Graag nog een portie seks, ober!
Samenvatting
Dat de seksualiteit in de psychoanalyse plaats heeft moeten MAKEN voor de objectrelatie- en gehechtheidstheorieën, is oude koek. Maar dit betekent niet dat we daarover niet verontwaardigd mogen (moeten!) zijn. Mogelijk was het dit gevoel dat de organisatoren van de studiedag van de Vlaamse Vereniging voor Psychoanalytische Therapie ertoe bracht om het thema ‹seksualiteit› opnieuw op de kaart te zetten.
Verslag van
Seksualiteit?! Seksualiteitsbeleving in maatschappij en therapie [Kortenberg, 6 juni 2014]
I believe that sex is a beautiful thing between two people. Between five, it's fantastic (Woody Allen).
Een heet thema voor een hete dag. Zoals elk jaar bleek het weer op deze eerste donderdag van juni zwoel. Onze zinnen werden al vroeg op de dag geprikkeld met een opwarmer uit een van de meest succesrijke HBO-series, The Sopranos. Ons netvlies werd gebombardeerd met enkele stomende seksscènes die zich voltrokken in het fantasieleven van het hoofdpersonage, gespeeld door de onlangs overleden James Gandolfini. Een markante anekdote is dat de serie in de Verenigde Staten het effect sorteerde dat veel meer mannelijke patiënten een psychotherapeut opzochten. Met deze filmfragmenten was de toon gezet. Later volgden nog enkele scènes uit de even populaire tv-reeks In treatment. Ik besloot alvast om gedurende de dag de seksuele dubbelzinnigheden bij te houden die de studiedag bij mijn collega's losmaakte.
Myriam Van Gael bood ons een historisch overzicht van het verdwijnen sinds de jaren vijftig van de seksuele thema's uit de psychoanalyse en hoe deze tegelijk plaatsmaakten voor het begrip (erotische) tegenoverdracht. Ze liet ons kort kennismaken met enkele auteurs die de afgelopen decennia wél aandacht schonken aan het seksuele in de therapeutische relatie. Fonagy en Target besluiten dat men het seksuele altijd als extern zal ervaren, dat men het zich onmogelijk kan ‹toe-eigenen› en dat deze ‹vreemdheid› onvermijdelijk leidt tot een neiging tot externaliseren en ageren. Dit zou te maken hebben met het feit dat op tekenen van seksuele opwinding bij kinderen consequent ontwijkend gereageerd wordt door de volwassene en dat deze gevoelens dus nooit adequaat gespiegeld worden. Tegelijk zou dit ook als gevolg hebben dat men de spiegelende ander steeds nodig heeft om iets van dit seksuele te kunnen ervaren.
Van Gael bracht ons bij de rode draad van de studiedag: psychoseksualiteit is steeds moeilijk te reguleren, moeilijk toe te eigenen, altijd ‹vreemd›, grensoverschrijdend en objectzoekend (en nooit objectvindend). ‹Het› werkt nooit helemaal.
Ook in de therapeutische relatie is er dus steeds een risico van externalisering, zowel bij de patiënt als bij de therapeut. Van Gael merkte terecht op dat er op dit vlak lacunes zijn in de opleiding tot therapeut. Ze werd hierin ook bijgevallen door het publiek. De therapeut werkt immers met ‹uiterst brandbaar en explosief materiaal› (vgl. Freud). Glen Gabbard in de States zou het beter doen. Hij zou zijn studenten aan de hand van fragmenten uit The Sopranos onderrichten in de risico's van het vak.
Bart Duron vloog er ‹zonder voorspel› in. Hij verwees in zijn voordracht naar het lacaniaanse ‹pas de rapport sexuel›. Er is nooit een volledige, symmetrische of complementaire verhouding tussen partners mogelijk. Aan de hand van drie klinische vignetten van pedoseksueel gedrag op het internet maakte Duron zijn stelling duidelijk: seksueel grensoverschrijdend crimineel gedrag kan zowel voorkomen binnen de neurotische, de perverse als de psychotische structuur. Elk symptoom dient telkens opnieuw begrepen te worden binnen de particuliere verhouding met de ander, de wet, de schuldvraag, het verlangen, het fantasma en het genot. Elk singulier spreken vergt bijgevolg andere therapeutische ingrepen.
Susann Heenen-Wolff is duidelijk gebeten door de Laplanche-microbe. De theorieën van Laplanche integreren de originele drifttheorie en de gehechtsheidstheorie. In haar wat onsamenhangende voordracht probeerde ze een antwoord te formuleren op de vraag waar onze psychoseksualiteit vandaan komt. We worden hiermee geïnjecteerd door de ander, door de ouderfiguren. Het is de ander die ons opzadelt met enigmatische boodschappen die verdrongen dienen te worden. Dat impliceert dat de latere ontwikkeling van een individu alle kanten op kan gaan. Dit illustreerde Heenen-Wolff met enkele toch wel verrassende resultaten uit langdurig wetenschappelijk onderzoek. Blijkbaar maakt het voor de psychoseksuele ontwikkeling geen verschil of men opgroeit bij een heteroseksueel of een homoseksueel ouderkoppel. Kinderen van homoseksuele ouderfiguren kunnen net zo goed heteroseksueel georiënteerd zijn, net zoals kinderen van heteroseksuele ouders zich soms homoseksueel ontwikkelen. Als je het zo bekijkt, blijken deze resultaten plots de logica zelve.
Ze is het niet meer eens met de klassieke interpretatie van het Oedipusverhaal. Het kind identificeert zich niet met de ouderfiguur van hetzelfde geslacht omdat het moet afzien van de liefde van de ouder van het tegenovergestelde geslacht. De identificaties worden immers door de ouderfiguren ‹opgedrongen› aan het kind. Binnen de casuïstiek van de spreekster schemert de invloed van Laplanche: het is belangrijk iets enigmatisch te laten resoneren opdat de analysant het enigmatisch onbewuste in zichzelf kan tegenkomen.
Lut De Rijdt voer een andere koers. Ze benadrukte dat het driftmatige, het biologische, de basis is van de seksuele ontwikkeling. Als vertrekpunt gebruikte ze het boek Middlesex van Jeffrey Eugenides. Het hoofdpersonage wordt bij de geboorte ten onrechte voor een meisje gehouden maar wordt in de puberteit overweldigend geconfronteerd met de driftmatigheid die uitgaat van ‹haar› zich mannelijk ontwikkelende lichaam. De Rijdts stelling is dat het biologische prevaleert. In de adolescentie wordt men uitgedaagd om zich dit biologische psychologisch toe te eigenen. Het klinische materiaal van haar patiënten illustreert dat dit in vele gevallen geen sinecure is en dat deze worsteling in vele gevallen leidt tot pathologie.
Als ‹climax› volgde een tractaat van Freudkenner Paul Moyaert. Zijn voordracht sloot aan bij het lacaniaanse denken. Seksualiteit is in essentie iets van de partiële driften, en de uiting of het verlangen naar ‹genitale seksualiteit› is een vorm van sociale adaptatie die ontstaat ten gevolge van verdringing en identificatie met idealen. Vanwege de steeds aanwezige invloed van de deeldriften, ook in de genitale seksualiteit, is seksualiteit altijd disharmonieus en verscheurend.
Hij betreurt het — en gelijk heeft hij! — dat de psychoanalyse zich meer en meer inlaat met een ontwikkelingspsychologisch ideaal van de ‹volgroeide liefde›.
In tegenstelling tot het disruptieve karakter van het seksuele vormde deze studiedag één geheel. Men was het erover eens dat het seksuele niet integreerbaar is. Maar ook dat de psychoanalyse een terugkeer dient te maken naar het verloren gegane belang van het driftmatige. Tegelijk las ik hierin ook een oproep naar een duidelijker psychoanalytische identiteit, een identiteit die ingaat tegen ‹common sense› en die maatschappelijke aanpassing ter discussie durft stellen.
Het geheel werd afgesloten met een receptie die ontaardde in een bacchanaal: voor herhaling vatbaar, zou ik zeggen.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden