontstaat er wel een mogelijkheid om de tijd te structureren. Lacan beschrijft het ‹sinthome› als een manier om het Reële, Symbolische en Imaginaire te verknopen. Het is een particuliere uitvinding die bij de psychose enige stabiliteit kan brengen. Via het sinthome kan men ook een subjectieve tijd veroveren. Zo zien we dat psychotici een geschiedenis construeren op het moment dat er een waan ontstaat (Van Camp 2003), vaak één die nachträglich herschreven wordt vanuit deze waan. Ook toekomstmogelijkheden zijn duidelijker aanwezig bij gestabiliseerde psychose.
Elisabeth, drieëntwintig jaar, beschrijft zichzelf als ‹een nietsnut›. In het begin van haar opname komt Elisabeth tot niets. Ze zegt een ‹niemendal› te zijn, iemand die niets kan want ze heeft geen echt werk (Elisabeth werkt in een dagcentrum). In haar tijdsbeleving zien we een vlakte verschijnen, ze heeft moeite om zich zaken te herinneren uit haar verleden. Alles wordt teruggetrokken naar het grote ‹niets› waarin ze zichzelf nu situeert. Een louter afvalobject van de Ander, zonder gesubjectiveerde geschiedenis. Ook haar toekomst zit volledig vast, ze kan over haar toekomst alleen maar denken in termen van suïcide: een totale reducering tot niets. De teamleden en ik gaan af en toe langs bij Elisabeth voor korte gesprekken en nodigen haar voorzichtig uit voor therapieën. Stap voor stap krijgt Elisabeth de energie terug om tot iets te komen. Ze vertelt dat zij bijzondere krachten heeft die haar door de goden werden gegeven toen ze op jonge leeftijd in een weeshuis zat. Er zijn echter geesten die haar krachten komen stelen. In het begin van haar opname is deze beleving nog rudimentair. De ouders vertellen dat Elisabeth deze waan en verschillende hallucinaties kreeg nadat ze moest veranderen van opleidingsvorm op school. Ze werd naar ‹opleidingsvorm 1› gestuurd, de laagste vorm in het bijzonder secundair onderwijs.5 Toen ze begon te werken in een dagcentrum decompenseerde ze. Er brak agressie uit en het depressieve beeld ontstond. Het dagcentrum betekende voor Elisabeth een ruwe confrontatie met het idee een ‹gehandicapte› te zijn en leek vooral te leiden tot melancholie. De rudimentaire waanvorming lijkt mij en het team een eerste oplossingspoging om hier mee om te gaan. Tijdens haar opname zal deze waan langzaam meer stabilisatie brengen. Ze spreekt steeds meer over de verschillende soorten krachten die ze heeft en hoe dit samengaat met verschillende levels die nu eens hoog en dan eens laag kunnen zijn. Ze ontpopt zich ook als ‹uitvindster› van allerhande constructies. In de psychotherapie laat ik haar spreken over haar uitvindingen, krachten, … In de creatieve therapieën werkt ze verder aan haar uitvindingen, maakt ze constructies met kapotte machines en leest ze de therapeut voor uit Harry Potter. De agressie verdwijnt op de achtergrond en Elisabeth is ook minder depressief. Ze is niet langer een complete nietsnut. Opvallend is dat deze waanvorming haar in staat stelt om de tijd weer te dynamiseren. Ik merk dat de anticipatie weer op gang komt. Elisabeth tekent zich een toekomst uit. Ze ontwikkelt een geloof in de hemel en is ervan overtuigd dat zij daar een van de goden zal kunnen worden. Ze bespreekt met mij wat ze dan allemaal zal doen: een huis kopen, werken als uitvindster, trouwen, … Allemaal zaken die ze door haar beperking nu niet kan. Elisabeth krijgt bovendien een geschiedenis, wat zich het sterkst gaat uitkristalliseren in een boek dat ze begint te schrijven. Het boek gaat over een meisje dat in een weeshuis zat en daar krachten krijgt door de goden. Het boek beschrijft de geschiedenis van dit meisje vanaf het moment dat ze werd geboren. Elisabeth vertelt me dat het werk autobiografisch is. Het boek toont dat ze zich een geschiedenis gaat construeren die nachträglich wordt verwerkt vanuit haar waan. De waan als een mogelijk sinthome biedt Elisabeth de mogelijkheid om niet meer door een tijdloos gat van het niets te worden aangezogen.
Besluit
Doordat de tijd niet zomaar een lineair-chronologisch gegeven is moeten we een deterministisch subjectmodel verlaten. Soms worden pogingen ondernomen om te zoeken naar deterministische wetten die objecten kunnen voorspellen en controleren (Verhaeghe 2002a). Zo ook in de psychologie, waar sommigen krampachtig proberen te voorspellen welke elementen uit het verleden wat voor soort invloed zullen hebben in de toekomst. In dergelijke modellen wordt gestreefd naar een compleet causaal allesverklarend systeem (Verhaeghe 2002a). Nachträglichkeit en anticipatie leren ons dat de tijd ons geen duidelijk te voorspellen mens maakt. Wie we geweest zijn, wat we worden, is steeds voor interpretatie vatbaar en niet vast gedetermineerd. De oorzaak moeten we niet situeren in een verleden dat de toekomst determineert. Oorzaak is ongedetermineerd, er is enkel oorzaak te vinden waar iets niet werkt (Lacan 1964). Een subject laat zich niet voorspellen vanuit zijn geschiedenis.
Een verdere consequentie van dit tijdsmodel is dat het een bepaalde plasticiteit toelaat. Er is geen weten over het verleden en de toekomst, want deze zijn steeds voor interpretatie vatbaar en beïnvloeden elkaar continu vanuit het heden. De singuliere waarheid die binnen een overdrachtsrelatie tot stand komt staat voorop (Lacan 1953-1954). Dit biedt therapeutische mogelijkheden. Via een analyse kunnen we patiënten uitnodigen om hun verleden anders te historiseren en een keuze open te laten voor hoe men zichzelf kan anticiperen. De spiraal van de tijd laat ons begrijpen dat beweging en verandering mogelijk zijn en men niet verstard hoeft te zijn vanuit de tijd.
Manuscript ontvangen 24 december 2013
Definitieve versie 18 september 2014
Literatuur
- Baranger, M., Baranger, W. & Mom, J.M. (1988). The infantile psychic trauma from us to Freud — Pure trauma, retroactivity and reconstruction. International Journal of Psychoanalysis, 69, 113-128.
- Barzilai, S. (1999). Lacan and the matter of origins. Stanford: Stanford University Press.
- Billiet, L. (1996). Het gebroken oor — Lacan voor de kliniek van de psychose. Gent: Idesça.
- Birksted-Breen, D. (2003). Time and the après-coup. International Journal of Psychoanalysis, 84, 1501-1515.
- Bistoen, G., Vanheule, S. & Craps, S. (2014). Nachträglichkeit — A Freudian perspective on delayed traumatic events. Theory and psychology, 24 (2), 1-20.
- Bohleber, W. (2007). Remembrance, trauma and collective memory. International Journal of Psychoanalysis, 88, 329-352.
- Dahl, G. (2010). The two vectors of Nachträglichkeit in the development of ego organization. International Journal of Psychoanalysis, 91, 727-744.
- De Rijdt, L. (2014). Time after time — Herhaling en hernieuwing in de adolescentie. In L. Philippe & M. Hebbrecht (red.). Van verdringen tot vergeten (p. 153-174). Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
- Eickhoff, F. (2006). On Nachträglichkeit — The modernity of an old concept. International Journal of Psychoanalysis, 87, 1453-1469.
- Faimberg, H. (2007). A plea for a broader concept of Nachträglichkeit. Psychoanalytic Quarterly, 76, 1221-1240.
- Freud, S. (1898). De seksualiteit in de etiologie van de neurosen. Werken 1 (p. 841-862). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1900). De droomduiding. Werken 2 (p. 9-695). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1909a). Analyse van de fobie van een vijfjarige jongen. Werken 4 (p. 428-544). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1909b). Opmerkingen over een geval van dwangneurose. Werken 5 (p. 11-82). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1915). Actuele beschouwingen over oorlog en dood. Werken 6 (p. 448-473). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1918 [1914]). Uit de geschiedenis van een kinderneurose. Werken 6 (p. 474-582). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1937). Constructies in de analyse. Werken 10 (p. 306-319). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1950 [1895]). Ontwerp van een psychologie. Werken 1 (p. 308-413). Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. & Breuer, J. (1893-1895). Studies over hysterie. Werken 1 (p. 414-706). Amsterdam: Boom, 2006.
- Lacan, J. (1953). Fonction et champ de la parole et du langage en psychanalyse. Écrits (p. 237-322). Parijs: Seuil, 1966.
- Lacan, J. (1953-1954). Le séminaire, livre I — Les écrits techniques de Freud (texte établi par J.A. Miller). Parijs: Seuil, 1975.
- Lacan, J. (1957). L'instance de la lettre dans l'inconscient ou la raison depuis Freud. Ecrits (p. 493-528). Parijs: Seuil, 1966.
- Lacan, J. (1964). Le séminaire, livre XI — Les quatre concepts fondamentaux de la psychanalyse (texte établi par J.A. Miller). Parijs: Seuil, 1973.
- Lacan, J. (1972). Conférence à Louvain. Ongepubliceerde lezing.
- Laplanche, J. & Pontalis, J.B. (1968). Fantasy and the origins of sexuality. The International Journal of Psychoanalysis, 49, 1-18.
- Laplanche, J. & Pontalis, J.B. (1973). The language of psychoanalysis. Londen: The Hogarth Press & The Institute of Psychoanalysis.
- Le Guen, C. (1982). The trauma of interpretation as history repeating itself. International Journal of Psychoanalysis, 63, 321-330.
- Mather, R. & Marsden, J. (2004). Trauma and temporality — On the origins of post-traumatic stress. Theory and Psychology, 14, 205-219.
- Meyer, A.V. (2009). L'après-coup: quelques considérations autour de l'événement et la temporalité. Revue Française de la Psychanalyse, 5, 1633-1639.
- Miller, J.A. (2000). La nouvelle alliance conceptuelle de l'inconscient et du temps chez Lacan. La cause Freudienne, 45, 7-16.
- Miller, J.A. (2004). Introduction à l'érotique du temps. La cause Freudienne, 56, 63-85.
- Nicolai, N. (2011). Overleeft de psychoanalyse zelfdestructie? Tijdschrift voor Psychoanalyse, 17, 3-16.
- Stern, D.B. (2012). Witnessing across time — Accessing the present from the past and the past from the present. The Psychoanalytic Quarterly, 81, 53-81.
- Trenson, E. (2010). De logische tijd: het belang van de intersubjectieve dimensie. Ongepubliceerd artikel.
- Van Camp, J. (2003). Tijd en tijdloosheid in de psychose. In J. Smet, L. Van Bouwel & R. Vandenborre (red.). Spreken en gesproken worden — Psychoanalyse en psychosen (p. 145-161). Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
- Vanheule, S. (2011). The subject of psychosis — A Lacanian perspective. New York: Palgrave Macmillan.
- Verhaeghe, P. (2002a). Causality in science and psychoanalysis. In J. Glynos & Y. Stavrakakis (red.). Lacan & Science (p. 119-145). Londen/New York: Karnac.
- Verhaeghe, P. (2002b). Over normaliteit en andere afwijkingen. Leuven: Acco.
- Winnicott, D.W. (1974). Fear of breakdown. International Review of Psychoanalysis, 1, 103-107.
Noten
- 1.In het Engels wordt de term ‹Nachträglichkeit› vertaald als ‹deferred action›, in het Frans als ‹après-coup›. Over beide vertalingen bestaat grote discussie (Dahl 2010; Eickhoff 2006). In het Nederlands worden de termen ‹invloed achteraf› of ‹posterioriteit› gebruikt, maar deze dekken volgens mij niet volledig het concept. ‹Nachträglichkeit› bevat veel meer dan deze vertalingen kunnen bieden en daarom wordt hier het Duitse woord .
- 2.Het verschil tussen verleden en geschiedenis is voelbaar voor mensen die ooit een dagboek bijhielden. Als mensen dit later herlezen kan het een gevoel van vervreemding met zich meebrengen omdat men zich niet meer in die herinneringen herkent. De dingen die erin staan werden vaak volledig anders herinnerd. Men leest daar het eigen verleden, dat niet steeds gelijk is aan de eigen geschiedenis.
- 3.Ik spreek hier met opzet niet over de logische tijd, omdat het concept van de ‹logische tijd› veeleer wordt gebruikt in Lacans temporele organisatie van de tijd om te zien, tijd om te begrijpen en tijd om te beslissen. Het ligt niet in het bestek van dit artikel om dit verder uit te werken.
- 4.De beide gevalsfragmenten gaan over patiënten die werden opgenomen op afdeling De Meander van PC Caritas, een afdeling voor jongeren en volwassenen met een mentale beperking en psychiatrische problematiek.
- 5.Het bijzonder secundair onderwijs in Vlaanderen kent drie opleidingsvormen. Opleidingsvorm 3 bereidt jongeren voor op de reguliere arbeidsmarkt, opleidingsvorm 2 meestal op werk in de beschutte werkplaats, opleidingsvorm 1 op vrijwilligerswerk of activiteiten in een dagcentrum.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden