Lacan avec Luther
Samenvatting
The heart of man's destiny van Herman Westerink, hoogleraar godsdienstpsychologie aan de universiteit van Wenen, vertrekt van een boude doch eenvoudige stelling, namelijk dat er een culturele verwantschap bestaat tussen de (lacaniaanse) psychoanalyse en het denken uit de vroege reformatie. Het was Jacques Lacan zelf die, in een van zijn talrijke, weinig uitgewerkte vingerwijzingen, de aandacht vestigde op deze verwantschap of ‹culturele paterniteit›. Zoals zo vaak is het dan aan de opmerkzame en bereidwillige lezer om dergelijke achteloze tussenwerpsels op te rapen en de uitdaging aan te gaan om de waarde ervan te onderzoeken. Westerink kwijt zich op erudiete en academisch hoogstaande wijze van deze taak. Daarbij is het expliciet niet diens bedoeling om een psychoanalytische interpretatie van de reformatie of het protestantisme te geven, geschoeid op wat we een ‹klassiek freudiaanse› leest kunnen noemen. Westerink maakt gebruik van de zogeheten ‹archeologische methode›, waarbij in de geest van Foucault op specifieke wijze de betekenis van het verleden in het heden wordt nagegaan. Daarbij wordt de rol van dit verleden niet opgevat als een ‹oorzaak van een effect›, maar als een onopgelost probleem of spanningsveld dat zich in een nieuwe vorm en context opnieuw aandient. En dat probleem, zo beargumenteert Westerink, is dat van het kwaad dat sluimert in het hart van de mens en dat diens lotgevallen bepaalt, een kwaad dat in de reformatie gelieerd is aan Gods ‹eeuwige haat›.
Bespreking van
Herman Westerink (2012). The heart of man's destiny — Lacanian psychoanalysis and early reformation thought. Hove/New York: Routledge. ISBN 978 0 415 69392 9, 168 pp., £ 85,–
Het is onmogelijk om in deze korte bespreking recht te doen aan de nuance en de nauwgezetheid waarmee Westerink dit onderwerp exploreert. De kracht van dit werk is dat het op overtuigende wijze aantoont dat een aantal uiterst actuele tekortkomingen in ons begrip van de mens en van subjectiviteit (die ook in de meest geavanceerde neurologische en cognitieve theorieën niet decisief kunnen worden geadresseerd), reeds geruime tijd het onderwerp zijn van fijnzinnige debatten — zij het binnen andere tradities en vanuit een religieuze invalshoek. Het mooiste voorbeeld daarvan is de problematiek verbonden met het cartesiaanse cogito, dat steeds een achteraf-interpretatie inhoudt van een denken dat zich ex nihilo openbaart. De klinische praktijk toont ons echter dat het ‹ik›, dat verondersteld wordt deze gedachten te denken, over geen enkele controle beschikt over wat zich in het bewustzijn aandient. Gedachten en impulsen verrijzen uit het niets, en de persoon kan daaronder lijden zonder enige mogelijkheid om zich eraan te onttrekken — denk bijvoorbeeld aan auditieve hallucinaties, dwanggedachten of verslaving. Er is dus ‹iets› aan het werk in de mens, iets dat voor ons denkt, iets waar wij steeds achteraan hollen en waar we aan onderworpen zijn. Maar hoe moeten we dit begrijpen? Zijn deze impulsen en gedachten aangevuurd door God, door onze erfelijke predisposities, door het zogenaamde ‹subject van het onbewuste›, of door het brein als materiële substantie dat bepaalde mechanistische wetten gehoorzaamt? Wie of wat denkt er in ons? Wat impliceert dit voor het idee van ‹vrije wil›? Als deze gedachten ‹elders› ontstaan, moeten we ze dan erkennen als ‹van onszelf› en er verantwoordelijkheid voor nemen? Hoe kunnen we in dit licht een ethiek ontwikkelen, rekening houdend met het feit dat dergelijke impulsen en gedachten georkestreerd blijken vanuit een lustprincipe dat enkel het organisme dient, en dus niet vanuit wat goed is voor de medemens? Westerink toont hoe deze en andere kwesties zich voor het eerst aandienden in het breekpunt van de moderniteit, dat hij verbindt met het grondig overhoop gehaalde mens- en godsbeeld van de reformatie. Het is deze gewijzigde visie op de mens, met alle fundamentele vragen die daarbij worden opgeworpen, die de oorsprong vormt voor de cartesiaanse opvatting van het subject — datzelfde subject waar we ook in de psychoanalyse en de wetenschap mee te maken hebben.
Deze complexe materie wordt in de eerste hoofdstukken van het boek op meeslepende wijze en goed onderbouwd aanschouwelijk gemaakt, waarbij de veronderstelde verwantschap tussen het denken van de psychoanalyse en van de reformatie overtuigend wordt beargumenteerd. In wat volgt gaat Westerink evenwel niet in op wat ze van elkaar onderscheidt. Het atheïsme van Lacan, dat het bestaan van ‹de Eén› in twijfel trekt en stelt dat er ‹geen Ander van de Ander› is, impliceert dat er aan het einde van de rit geen overkoepelend geheel bestaat dat de ultieme consistentie van de kosmos waarborgt. De reflecties over vrije wil en determinisme in het vroege denken van de reformatie worden gestuwd door de vraag naar Gods finale oordeel: wie zal worden gered, wie is verdoemd, en op basis waarvan? Als deze vraag niet langer het oriënterende punt is van waaruit de opgebouwde logica vorm krijgt, wat impliceert dit dan voor het geschetste debat en de ethiek die daarmee verbonden is? Ingaan op deze thematiek had dit boek een extra dimensie kunnen verlenen, al doet deze opmerking niets af aan de kwaliteit en de relevantie van hetgeen eraan voorafging.
Besluitend kan ik stellen dat The heart of man's destiny met verve aantoont dat het opduiken, terrein winnen, teloorgaan en terugkeren van ideeën steeds gelezen moet worden vanuit de historische debatten, tradities en filiaties waar ze uit voortspruiten. Het mensbeeld dat intrinsiek verbonden is met de psychoanalytische praktijk, waarin elkeen getekend is door een ‹ex-tiem› element dat de contouren van zijn of haar lot uittekent, is een van die radicale ideeën waarvan de lotgevallen meer dan het bestuderen waard zijn. Westerink is daarbij een betrouwbare gids.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden