Bion als supervisor
Samenvatting
In april 1975 verbleven Wilfred Bion en zijn partner Francesca in Brasilia om er op uitnodiging van professor Virginia Bicudo seminars en lezingen te geven aan de universiteit en deel uit te maken van een panel op een conferentie in het Palácio do Buriti. In het eerste deel van het boek Clinical seminars and other works (Bion 2000) bundelt Francesca Bion een aantal van deze seminars, die gezamenlijk een coherent geheel vormen.1
Via deze seminars zien we Bion aan het werk als supervisor. We krijgen aldus een indruk van zijn kwaliteiten als supervisor van psychoanalyses bij volwassenen en bij kinderen. We zien hem niet echt aan het werk als analyticus. De schriftelijke weergave van wat er tijdens de supervisiesessies gebeurt is al een transformatie van wat de analyticus tijdens de analytische sessie verneemt en beleeft.
Bion grijpt vrijwel niet terug naar theoretische concepten uit zijn vroegere werk; het lijkt alsof hij zijn vroege zelf achter zich heeft gelaten. Ook refereert hij uiterst weinig aan het werk van andere analytici; Freud en Klein worden slechts zeer sporadisch vermeld. De invloed van filosofen als Socrates en Kant, naar wier werk hij ook verwijst, is wel merkbaar.
Van alle publicaties van Bion bieden de Clinical seminars de rijkste en meest uitgebreide toegang tot het werk van Bion als clinicus. We weten dat Bion niet scheutig is met klinisch materiaal en in zijn teksten bijna geen gevalsbeschrijvingen opneemt. Wie klinische illustraties zoekt van Bions theorieën, kan beter het werk van Ferro en Ogden lezen. Zoals ik in een overzichtsartikel over het werk van Ferro al eens aangaf, zal wie niet vertrouwd is met Bions denken Ferro's theoretische beschouwingen als ontoegankelijk beschouwen. Ik beschouw Ferro als de klinische illustrator van het werk van de vroege Bion (1962, 1963, 1965, 1970, 1992). Ferro biedt ons in zijn boeken en artikelen een met humor vermengd boeket van analytische verhalen die ingewikkelde bioniaanse constructies aanschouwelijk en begrijpelijk maken (Hebbrecht 2011).
In dit artikel breng ik de analytische inzichten samen die na lezing van de Brasilia-seminars naar voren komen. Vervolgens geef ik aan hoe Bion de analytische supervisie heeft beïnvloed en veranderd. Maar eerst worden de Brasilia-seminars gesitueerd binnen het oeuvre van Bion.
De late Bion
In de Clinical seminars is de werkwijze uit Bions geschriften van voor 1970 vrijwel niet te herkennen. De Clinical seminars laten zien hoe Bion naar het einde van zijn leven toe is geëvolueerd. Bion heeft dan al een hoge leeftijd bereikt; in 1975 is hij achtenzeventig jaar. Hij geniet een bijzondere reputatie van vernieuwend kleiniaan, vooral in gebieden die ver van Londen verwijderd liggen, zoals Californië en Argentinië. Zijn echtgenote Francesca begeleidt en ondersteunt hem tijdens zijn reizen en biedt hem ook de nodige administratieve ondersteuning. In die tijd is hij al uitgegroeid tot een mythische figuur, en vindt veel van wat hij zegt weerklank bij een breed psychoanalytisch publiek. Veel toehoorders doen grote moeite om zijn bijdrage vast te leggen en te publiceren. Eigenlijk is dit iets wat Bion volstrekt niet wil: hij wil in de eerste plaats psychoanalyticus zijn, de toegang tot een innerlijke wereld openen en geen antwoorden geven (Bléandonu 1994).
De Brasilia-seminars zijn dus tot Bions latere werk te rekenen (Vermote 2011). Chronologisch valt de periode van de late Bion samen met zijn vertrek uit Engeland en vestiging in Californië. Attention and interpretation (1970) wordt als het eerste geschrift van de late Bion beschouwd. In dit boek werkt hij het concept O uit, het Ding an sich of de ultieme waarheid. O is vormeloos, oneindig, duister, altijd in wording. O openbaart zich aan diegene die hiervoor begenadigd is, zoals de mysticus.
Om zich open te stellen voor de ontwikkeling van O in de analytische sessie dient de analyticus zich vrij te maken van verlangen, herinnering en begrijpen, zodat de receptiviteit voor het nieuwe en het onverwachte optimaal is. Dit vereist een geloofsdaad (act of Faith) of de capaciteit om geloof te schenken aan gedachten, voorgevoelens of intuïtieve ingevingen die tijdens de analytische sessie plots opduiken. In het werk van de late Bion wordt het verband tussen het ‹genie› en het ‹Establishment› uitgediept en onderzoekt hij de relatie tussen waarheid en leugen. De waarheid is vanzelfsprekend en komt naar een denker toe. De leugen kan niet zonder een actieve denker tot stand komen. Na Attention and interpretation zal Bion zich vooral uitdrukken in seminars, autobiografisch werk (All my sins remembered en The long weekend) en de trilogie A memoir of the future, een fantastische reeks die als zijn onbewuste autobiografie kan worden beschouwd.
Het thema van de ‹caesura› loopt als een rode draad door het werk van de late Bion (Franckx 2014). Bion bedoelt hiermee dat een kwalitatieve sprong gemaakt wordt. Bion breidt de metafoor uit om aldus het bestaan van een drempel aan te geven die verschillende dimensies, omschreven als gelijkenissen of verschillen, verenigt/scheidt of scheidt/verenigt, bijvoorbeeld de interactie tussen mond en borst, de overgang van intra-uterien leven naar het postnatale leven, tussen het individu en de groep, of tussen de oosterse en de westerse cultuur (Lopez-Corvo 2003).
De invloed van Klein
Hoe later in zijn carrière, hoe meer Bion een eigen koers vaart en zich losmaakt van zijn voorgangers. De invloed van Klein blijft echter onmiskenbaar. Een belangrijk kleiniaans concept, dat regelmatig terugkomt, is hebzucht (greed). Hebzucht of begerigheid verwijst naar een onstuimige en onverzadigbare drang die groter is dan wat het subject eigenlijk nodig heeft en wat het object kan of wil geven. Hebzucht is op een onbewust niveau gericht op het uithollen, leegzuigen en verscheuren van de borst (het gaat om destructieve introjectie, een vorm van in zich opnemen die vooral met woede gepaard gaat). De eindtoestand leidt niet tot bevrediging noch tot tevredenheid. Het geïntrojecteerde object is waardeloos gemaakt of erger nog: het is omgevormd tot een achtervolger die wraak wil nemen (Hebbrecht 2014b). Bion spreekt in dit verband over de patiënt die altijd meer wil, die zich niet geholpen voelt, maar wel overspoeld wordt door wat hij allemaal voor zichzelf wil houden. In seminar zeventien, over de analyse van een vierendertigjarige man die na een heel arme kindertijd zeer rijk is geworden (p. 92-93), zegt Bion iets wat me heeft geraakt:
Eenzaamheid is de woestijn die gecreëerd wordt door de eigen hebzucht: hij heeft alles opgegeten en vernietigd zodat er niets meer overblijft. Het niets is omgevormd in maagpijn. Als hij zijn emotioneel potentieel toont, zijn rijkdom, dan heeft hij het gevoel dat iedereen hem zal begeren. En daarom gedraagt hij zich op zo'n manier dat iedereen afstand van hem houdt. Hoe kan hij iemand vinden die in staat is om hem lief te hebben? Waarom zou iemand hem willen huwen als hij meent dat hij alles heeft? Hoe kunnen twee mensen samenkomen op een manier dat er een adequate oplossing gevonden kan worden voor hun rijkdom maar ook voor hun beider armoede? (p. 99-100).
Ook in seminar tweeëntwintig blijkt hebzucht een belangrijk concept in het denken van Bion: een publiciteitsmedewerker kan geen bevredigende relaties met vrouwen aangaan en bezorgt de analyticus een gevoel van onbelangrijk zijn. Volgens Bion is deze patiënt in de greep van iets slechts in zichzelf, er is een slecht deel in hem waarover hij geen controle heeft. Dit slechte iets is hebzuchtig, gewelddadig en vijandig.
Voor Klein is het primitieve conflict tussen afgunst en dankbaarheid van fundamentele betekenis voor de ontwikkeling. Afgunst interfereert met dankbaarheid, dankbaarheid matigt afgunst (Hebbrecht 2014b). In de Brasilia-seminars stelt Bion dat wanneer iemand in contact komt met jaloezie, afgunst en rivaliteitsgevoelens, hij op een authentiekere manier appreciatie en dankbaarheid kan uitdrukken. Bion verbindt zijn inzichten met de zeer vroege moeder-babyrelatie. Voortplanting is het resultaat van een koppel, niet van de moeder alleen. Het gebeurt vaak dat de vader afstand neemt of op de vlucht slaat als hij met de zwangerschap van zijn vrouw geconfronteerd wordt. Dit thema kan zich ook actualiseren in de analytische relatie. Zo spreekt hij over de vrouwelijke analysant die vreest dat de analyticus zal vluchten of zal verdwijnen als haar analyse succesvol blijkt — als er, metaforisch uitgedrukt, een gezonde baby geboren wordt. Volgens hem is er altijd een latent risico dat de analyticus afgunstig reageert op de creatieve mogelijkheden van zijn analysant, wat kan bijdragen tot problemen binnen, maar ook buiten de analyse (p. 30).
Het bewerken van afgunst is een belangrijk onderdeel in het denken van Bion (p. 47-49). Zo maakt hij het onderscheid tussen projectie van ideeën en gevoelens in de analyticus (een psychotisch mechanisme) en op de analyticus (p. 50).
Vooral in de laatste fase van zijn leven merken we hoezeer Bion belang hecht aan de allervroegste levensfase. Hij schrijft over een psychoanalyse van de foetus, de geboorte als caesura, het begin van het psychische leven. De nauwe relatie tussen moeder en baby biedt een gelegenheid waar we iets over onszelf en iets over de baby kunnen leren. Bion zegt dit naar aanleiding van de analyse bij een jonge moeder die vreest geen contact te kunnen maken, en met wie de analyticus moeilijk in contact komt. Ze is zich er zeer van bewust dat de analyticus een beroemdheid is. Zijn beroemde analytici te beroemd om met ze te kunnen spreken? Is de baby een gevaarlijke persoonlijkheid die meer afweet van babypsychologie dan zijzelf?
Een radicaal open luisterhouding
In de Brasilia-seminars is Bion nog sterker overtuigd van de noodzaak om zich vrij te maken van herinnering en verlangen, een fundamentele houding die al in Attention and interpretation (1970) is terug te vinden. Zijn kernboodschap luidt: ‹Bekijk elke ontmoeting met de patiënt als een eerste sessie› (p. 5). Analysant en analyticus veranderen en zijn continu in ontwikkeling; niemand is dezelfde als wie hij geweest is en ook niet als diegene die hij zal worden. Bion pleit voor een radicaal open luisterhouding: met de patiënt samenzitten en luisteren naar wat hij te zeggen heeft. Soms verdraagt de patiënt deze receptieve houding van de analyticus niet en wordt hij juist angstig. Op dat moment moet de analyticus bereid zijn concessies te doen en tot een compromis te komen, zoals de theorie van de techniek voorschrijft en die de patiënt kan verdragen (p. 4). Het is echter wel gemakkelijker wanneer de analyticus en het kader voorspelbaar blijven, wat ook weer niet betekent dat er een statische, bevroren toestand gecreëerd moet worden. De analyticus verwacht vooral dat de analysant vooruitgang boekt.
We merken dat Bion elk dogma schuwt en zeker geen techniek wil voorschrijven. Belangrijk is dat de analyticus natuurlijk en flexibel is, vooral zichzelf blijft, maar wel binnen een strikt analytisch kader. Psychoanalytici moeten ontevreden blijven over psychoanalyse, want zo blijft de prikkel bestaan om gevestigde opvattingen te herzien. Dit roept veel tegenzin op. De druk om te zeggen ‹Tot daar en niet verder› is een weerstand tegen verder leren. Volgens Bion kan een analyticus nooit een leidsman zijn (‹Ik zou niet weten hoe ik mijn eigen leven moet leiden […] hoe zou ik dan weten wat een ander moet doen›). Analysanten vragen liefst een oplossing en willen vernemen welke weg ze moeten kiezen, maar daar gaat het in analyse niet om. Bovendien zijn ze meer geneigd om de slechte gewoonten van hun analyticus (net als die van hun ouders) over te nemen, niet zijn goede gewoontes, en deze om te buigen tot een symptoom dat ze herhalen tot het probleem is opgelost. Dit doet me denken aan zijn concept ‹alfa-functie›, dat voor het eerst gepresenteerd wordt in Learning from experience (Bion 1962): niet-verteerbare inhouden blijven zich presenteren aan de alfa-functie tot ze denkbaar en droombaar gemaakt zijn. In analyse leert de analysant kennismaken met de belangrijkste persoon waarmee hij voortdurend te maken krijgt, namelijk zichzelf. Zo kan hij minder bevreesd worden voor zijn ‹horrible self›.
Psychoanalyse is geen statische, maar een dynamische situatie. Een situatie vandaag is niet te vergelijken met die van gisteren en nog minder met die van morgen (p. 11). Het is moeilijk om in een toestand van onwetendheid te vertoeven en gedrag niet te verklaren. Zodra hij de analytische ruimte binnentreedt, oefent de analysant onmiddellijk druk uit op de analyticus om de persoon te worden die alle antwoorden weet. De houding die van de analyticus verwacht wordt, ligt tussen slapen en helder intellectueel wakker zijn; iets ertussenin, dat moeilijk te bereiken is. De juiste golflengte wordt ook maar zelden bereikt.
Waarom komt iemand in psychoanalyse?
Bion stelt vaak de vraag aan de analyticus waarom de analysant eigenlijk naar hem toe komt (p. 20, 41, 47, 76, 77, 102, 143). Telkens wanneer Bion deze vraag stelt, lijkt het alsof hij de analyticus impliciet vraagt om zich de analysant voor te stellen als iemand die onbewust een emotioneel probleem aanbrengt waarvoor hij nog geen oplossing heeft gevonden, een probleem dat hij psychologisch niet verwerkt krijgt. Daarom richt hij zich tot de analyticus (Ogden 2007). De vraag waarom iemand in psychoanalyse wil en daar telkens voor terugkomt, is moeilijk te beantwoorden. Net als de vraag waarom iemand wegblijft. Is dit een patroon dat zich voordoet in elke relatie of alleen bij de analyticus en waarom eigenlijk? Soms kan de analysant tegelijkertijd denken dat de analyticus het niet echt voor de analyse opneemt, maar hem nodig heeft voor andere doeleinden, bijvoorbeeld omdat hij de favoriete analyticus wil zijn voor de analysant (p. 78). Hoopt de analysant niet vooral dat de analyticus respect opbrengt voor zijn unieke persoonlijkheid (p. 79)? In psychoanalyse moet de analyticus zich voortdurend de vraag stellen: waarom brengt zij of hij precies dit verhaal, wat zit erachter? Nieuwsgierigheid, echt willen weten hoe iets zit, is de belangrijkste drijfveer in psychoanalyse.
Niet alleen de vraag waarom iemand in psychoanalyse komt, houdt ons bezig. Er zijn zo veel andere vragen te stellen: Wat is het statuut van het spreken van de analysant? Spreekt de patiënt om zich kenbaar te maken of wekt hij verwarring? Spreekt de patiënt tot zichzelf in aanwezigheid van de analyticus of spreekt hij tot de analyticus? Spreekt hij om te onthullen of juist om te bedekken, te verhullen? Vertelt de patiënt dromen om de analyticus te verleiden of is het de beste manier om tot hem te spreken? Als hij dromen bespreekt, is dit in de hoop dat de analyticus hem zal redden. Achter de wanhoop van een patiënt gaan haat en wrok schuil over de eigen hopeloze situatie.
De vraag ‹Waarom kom je?› of ‹Wat wil je?› ligt dus moeilijk. Iemand komt in analyse om uit te zoeken wat hem tot de analyse heeft gebracht. Kunnen we de eerste ontmoeting met de analysant begrijpen als een begin? Belandt de analyticus immers niet midden in een verhaal zonder ook maar iets van het begin te weten?
Ook al willen we de patiënt niet leiden, er bestaat altijd een neiging om dit toch te doen. Alleen al de aanwezigheid van de analyticus vervormt het beeld. De analytische relatie is niet een spreken over analyticus en analysant, wel een spreken over iets tussen hen beiden. Hier anticipeert Bion op het concept van de intersubjectieve analytische derde dat Ogden (1994) later meer zal uitwerken. Het omgekeerde geldt ook: de fysieke aanwezigheid van de analysant domineert de ideeën van de analyticus, de eigen zintuigen worden krachtig gestimuleerd. Psychoanalyse is in wezen een voortdurende ontmoeting met een onbekende. We grijpen naar theorieën om ons veiliger te voelen, want het is bedreigend om intiem samen te zijn met een onbekende. Bovendien moet de analyticus het verdragen alleen te zijn met iemand die een opinie over hem heeft en die ook uitspreekt, een opinie die niet altijd bevalt. De analysant beperkt voortdurend de vrijheid van de analyticus over hoe deze over hem denkt. Als analytici dienen we dit fenomeen te onderzoeken en tegelijkertijd onze vrijheid van denken te behouden.
Patiënten komen niet in analyse om te horen wat ze al weten. De idee van de analytische situatie als een plaats verdient onze blijvende aandacht. Is de analytische situatie niet de plaats waar men zich vragen stelt? Een plaats waar twee mensen samenkomen en waar vragen aan beiden gericht worden? Niet een plaats waar alleen de analyticus de antwoorden weet, zoals het geval is wanneer de afhankelijke basisassumptie in een groep de overhand heeft? Het is wel een plaats waar beiden antwoorden kunnen vinden (p. 11).
Analyse is ook niet de plaats waar hard wordt gewerkt. De analytische situatie is vooral een plaats van stilte. Aan de patiënt wordt overgelaten welk antwoord hij op zijn vraag zal vinden of welke vraag hij zal vinden. Er zijn echter ook momenten van communicatie waarin de stilte centraal staat, zoals tijdens een muziekuitvoering de pauzes en de momenten waarop alle of bepaalde instrumenten niet spelen (p. 9).
Laten we vooral niet uit het oog verliezen dat veel problemen zich met de tijd oplossen. Denk maar aan de vragen van kinderen over de seksuele relatie tussen de ouders en waar ze vandaan komen. Zodra het kind oud genoeg is om het antwoord te kennen, zijn het probleem en de vraag al vergeten. Maar veel vragen houden ons lang intensief bezig en vragen om erkenning.
Er is altijd een druk vanuit de analysant om bezig te zijn met factoren die weinig met analyse te maken hebben, zoals wat hij in zijn leven moet doen. Dat zorgt voor een ruis die van de eigenlijke taak afleidt, zoals bij een chirurg die zijn werk niet goed kan doen als hij te zeer wordt afgeleid. Analyse is vooral zich blijven verwonderen en wachten op de geboorte van waarheid. Het probleem is dus niet of iemand al dan niet aan het werk gaat, wel dat hij een goede analyse krijgt.
Patiënten zouden er goed aan doen de kans te baat te nemen om zich op alle mogelijke manieren uit te drukken: via spreken, tekenen en muziek, maar soms is het voor de patiënt een hele uitdaging om door het pantser van de theorieën en preconcepties van de analyticus heen te dringen.
Bion kijkt met bewondering naar Shakespeare, die in staat was mysteries en halve waarheden te verdragen zonder geprikkeld naar zekerheden te zoeken (het concept van negatieve capaciteit van Keats sluit hierbij aan) (p. 61). De analysant verwacht echter van de analyticus dat hij of zij altijd weet wat het probleem is. Dat probleem is echter zo obscuur, zo moeilijk te grijpen, dat het enkel uit de duisternis kan oplichten nadat het zich geleidelijk voor de ogen van het analytische koppel heeft ontvouwd in een interpersoonlijke ruimte die niet met kennis, verlangens en herinneringen overladen is. Vaak gebruiken patiënten technische termen die weinig zeggen, zoals ‹homoseksualiteit› (p. 64): woorden die hun oorspronkelijke waarde verloren hebben en waarvan de oude betekenissen herontdekt kunnen worden. Wanneer iemand bijvoorbeeld zegt dat hij gelukkig getrouwd is, moet men zich ook afvragen hoe de haat naar de partner tot uiting komt (p. 65). Ook al is de analyticus zeer belezen, hij mag niet toestaan dat theorieën hem of haar verhinderen een eigen opinie te vormen van de persoon waarmee hij te maken krijgt (p. 66). Psychoanalytici hebben echter soms de neiging om terug te vallen op bekende theorieën zodra ze iets niet begrijpen. Van de analyticus wordt juist verwacht dat hij het niet-weten duurzaam kan verdragen. Psychoanalytici lijden echter aan een indigestie van theorieën, waardoor ze niet horen wat de analysant te zeggen heeft (p. 74). In menig opzicht is de analyticus een kunstenaar. Hij dient in staat te zijn mentale constructies te maken van wat er zich in de analytische ruimte afspeelt (p. 84).
Het is soms ingewikkeld om de privacy van de analysant te waarborgen (p. 81, p. 88). In de medische relatie kan de arts een verpleegkundige vragen om bij het onderzoek van een vrouwelijke patiënte aanwezig te zijn, maar zoiets is in psychoanalyse onmogelijk. Analyse veronderstelt discipline en absolute discretie (p. 81). De analysant kijkt vooral uit naar een geciviliseerde volwassene met wie zij of hij over dingen kan spreken die nooit aan een ander gezegd kunnen worden.
De impliciete vermelding van common sense
Bion wijst op het wezenlijke verschil tussen de theorie en de praktijk van de psychoanalyse. In de praktijk zegt de analyticus niet aan de analysant wat hij moet doen, maar vertrouwt hij op wat de eigen zintuigen op het moment zelf registreren. Dit doet me denken aan zijn concept ‹common sense› dat in Cogitations (Bion 1992, p. 9-16) uitvoeriger besproken wordt. Volgens Bion verwijst common sense naar het delen van de ervaring van de realiteit. Er wordt een belangrijke stap genomen in de communicatie met het tot stand brengen van een indruk die overeenkomt met die van alle zintuigen van de analysant. Een indruk wordt gedeeld. Meerdere observatoren erkennen het bestaan van een feit. Common sense staat in nauw verband met het geselecteerde feit en met een link, iets wat feiten samenbrengt die een diepe maar verborgen analogie hebben. Common sense leidt tot een adequate beschrijving die een ervaring omvat en die ondersteund wordt door alle zintuigen zonder disharmonie. Common sense is onmisbaar om te overleven in de groep. Wanneer er geen common sense is, dan kan fantasie ervaren worden als een feit. Een privaat feit kan enkel publiek gemaakt worden wanneer het een aangelegenheid van common sense geworden is.
De notie ‹common sense› geeft een nieuwe invulling aan het concept ‹interpretatie›. Een interpretatie is het bekendmaken van de private kennis van de analyticus aan zijn patiënt, een vertaling van een gedachte naar een handeling, een waarheid die gedeeld wordt, omdat ze gebaseerd is op common sense.
Psychoanalyse: een wedergeboorte?
Bion verwijst vaak naar de vroege moeder-babyrelatie. Zo kunnen we gemakkelijk vaststellen wanneer een baby geboren wordt, maar het is veel moeilijker om uit te maken wanneer de psyche geboren wordt. Het principe van groei is constant aanwezig in Bions denken: zo meent hij dat er in de analytische situatie druk wordt uitgeoefend, opdat de patiënt groeit, volwassen wordt en niet voor altijd een baby blijft (p. 5). De keerzijde van vooruitgang is spijt dat men groei niet eerder heeft gezien.
Bion vergelijkt psychoanalyse met beeldhouwen: respect voor het materiaal is nodig. Een vorm komt tot uiting, wordt geboren, maar het is niet gemakkelijk om respect op te brengen wanneer de patiënt geen respect toont voor de analyticus. Analysanten voelen zich vaak minderwaardig wanneer ze een psychoanalyticus consulteren.
Iemand wordt pas analyticus nadat hij gekwalificeerd is: het gaat om een soort wedergeboorte. Alleen na de opleiding bestaat er een kans dat je analyticus wordt, zegt Bion (p. 15). In analyse komt het er niet op aan te ontdekken wat er mis is, wel om de analysant geboren te laten worden (p. 18). Ook dokters of analytici worden niet gemaakt, ze moeten geboren worden en dit gebeurt pas na een voldragen opleiding (p. 18). Men kan zich voorstellen dat het bereiken van een zekere status als opleidingskandidaat, associate member of full member weinig zegt over de eigenlijke kwaliteiten van een analyticus. Soms heeft men al een erkenning maar nog niet het gevoel dat dit niveau is bereikt. Er zijn echter ook bekwame mensen die hun geboorte als analyticus te lang uitstellen.
Het belang van de duiding
In de loop van de Clinical seminars uit Bion regelmatig bedenkingen over het belang van de duiding. Het is het beste als een duiding geworteld is in het beleefde hier en nu van de sessie, dus het gaat vooral om contact maken met wat beleefd wordt. Een supervisor kan nooit zeggen welke interpretatie gegeven moet worden. De analyticus moet voor zichzelf uitmaken wat hij kan zeggen en wat niet.
Een gelukte interpretatie brengt een expansie van het psychisch universum tot stand, waardoor er steeds nieuwe vragen ontstaan en curiositeit toeneemt. Er zijn echter ook situaties waarin het psychisch universum niet uitdijt, maar juist samentrekt. In dergelijke gevallen is er sprake van stagnatie en achteruitgang.
Het feit dat een interpretatie wordt gegeven in termen van de analytische relatie is niet omdat de analyticus van zo'n groot belang is, maar wel omdat het helpt om inzicht te geven in de eigen persoonlijkheid; we ontdekken wat voor soort relatie iemand aangaat met iemand die niet zichzelf is. Wanneer de analysant bijvoorbeeld een hautaine en minachtende houding aanneemt, bestaat er onvrede over de relatie met de analyticus en tegelijkertijd een overtuiging dat het uitleven van minachting dit probleem zal oplossen. Overgaan tot samenwerking betekent ook dat deze façade ineenstort en de analysant verplicht wordt naar zichzelf te kijken zoals hij werkelijk is. Volgens Bion bestaan er geen gemakkelijke patiënten. Elke analytische situatie vergt discipline, duidelijke gedragsregels en een professionele ethiek.
Vaak worden interpretaties gegeven als het probleem al is opgelost; een interpretatie is volgens hem niet meer dan een aanduiding dat verandering plaatsvindt. Een situatie wordt verhelderd, het probleem verdwijnt en maakt plaats voor een nieuwe situatie waarin zich opnieuw problemen voordoen.
Er bestaan alleen maar inadequate interpretaties. Het behoort tot de mythologie van de psychoanalyse dat de analyticus alleen correcte en adequate interpretaties geeft. Er is altijd druk om de juiste interpretatie te geven, ook al weten we niet wat die is. Een analyticus kan niet toelaten dat hij een soort God wordt die alle antwoorden weet, er moet genoeg ruimte gelaten worden aan een menselijk wezen dat fouten maakt.
Iemand die een vraag stelt waarin het antwoord al vervat ligt, maakt het de analyticus en zichzelf onmogelijk om nieuwsgierig te zijn. Het onderzoeken van het mentale universum kan geblokkeerd worden door premature interpretaties.
Bij interpreteren is het vooral belangrijk om moraliseren te vermijden: probeer niet het geweten, de adviseur, de ouder of een andere autoriteit te worden, want het maakt de analysant angstig dat je deze functies van hem overneemt.
Een interpretatie onthult meer van de analyticus dan van de patiënt. Het is vooral belangrijk dat de patiënt respect opbrengt voor de feiten en het zichzelf toestaat deze te observeren. Antwoorden zijn vaak ‹space stoppers›, manieren om weetgierigheid aan banden te leggen.
Voordat we spreken of een antwoord geven op een vraag moeten we ons de vraag stellen of ons spreken de weetgierigheid aan banden zal leggen of juist de prelude kan vormen van een geïnformeerde en gedisciplineerde curiositeit.
Specifieke technische kwesties in psychoanalyse
Bion denkt na over het dilemma van een diplomaat in analyse die verplicht is om vertrouwelijke informatie voor zichzelf te houden. Hij stelt hierbij de vraag of iemand in een verantwoordelijke positie of een machtspositie wel in analyse kan gaan. Zijn militaire achtergrond maakt het begrijpelijk dat hij erg gevoelig is voor dergelijke kwesties. Riskeert hij het niet beschuldigd te worden van hoogverraad? Dergelijke dilemma's creëren penibele situaties in de analytische praktijk: ofwel houdt de analysant alles voor zich en maakt zo de analyse onmogelijk, ofwel riskeert hij het zich open te stellen, met het gevaar dat hij alles zal verliezen.
Bion vergelijkt psychische metabolisering met de spijsvertering. Deze idee is afkomstig uit zijn vroegere werk. Het duurt bijvoorbeeld lang voordat het kind beseft dat wat het via de mond in zich opneemt in relatie staat met wat er via de excretie-openingen naar buiten gaat. Voor psychische aangelegenheden is dit verband nog veel complexer. Wie over maagpijn spreekt, verwijst naar iets naars in zich waar hij angstig van wordt. Daarin horen we Bions vertrouwdheid met klassieke noties over incorporatie en introjectie, een thema dat vooral in het kleiniaanse denken wordt uitgewerkt. Waarheid beschouwt hij als geestelijk voedsel waardoor men kan groeien.
Bion denkt er ook over na hoe impasses in psychoanalyse tot stand komen en beschouwt weerstand als een derde object. Zo spreekt hij in seminar negentien (p. 106-110) over twee mensen in de kamer met een derde, namelijk de stilte (p. 106) of de plaats waar een persoon of een ding is. De analyticus die het geval presenteert, fantaseert dat er een Egyptische mummie tussen hem en de analysant ligt. Volgens Bion is de stilte de aanduiding van een vijandig object. Er is een grote angst voor de oppositie en de vijandigheid van een dode vader of dode moeder jegens de persoon die blijft leven. De dode vader die een slechte, afgunstige, vijandige of levende geest wordt en de analysant blijft kwellen, een geest die niet toelaat dat er gedacht kan worden, wat ook het denken en spreken van de analyticus verlamt. Sommige mensen beleven juist plezier aan het stilleggen van de situatie.
Bion als supervisor
Voordat we tot een conclusie komen formuleer ik enkele persoonlijke opvattingen over Bion als supervisor. In zijn houding merken we vooral dat hij zich in de ontmoeting met de supervisant ver houdt van theorie, iets wat contrasteert met de boeken uit zijn epistemologische periode van de jaren zestig die sterk wetenschapsfilosofisch zijn geïnspireerd. Hij verwijst niet naar zijn eigen theorieën en haalt ook geen andere auteurs aan. Bion verdraagt het niet in een soort expertpositie geplaatst te worden of geïdealiseerd te worden als een goeroe (wat echter wel het geval is voor de late Bion): hij benadrukt het vrije denken, het verdragen van angst en onwetendheid en ook het feit dat de analyticus er alleen voor staat en zeker niet zomaar slaafs de mening van een supervisor kan volgen.
Een supervisor kan de analyticus of de therapeut niet zeggen welke interpretatie hij moet geven. Elke sessie vat hij op als een eerste sessie. Een analyticus is een ontdekker in de ware betekenis van het woord. Men waagt zich als het ware in witte gebieden die nooit in kaart zijn gebracht. De fundamentele ervaring van elke analyticus is er een van eenzaamheid: tijdens het werk staat men er alleen voor, men moet er het beste van zien te maken. De juiste interpretatie bestaat bovendien niet, er zijn alleen maar inadequate interpretaties. Dit lijkt me de belangrijkste bijdrage van Bion als supervisor: hij erkent de ervaring van de analyticus als een ervaring van onzekerheid, angst en eenzaamheid. Alleen op het moment zelf moet men zich een opinie vormen en dit op grond van ervaring, intuïtie en kennis die onbewust is opgedaan. Theorieën hebben als nadeel dat ze de toegang en het contact met de analysant in de weg staan.
Verder is het opvallend hoezeer hij belang hecht aan het respect voor de uniciteit van de eigen persoonlijkheid. Ik herken in Bion wat ik zelf ook in een eerdere bijdrage over authenticiteit heb geschreven. Authenticiteit betekent dat men luistert naar wat zich herhaalt, waarbij men vooral let op het nieuwe, het verrassende, het onverwachte, het vreemde in de ontmoeting met de ander en met zichzelf. Authenticiteit betekent vooral niet dat de therapeut bij de patiënt bevestiging zoekt voor de eigen overtuiging of hem gebruikt om de eigen favoriete hypothesen en theorieën te ondersteunen. Psychotherapie dient gericht te zijn op het zoeken van contact met wat nog niet geweten is en veronderstelt dus een onderzoekende en bevragende houding (Hebbrecht 2014a). Veel analytici raken op den duur verveeld door wat hen in het werk bezighoudt en verliezen het vermogen om zich kinderlijk te verwonderen, iets wat bijzonder betreurenswaardig is (p. 17).
Aan het einde van zijn werk is het opvallend dat Bion de open houding niet kwijtraakt. Hij pleit voor interesse voor de patiënt en een bereidheid hem te helpen zonder zijn lijden onnodig te verergeren (p. 18).
Zijn reserve ten aanzien van idealisatie en zijn afkeer van analytisch jargon en lege termen, blijft een constante. Zijn wantrouwen ten aanzien van idealisatie is een kleiniaanse erfenis: achter idealisatie gaan immers afgunst en achtervolgingsangsten schuil. Hij schuwt ook het gebruik van een term als ‹tegenoverdracht›. Analytici kunnen immers niets doen met tegenoverdracht, ze kunnen wel gebruikmaken van het gevoel dat ze ervaren tijdens de analytische sessie (p. 26).
Favoriete metaforen van Bion tijdens zijn supervisie van analytisch werk zijn: geboorte, geboren worden en wedergeboorte, de baby, het zuigen aan de borst, de spijsvertering, evacuatie en diarree. Maar ook: beeldhouwen. In zijn denken vormen moeder-kindzorg, groei, kunst, kleiniaanse psychoanalyse en geneeskunde als het ware een geïntegreerd geheel. Bovendien slaagt Bion er altijd in vreemde vragen te stellen die de toehoorder verwarren en juist aan het denken zetten. Verwacht van Bion geen zekerheden!
Conclusie
Met deze bijdrage is een werk van Bion onder de aandacht gebracht dat slechts weinig aandacht heeft gekregen in de internationale psychoanalytische literatuur en bij mijn weten alleen door Ogden (2007) uitvoeriger is besproken. In grote lijnen komt zijn boodschap op het volgende neer: stel u maximaal open voor het contact met het onbekende, verdraag de angst en onzekerheid die dit met zich meebrengt, klamp u niet krampachtig vast aan theorieën, woorden en jargon. Blijf vertrouwen op uw eigen originele denken en uw eigen intuïtie, want met de tijd zal er iets nieuws zichtbaar en denkbaar worden.
Dit artikel is een weergave van een seminar in september 2014 in het Huis van de Psychoanalyse, lokaal van de Belgische Vereniging voor Psychoanalyse.
Manuscript ontvangen 10 november 2014
Definitieve versie 16 februari 2015
Literatuur
- Bion, W.R. (1962). Learning from experience. Londen: Tavistock.
- Bion, W.R. (1963). Elements of psycho-analysis. Londen: Karnac, 1984.
- Bion, W.R. (1965). Transformations — Change from learning to growth. Londen: Tavistock.
- Bion, W.R. (1970). Attention and interpretation — A scientific approach to insight in psycho-analysis and groups. Londen: Tavistock.
- Bion, W.R. (1992). Cogitations. Londen: Karnac.
- Bion, W.R. (2000). Clinical seminars and other works. Londen: Karnac.
- Bléandonu, G. (1994). Wilfred Bion — His life and works 1897-1979. New York: The Guilford Press.
- Franckx, C. (2014). De late Bion — Een herinnering aan de toekomst? Niet-gepubliceerde voordracht. Brussel: Belgische Vereniging voor Psychoanalyse, 11 september 2014.
- Hebbrecht, M. (2011). Droomverhalen in het tweepersonenveld — Een kennismaking met het werk van Antonino Ferro. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 17, 17-29.
- Hebbrecht, M. (2014a). Authenticiteit: een psychoanalytische benadering. Tijdschrift voor Psychotherapie, 40, 184-196.
- Hebbrecht, M. (2014b). ‹Envy and Gratitude› een halve eeuw later. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 20, 58-64.
- Lopez-Corvo, R.E. (2003). The dictionary of the work of W.R. Bion. Londen: Karnac.
- Ogden, T.H. (1994). The analytic third — Working with intersubjective clinical facts. International Journal of Psychoanalysis, 75, 3-19.
- Ogden, T.H. (2007). Elements of analytic style — Bion's clinical seminars. International Journal of Psychoanalysis, 88, 1185-1200.
- Vermote, R. (2011). On the value of ‹late Bion› to analytic theory and practice. International Journal of Psychoanalysis, 92, 1089-1098.
Noot
- 1.De teksten zijn voor het eerst gepubliceerd door Fleetwood Press en later heruitgegeven door Karnac in 2000.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden