Bion als supervisor
Samenvatting
Bion as a supervisor — Reflections based on the Sâo Paolo seminars
This article is the second part of ‹Bion in Brazil› as presented in the posthumous volume Clinical seminars and other works and discusses Bion's clinical supervision seminars in Sâo Paulo in 1978, which followed the seminars he had held in Brasilia in 1976. Some crucial concepts of the late Bion, ‹O›, ‹language of achievement›, ‹caesura›, ‹no memory or desire›, are illustrated by clinical supervision vignettes. Bion's last scientific articles, Emotional turbulence (1976), On a quotation from Freud (1975), Evidence (1976) and Making the best of a bad job (1979) are discussed as well.
‹I've spent my life discovering that the moment you enter the present fully, you find infinite space, infinite time, call it God if you want …›
(Ian McEwan 1992, p. 42).
Dit artikel is het tweede deel van een tweeluik over ‹Bion in Brazilië› (land) en handelt over Bions klinische seminars in Sâo Paulo in 1978, volgend op de seminars in Brasilia (stad) in 1975, die door Marc Hebbrecht behandeld worden. Daarnaast worden in dit artikel de laatste theoretisch-klinische geschriften van Bion besproken: Emotional turbulence (1976), On a quotation from Freud (1976), Evidence (1976) en Making the best of a bad job (1979). Deze teksten zijn, naast de genoemde seminars, alle opgenomen in het boek Clinical seminars and other works (Bion 1994).
Centraal in mijn bijdrage staat de klinische toepassing van het concept ‹O›. Dit wordt steevast als een duister begrip beschouwd, door zowel vriend als vijand van de late Bion. Het mysterieuze O(rigine), oorsprong en centrum, het punt waar de X- en Y-as elkaar snijden, ook das Ding-an-sich, de ultieme Realiteit, de absolute Waarheid: Bions keuze voor de term ‹O› blijft verbazend. Hij baseert zich op filosofische/mystieke concepten (noumenon van Kant, de Vormtheorie van Aristoteles, de Gottheit van Meister Eckhart) en op mathematische termen (hyperbool, transformaties) om de betekenis van O toe te lichten: het worden-in-O (at-one-ment) is het door de analyticus in de sessie intuïtief nastreven van een toestand waarin O zich kan tonen (becoming). De voorwaarde hiervoor is de opheffing van verlangen, herinnering en begrijpen.
Clinical seminars behoort tot de latere werken van Bion, toen hij zich tot doel had gesteld psychoanalytisch werken te laten ervaren in plaats van uit te leggen.
De seminarvorm: a living experience
Bion voelde zich duidelijk gecharmeerd door de Braziliaanse analytische gemeenschap, en de Clinical seminars getuigen hiervan: ze zijn openhartig, humoristisch, begrijpelijk, en diep-menselijk. Zijn vrouw, Francesca Bion, herinnert zich hoe de weelderigheid van het Amazonegebied hem deed denken aan India, en het hartelijke welkom van warme, gecultiveerde en uitnodigende collega's betekende wellicht een verademing voor de analyticus die met zijn vernieuwende ideeën niet alleen vrienden had gemaakt. Volgens Lopez-Corvo (2006) was Bion tegenover de Britten obscuur, bij de Amerikanen sober, maar bij de Brazilianen begripvol en charmant.
Het geven van seminars was een bevoorrechte expressievorm van de ‹late Bion›. Rudi Vermote (2011), internationaal bekend door zijn werk over de late Bion, laat zien hoe de belangrijkste geschriften die als basis voor Bions latere werk genoemd worden, reeds in 1965 geschreven waren (Transformations) en verder bewerkt in 1970 (Attention and interpretation), toen hij nog in Londen woonde. Wat in de seminars echter veranderde, was de stijl die Bion hanteerde: van een rationeel en beknopt schrijver werd hij een bijna poëtische spreker, verteller zou men kunnen zeggen. Hij kon op één woord uitgebreid ingaan, soms cryptisch en moeilijk toegankelijk, filosofisch en mystiek, soms enorm gevat en down to earth, vaak humoristisch en zich baserend op het alledaagse leven. Het leek alsof hij zijn geschriften en theoretische inzichten wilde verlevendigen door te kiezen voor seminars in plaats van lezingen.
In 1978 verbleef Bion twee weken in Sâo Paolo, waar hij vijftig klinische supervisieseminars gaf, dagelijkse consultaties en tien avondvergaderingen hield. Dat is een grote werkcapaciteit voor een tachtigjarige.
Slechts achtentwintig seminars werden postuum gepubliceerd, namelijk de seminars die het meest een duidelijk en coherent geheel vormden. De variatie in de presentatie van het klinische materiaal is groot, maar de snelheid waarmee Bion telkens op één aspect ingaat en zo de patiënt aanwezig stelt voor de groep is steeds opvallend. Er worden amper technische of theoretische termen gebruikt en er is een intuïtief en onmiddellijk begrip van de centrale psychopathologie van de patiënt. Steeds worden Waarheid en Leugen tegenover elkaar gesteld en is het luisterend en sprekend gebruik van de language of achievement het instrument dat Bion tijdens deze supervisieseminars hanteert. Hij leert zodoende op een zekere manier de groepsleden hoe ze zich kunnen openstellen voor het O van de sessie. Het moet een levendige ervaring voor de deelnemers worden. De ‹language of achievement› is de taal van de emoties vóór ze concepten, gedachten of modellen geworden zijn, in tegenstelling tot wat Bion de ‹language of substitution› noemt, die over reeds gevormde beelden en gedachten beschikt. Met de eerste taalvorm richt de analyticus zich op de intersubjectieve communicatie, als het ware buiten de taal om. Met de tweede richt hij zich op het product dat door de talige uitwisseling mogelijk gemaakt is. De language of achievement poogt de omstandigheden te creëren waarbinnen een analytisch object1 zich ken-baar zou kunnen maken via een transformatie van ‹K› in ‹O›.
Deze niet-aflatende, passionele en levenslange gedrevenheid van Bion om bij de ultieme oneindigheid, het niet-communiceerbare van de persoon te komen, bij de oneindige Waarheid, is aangrijpend en roept misschien ook wel vragen op. James Grotstein (2007) meent dat de ervaringen van Bion tijdens de Eerste Wereldoorlog hieraan ten grondslag liggen en men tegenwoordig van een posttraumatisch stresssyndroom zou spreken. Na lectuur van The long weekend (1982) ben ik het daarmee eens: Bion lijkt op een bijna dramatische, zelfs tragische manier contact te willen zoeken met datgene wat verloren ging in een nooit geuit, nooit bewerkt hevig lijden. Zo poogde hij misschien hoop (terug) te vinden waar psychische dood en de andere kant van ‹being› regeren. Hij leek het te betreuren dat in de analyse met Melanie Klein de gretigheid, afgunst en almacht van de ‹overlevende› Bion aan bod kwamen, doch nooit de ‹overleden Bion›.
Men kan zich wellicht afvragen of Bion onbewust zijn briljante verstand en academische opleiding heeft aangewend om de beschadigende trauma's ‹een plaats te geven›, zoals men zegt. Zo is hij zich misschien wel bewust geweest van een symptomatische psychische decompensatie en heeft hij ons een sublimatie van deze traumatische ervaringen getoond in de vorm van de metapsychologie die hij achterliet.
Bij de bespreking van de vier theoretische lezingen zal dit verder aan bod komen, zoals in de inleiding is aangekondigd.
De taal van het klinische werk
Deze klinische seminars uit Sâo Paulo zijn een illustratie van geïntegreerde psychoanalytische techniek: de theorie is op de achtergrond aanwezig en wordt slechts zelden expliciet besproken. Het is de innerlijke privétheorie van de analysant die Bion probeert naar de oppervlakte te brengen. Men ziet in de Braziliaanse seminars de late Bion aan het werk, die alle nadruk legt op de attitude van de analyticus, de kunst om via het analyseren tot een waarlijk geleefde en beleefde relatie te komen. Heden, verleden en toekomst zijn alle aspecten van hetzelfde verschijnsel, namelijk van ‹being›. De objectieve tijd is daarbij onbelangrijk.
Het zal in de volgende klinische voorbeelden opvallen hoe Bion de taal van zowel de analysant als van de analyticus tot een zorgvuldig instrument voor onbewuste communicatie inzet.
Ik geef enkele voorbeelden uit de seminars.
Een econoom zegt zijn analyticus: ‹Vandaag breng ik u enkele dromen› en Bion dringt erop aan de reden te vinden die iemand doet zeggen dat hij ‹droomt›. Zegt de analysant dit niet in een wakkere, bewuste toestand met de intentie zich in een coöperatieve en rationele geestestoestand te verbinden met de analyticus? Bion stelt voor te vragen: ‹Waar was je vannacht? Wat zag je?› om dichter bij het ‹dromen› te komen, namelijk in de droommodus. Uit het verdere materiaal in dit vignet blijkt dat de analysant enkel ‹feiten›2 kent, maar deze in analytisch jargon aandraagt en zich dus eigenlijk niet kan openstellen voor een analytisch proces: hij kent immers geen ‹dromen›. ‹Wat zoekt zo iemand in een analyse?›, vraagt Bion. Het is slechts tijd- en geldverspilling voor hem, want aan ‹feiten› kunnen wij niets doen. De patiënt klaagt erover door zijn analyticus in de war gebracht te worden, omdat deze de door hemzelf vooropgestelde diagnose niet verder uitwerkt, en Bion veronderstelt dat het gebruik van de correcte analytische termen, ‹psycho-babble› zoals hij het noemt, verhindert dat het koppel analyticus-analysant een waarachtige ervaring heeft met elkaar. Geen wonder dat de geest van iemand die zich alleen richt op ‹feiten›, zoals ‹analytische termen›, desintegreert en verward wordt wanneer hij een analyticus ontmoet die in de emotionele ervaring van de relatie wil komen (p. 141).
Een patiënt zegt vaak ‹Oh, my God!› om een gevoel van wanhoop uit te drukken. Bion vraagt zich af wiens ‹state of mind› dit ‹Oh, my God!› eigenlijk uitdrukt. Is de ‹Oh,my God!› misschien telkens van iemand anders afkomstig? De moeder die haar aandachtzoekende zoon moe werd, de analysant die niet weet wat hij moet met een analyticus, of die erop aanstuurt dat de analyticus hem zat gaat worden en de deur uit zal zetten. Wat wordt hier herhaald? Men moet een verhaal kiezen om de relatie tussen de twee mensen in de kamer tot leven te brengen: wie gaat het eerst wie zat worden? En welk spel wordt er gespeeld, wat wordt er opgevoerd? Als er veel keuzemogelijkheden bestaan, dan kan de analyticus al weten dat het moeilijk zal worden: kiest hij het verleden, het heden of de toekomst en vanuit welk perspectief? Bij de verdere bespreking blijkt dat deze analysant dit ‹Oh, my God!›-gevoel in allerlei situaties heeft: hij kan zich niet fixeren op één beroep, één hobby, één partner, en hij schijnt te zeggen aan de analyticus ‹Kies jij maar›, terwijl hij zelf alles uitprobeert in de analyse om het onterechte van de keuze duidelijk te maken en zijn analyticus hard voor hem laat werken. Hij is op zoek naar iemand die deze keuzeverantwoordelijkheid van hem gaat overnemen en schijnt door zijn gezucht alle ideeën te evacueren, hij zegt ‹full of shit› te zitten. Bion vraagt zich af of deze man écht iemand kan liefhebben, ofwel op zoek is naar iemand die van hem houdt. Het is een kwestie van perspectief. Zoekt hij interessant werk of werk dat hem goed doet en van een inkomen voorziet? Zoekt hij lekker eten of eten dat zijn maag-darmstelsel goed doet en hem geen indigestie geeft? Zoekt hij de partner van wie hij kan houden of wil hij met iemand samen zijn die hém graag ziet, voor hem gaat zorgen en hem van de moeilijkheid gaat verlossen iemand te moeten liefhebben? Hij schijnt eerder gepreoccupeerd te zijn met het op afstand houden van dingen die hem een ‹indigestie› geven dan met het vinden van iets wat hij lust of iemand van wie hij kan houden (p. 146).
Een analysant is reeds acht jaar in analyse en de sessie die gebracht wordt gaat over een minachtende opmerking van deze koele en beheerste patiënt. Voor Bion maakt het niet uit hoe lang iemand in analyse is, elke sessie moet de eerste zijn voor de analyticus. Spijtig genoeg is het zo dat hij ook nu reeds diezelfde ‹oude› patiënt is, maar dat is hij immers altijd geweest, al sinds zijn geboorte of misschien nog vroeger. Wanneer we een patiënt observeren, zien we eigenlijk een levend archeologisch specimen van een oude beschaving. Deze analysant is misschien wel bang dat de analyticus in zijn opgravingen van de voorbije acht jaar minder fraaie of beangstigende dingen gevonden heeft, vandaar zijn minachtende, spottende opmerking, met de bedoeling de ‹denkende› analyticus uit te schakelen. Voor Bion is dit een aanwijzing voor een emotionele storm, zoals een storm op zee: niet voor iedereen even verdraagbaar. Wie geeft het als eerste op? Het is niet mogelijk om analyticus te zijn zonder het razen van dergelijke emotionele stormen te onderkennen en ze zo goed mogelijk te doorstaan. Als dit efficiënt gebeurt, kan de psychotische capaciteit van de analysant grote golven doen opzwiepen, zelfs tot buiten de consultatieruimte, namelijk wanneer familieleden of collega's gemobiliseerd worden die bijstand komen geven aan de pogingen van de patiënt dit gekmakende gedoe te laten stoppen. In dit seminar ziet men de grote menselijke betrokkenheid en het vermogen tot ‹concern› bij Bion. Hij denkt hardop na hoe moeilijk het is om toch het noodzakelijke analytische werk te doen, toch de noodzakelijke interpretaties te geven zonder de limieten van het verdragen van psychische pijn te overschrijden. Er is niet het comfort van een chirurgische operatie: men gaat pijn doen, maar heeft geen anesthetica ter beschikking. Integendeel, genezing kan alleen tot stand komen als men wijst op de oorzaak van de pijn. De patiënt gaat zich uiteindelijk verdedigen door te zeggen ‹Ik heb geen pijn, jij hebt pijn!› Maar het nauwkeurig observeren van verbale en lichamelijke reacties, van verandering in intonatie, woordkeuze, accent op een interpretatie enzovoort, geeft een inzicht in deze economische verhouding tussen ware en blijvende verandering of zich opnieuw afsluiten en het opzoeken van een vroeger evenwicht. Eenzelfde redenering gaat op voor het behandelen van schaamtevol materiaal: hoe zeg je het zonder het erger te maken? Dit alles lijkt eenvoudig en voor mensen met klinische ervaring een evidentie, maar dit verwoorden onder de noemer ‹emotionele storm waarin twee mensen zich gaan begeven› is erg duidelijk en krachtig. Het doet denken aan de opmerking: ‹Er zijn twee bange mensen in de kamer van de analyticus en hopelijk is de ene er beter tegen bestand dan de andere.› Dit gaat ook op voor passionele liefde: men leert hiermee om te gaan, maar binnen elk koppel leert elk van beiden niet noodzakelijk even snel (p. 151).
Een deelnemer verontschuldigt zich dat hij de casus niet voorbereid had, maar Bion zegt: ‹Het is toch alleen wat we nog niet weten dat ons nu interesseert›, en de presentator associeert over een mooie, jonge vrouw, die door haar verleidelijkheid een camouflagenet over de analyse werpt. Ze slaagt er zelfs in een lager honorarium te bedingen, maar geeft de indruk een analysante te zijn die goed evolueert in de behandeling. Bion vraagt: ‹Hoe kan je nog een patiënt vinden, bedolven als zij is onder die cosmetische en mentale verkleedpartij?› We moeten proberen te ‹zien› waar het pijn doet, want deze analysante heeft eigenlijk veel last van haar camouflagetechnieken. Zijzelf weet dat ze diep vanbinnen lijdt, maar ze is bang dat de analyticus haar trucs niet zal kunnen doorzien. Bion vergelijkt het met de situatie van schipbreukelingen: de grootste bedreiging ontstaat pas wanneer er een schip nadert dat hen zou kunnen redden, … of niet! Objectief is de situatie beter, maar de paniek is intenser, want het risico om niet gered te worden is reëler (p. 158).
Concepten uit de late periode
Voor Bion zijn de seminars een gelegenheid om zijn theoretische inzichten uit de latere periode op een impliciete manier te laten zien: de ‹cesuur›, de genadeloze bestaansdrang, ‹zonder verlangen/herinnering/begrijpen›, ‹O›, ‹Language of achievement›, enzovoort. Ik zal enkele van deze concepten toelichten met fragmenten uit de klinische seminars.
De cesuur
Voor de late Bion is de ‹cesuur› een sleutelconcept, waar hij keer op keer op terugkomt (Bergstein 2013). De cesuur van de geboorte verwijst naar het bestaan van prenatale, embryologische wortels in het denkend apparaat van de groeiende mens. Het is namelijk een illusie te denken dat alles plotseling anders wordt bij de geboorte: sommige dingen verlopen anders, maar de uitrusting om het postnatale leven aan te kunnen groeide immers reeds in de baarmoeder. Zo is de cesuur tegelijk scheidingswand én permeabele membraan, die al dan niet gepenetreerd kunnen worden. Bion vraagt zich af welke communicatiemethode voldoende ‹penetrerend› kan zijn om terug te gaan van de postnatale bewuste gedachte naar het prementale, zelfs intra-uteriene, waar gedachten hun tegenpool hebben in een onrijpe geest die nog niet ‹denkt› volgens de gangbare opvattingen over ‹denken›.
Hiervan getuigt het volgende voorbeeld.
Een patiënt klaagt tegelijkertijd over te veel nadenken en over indigestie (het materiaal van de sessie verweeft beide thema's); waar speelt zijn denken zich af: in zijn hoofd of in zijn maag? Of misschien wel in zijn willekeurige spieren? Bion wijst erop hoe het rhinencephalon zich in de ontogenese eerst ontwikkelt, wordt opgenomen in een hiërarchische structuur van cerebraal functioneren, maar bewaard blijft als het archaïsche hersengedeelte. De ontogenese is een herhaling van de fylogenese. Vissen moeten andere long-distance-communicatiemanieren gebruiken dan taal om in het water te overleven en een menselijk wezen begint als embryo, levend in het water. Wat blijft er actief van dit rhinencephalon en wanneer houden we op met ons rhinencephalon te denken? Kleine kinderen denken met hun spieren in de vrijwillige motorische actie. Wordt dit echter ooit volledig opgegeven? Is het eigenlijk mogelijk dat we de suprematie van het gastrisch stelsel, de tepel in de babymond, ooit opgeven? Hoe zit het met de patiënt die zijn angst niet verteert en een maagzweer krijgt? Er kan onenigheid ontstaan tussen het alimentaire en mentale digestiesysteem waardoor iemand zo angstig wordt dat hij zijn voedsel niet meer verteert (Clinical seminars, p. 163).
Als een patiënt bijvoorbeeld zegt bang te zijn vermoord te worden, kan men daar beter aandacht aan geven dan hem gerust te stellen en te zeggen dat er niets is om ongerust te zijn, het als een louter psychisch denkbeeld te beschouwen, want dit verdwijnt immers niet zonder meer. De angst kropt zich op in de diepere lagen van het onbewuste en zoekt de wegen die openstaan, namelijk het lichamelijke, het automatische zenuwstelsel, de archaïsche hersenfuncties en het gastro-intestinale systeem, en leidt op die manier mogelijk wél tot een ‹moord›, namelijk een dodelijke ziekte (Clinical seminars, Discussion one, p. 243-254).
Men voelt hierin een intuïtief begrip van psychosomatisch lijden en een avant-la-lettre-conceptualisatie van mind-bodywetenschap, van de actuele neuropsychoanalyse, van de ‹somatic markers› die Damasio (1999) beschreef.
De genadeloze drang tot bestaan
‹The urge to exist› is een innerlijke drijfveer die nooit stopt, en ongenadig, hardvochtig en ‹ruthless› (genadeloos) doorwerkt zolang het leven bestaat. Het is de biologische basis van ‹being› kan men wel zeggen. Bion noemt bij deze supervisies het concept ‹O› niet, maar het is alom aanwezig in de wijze waarop hij het materiaal van de groep bespreekt en men kan het veronderstellen in deze ‹urge to exist›. Grotstein (2009) verwoordt het als volgt: ‹Truth (O) is the ultimate compensation for deciding to make a «go» of life and enduring its outrageous misfortunes.›
Sommige mensen zijn hier immens bang voor en kunnen het niet verdragen werkelijk te ‹voelen› dat ze leven. Voor sommigen is de realiteit een ware gesel, maar nog het meeste wanneer het hun eigen intieme werkelijkheid betreft. Het is gemakkelijker om ‹erover te praten›, maar er werkelijk, doorleefd mee in contact komen is de grootste nachtmerrie. Alles staat in het teken van de ontsnappingsroute en de analyticus moet hiertegen bestand zijn, manieren vinden om deze wilde zee met de patiënt te bevaren. Het spreekt voor zich dat de eigen analyse, het dagelijks werken in dit domein en een gedegen opleiding mogen doen hopen dat er een zekere standvastige en tolerante capaciteit ontwikkeld is om deze opdracht, ‹a bad job›, zo goed mogelijk aan te kunnen (‹making the best of it›).
Een anorectisch meisje stelt alles in het werk, door verleiding, ‹a beautiful but distant star›, om het eigen vermogen van de analyticus te testen om dit wanhopige gevecht tegen de overweldigende levenskrachten aan te kunnen. Bion zegt: ‹Deze patiënt is bang dat jij, analyticus, slechts één van de slaven van deze oerkracht bent en dat je bezig bent je eigen existentiële oorlog te voeren (ten koste van de behoefte van de patiënte om aangemoedigd en ondersteund te worden in dit moeilijke gevecht). Zijzelf lijkt geen enkele weerstand of kracht ontwikkeld te hebben om deze almachtige gedrevenheid (deze «urge to exist») aan te kunnen.› Ze maakt zich onbenaderbaar, ontastbaar, en ze doet dit door de analyticus te beheersen, te manipuleren en zo te proberen hem medeplichtig te maken aan een ontsnappingsmanoeuvre en ze zal dit blijven doen tot ze een zeker vertrouwen in de degelijkheid van haar analyticus heeft. Toen er ten slotte vorderingen gemaakt werden, doordat de analyticus werkelijk kon ontsnappen aan deze almachtige controle, dreigde er echter een psychotische instorting. Het meisje voelde dit aankomen en wapende zich er met alle middelen tegen, doch ten koste van psychische groei en ‹werkelijk› leven. Ze had immers geen flexibele, vitale psychische werktuigen, afweermechanismen, om zich te handhaven; ze leek wel intelligent maar ging tot het uiterste om alles behalve wijsheid te ontwikkelen. Dit kan immers alleen door de natuur in zichzelf te ontmoeten, een waarachtige verhouding met de anderen, met zichzelf en met het leven aan te durven. Rationele intelligentie en informatie uit boeken is iets anders dan de wijsheid die door het leven wordt gebracht.
In die zin zijn patiënten meer beducht voor het welslagen van een psychoanalyse dan voor de mislukking ervan en vaak is vroegtijdig afbreken van een behandeling het teken van succesvolle evolutie, doch prematuur voor de analysant (p. 174-177).
Bion blijft in de seminars steeds herhalen hoe moeilijk het is om door het pantser van zorgvuldig opgebouwde afweer heen toch de lijdende persoon te ontmoeten, om voorbereid te zijn op het uitbreken van de emotionele storm in de spreekkamer en om de aanwezige krachten om die storm het hoofd te bieden juist in te schatten.
Een patiënte associeert bij een verhaal dat ze gehoord had over een vrouw die zonder enige voortekenen een baby kreeg in een lift en is verbijsterd over de mogelijkheid dat iets er zomaar in of uit zou kunnen gaan zonder dat de persoon in kwestie het weet. Voor Bion betekent dit materiaal dat het ongeloof van de analysante uitdrukt, dat een analyse eigenlijk kan werken en dat er angst ontstaat wanneer de verbale ‹intercourse› toch effect heeft. Met andere woorden: wanneer het leven toch schijnt te bestaan kan ook deze patiënte een mentale baby krijgen. Dit kan enorm beangstigend zijn (p. 180).
Er zijn patiënten die graag de woorden van de analyticus als het ware toegestuurd zouden krijgen, op een aseptische manier, om er niet de persoon van de analyticus bij te hoeven nemen. Wellicht geldt dit bij momenten voor elke analyse.
We kennen allen patiënten die zeggen ‹ergens nog nooit aan gedacht te hebben›. ‹Het is juist›, zegt Bion, ‹ze hebben er nog nooit aan gedacht, want denken brengt de verrassing en ook de angst om een totaal onbekende situatie te ontmoeten› en dit moet koste wat het kost vermeden worden, want het brengt deze diepere levenskracht, de oneindigheid, de onzichtbaarheid, het goddelijke of de ultieme waarheid dichterbij.
Dit is precies de reden waarom de taal die de analyticus gebruikt om te luisteren en te praten van belang is, omwille van de ‹achievement› die zo wordt nagestreefd: het benaderen van O, het ervaren van de waarheid door de patiënt. Bion licht toe dat alleen gewone woorden ter beschikking zijn om in begrijpelijke, conventionele taal met elkaar te spreken, maar dat een bepaalde manier van taalgebruik het analytische karakter van de behandeling bepaalt. Dit is complex, want de analysant weet diep in zichzelf ook wel dat hij zijn intieme waarheid exposeert. De analysant is er erg bang voor dat de analyticus luistert en mogelijk iets begrijpt van zijn waarheid, want de analysant weet immers niet wat er gaat komen en wordt er toch toe gedreven door te zetten. Vandaar dat Bion benadrukt dat psychoanalyse een gevaarlijk beroep is, wat men ook doet, en dat het belangrijk is zo goed mogelijk na te denken over waarom men iets zegt of niet en op welke manier. Deze supervisieseminars zijn er een gelegenheid voor.
Bion, die zowel de metafoor van oorlog als van storm op zee graag gebruikt, vermeldt hoe de kapitein van een zeilschip op een stormachtige zee onmiddellijk weet welke zeilvoering het best past. Hij hoeft niet na te denken, omdat hij ervaren is. Het denken heeft al eerder plaatsgevonden. Dit geldt eveneens voor analytici in de sessie: het is nuttig te kunnen terugvallen op eerder denken, beelden en opvattingen al klaar te hebben om te kunnen gebruiken wanneer het klimaat van de sessie dit nodig maakt.
Zonder verlangen, herinnering of begrijpen
Werken zonder verlangen, herinnering en begrip: Bion herhaalt steeds weer dat elke sessie in werkelijkheid steeds de eerste is vanwege het feit dat beide partners veranderd zijn sinds de vorige ontmoeting. Wat iemand zegt zich te herinneren of vergeten te zijn, of nooit geweten te hebben, is een kwestie van perspectief: men kan zich alleen iets herinneren als men het ook kan vergeten. Om onbewuste, pijnlijke of beangstigende gedachten en gevoelens te leren kennen moet men zich deze opnieuw voor de geest halen, zich deze herinneren, anders tieren ze welig voort en veroorzaken ze ziektes, psychisch of lichamelijk. Het is daarom belangrijk voor de analyticus een vergeetcapaciteit te hebben, waardoor hij zich kan openstellen voor herinneringen in een nieuw daglicht, namelijk vandaag en in deze sessie. Niet weten is vaak krachtiger dan weten. Bion zegt: ‹As analysts we are not concerned with theories; we are concerned with «What shall I say to this man?» › (p. 181).
De vier laatste lezingen
In de vier lezingen die op het einde van Clinical seminars zijn opgenomen lijkt Bion zijn late denkbeelden over emotionele turbulentie en de cesuur verder uit te werken. Het blijkt achteraf een rode draad in de supervisieseminars, en de publicatie van deze papers is hier dan ook volledig op zijn plaats. De briljante theoreticus in Bion schijnt zich naar het einde van zijn carrière en leven toe nog evenzeer (of méér zelfs, want de tijd dringt) gedreven te voelen om zijn metapsychologie te verduidelijken en verder te verdiepen. Maar misschien was er ook een meer persoonlijke unfinished business mee gemoeid: Bion blijft intrigeren door de oppositie tussen enerzijds zelden geziene originaliteit en creativiteit en anderzijds de rigoureuze discipline van vastberaden wetenschappelijkheid. Men kan niet anders dan vermoeden dat er ook sterk tegengestelde tendensen in zijn persoonlijkheid actief geweest moeten zijn. Getuigen spreken van iemand die ‹mijlen achter zijn gezicht leefde›.
Was Bion zo getraumatiseerd door zijn ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog dat hij van zeer nabij de moeilijkheid kende om iets werkelijk te beleven en er niet alleen van op een afstand over te praten? Bion, die de hoogste onderscheiding voor militaire moed, het Victoria-kruis, persoonlijk uit handen van King George ontving, zag zichzelf als een lafaard. Francesca Bion vertelt (Bléandonu 1994) hoe haar echtgenoot zichzelf als ‹no-good for this business› zag. Hij kon enorm aan zijn eigen capaciteiten twijfelen en men kan de vraag stellen of Bion misschien steeds ook een kwellende splitsing in zichzelf aangevoeld heeft: de tankofficier die dissocieerde toen er een kogel naast zijn hoofd suisde (zichzelf een meter boven het eigen lichaam zag) of ook de achtjarige jongen die zijn geliefde India én familie moest verlaten en zo droevig en miserabel was tijdens zijn schooljaren in Engeland dat hij eigenlijk vergat wie zijn ouders waren, tenzij naar aanleiding van de verplichte maandelijkse brief aan ‹thuis›.
De vier lezingen aan het einde van Clinical seminars and other works worden op dezelfde onderhoudende en vrij associërende manier gebracht als de seminars. Het is alsof Bion zijn gedachten ontwikkelt tijdens het uitspreken van de lezingen, in plaats van op grond van rigoureuze inspanning doordachte conceptualisaties over te brengen. De stijl verschilt sterk van die uit zijn epistemologische geschriften. Als gevolg hiervan vindt men in de vier lezingen bij herhaling uitweidingen over de turbulentie in de emotionele ontmoeting tussen analyticus en analysant. Deze ontmoeting ontstaat door de oppositie tussen groei en repressie, tussen nieuwe gedachten en de weerstand ertegen.
De cesuur is steeds aanwezig en wordt opgeworpen als een barrière ter bescherming van een reeds verworven oplossing, een evenwicht in het vooruitzicht van verdere turbulentie. Deze cesuur kan echter ook impermeabel en niet te penetreren blijken. Hopelijk kan de cesuur ook vooruitgang betekenen, een lichtpunt in de duisternis, of paradoxaal uitgedrukt ‹a beam of intense darkness›: door verblinding het verborgene doen oplichten. De vragen zijn eenvoudig, zegt Bion, maar het zijn de antwoorden die erg moeilijk zijn, want die zijn steeds anders en steeds partieel, afhankelijk van het perspectief dat men kiest om te antwoorden.
Bion breekt door de begripscapaciteit van de gemiddelde analytische lezer met termen als ‹subthalamische angst›: het is een woord dat hij creëerde om de immense angst te beschrijven, waartegen geen enkel psychisch regulatiemechanisme opgewassen is. De wilde, ongedachte emoties van de tijd voor er een psychisch apparaat bestond om deze op te vangen, te vatten en te bewerken, verschijnen uit de diepte van de archaïsche lagen van de persoonlijkheid.
Bion vergelijkt het met de restanten van de embryonale kieuwbogen. Het is aan de analyticus om dit fenomeen op te merken. De analysant ‹weet› het niet en kan er niets mee doen. Het is alsof hij functioneert met hersenen die zich niet voorbij het primitieve hersengedeelte ontwikkelden en zonder grijze hersenschors functioneren. Dit (sub)thalamische hersenstelsel staat rechtstreeks in verbinding met het vegetatieve parasympathische zenuwstelsel, en wilde emoties komen zo in het lichaam terecht. De patiënt heeft geleerd deze naamloze angsttoestanden te miskennen, te annuleren, om ze niet te voelen.
Bion was ook geboeid door de prematuriteit van de mens, geboren voordat hij mentaal rijp was om het extra-uteriene leven aan te kunnen. Hij probeert zich bijna concreet voor te stellen hoe het intra-uteriene leven van de oudere foetus verloopt, wanneer die bijvoorbeeld onenigheid tussen de ouders zou opmerken. Hoe zal de foetus dit meedragen tijdens het latere leven? Zal hij zich bijvoorbeeld op een almachtige manier vijandig afkeren van deze verstorende waarnemingen en gevoelens, ze afsplitsen en evacueren en verder een zogenaamd normaal leven leiden aan de oppervlakte, terwijl in de duistere diepte hevige schuldgevoelens loeren?
Men voelt ook een grote belangstelling bij Bion voor het ‹autisme›, al wordt het niet onder deze noemer besproken. Hij ontwikkelt eerder een theoretische structuur waarin men het blijvend bestaan van een basissensorialiteit herkent die kenmerkend is voor de pathologie van het autisme.
Het is in deze lezingen ook opvallend dat Bion de cesuur van de geboorte verbindt met de cesuur van de dood: zouden het tempo en de intrinsieke turbulentie van deze laatste geschriften een uiting kunnen zijn van het feit dat hij zijn einde voelde naderen, angst voor de eigen dood en het verlies van zijn capaciteiten?
Met zijn allerlaatste tekst, Making the best of a bad job (1979), schijnt hij een testamentaire opdracht te formuleren: ‹Will psychoanalysts study the living mind? Or is the authority of Freud to be used as a deterrent, a barrier to studying people?› Hij wil hiermee waarschuwen dat theorie een verdediging kan zijn tegen het elkaar werkelijk tegemoet gaan in een levendige ervaring, een noodzakelijke, emotionele storm, onvermijdelijk heftig en onvoorspelbaar, wat men ook zegt of verzwijgt. En daar moeten analyticus en analysant samen ‹the best of a bad job› van pogen te maken.
Post-Bion …
Bion werd totaal onverwacht geveld door een fulminante leukemie toen hij tweeëntachtig was, nadat hij zich kort daarvoor weer in Engeland, ditmaal Oxford, had gevestigd om dichterbij zijn kinderen en home land te zijn. Hij wilde de lang verwachte reis naar India maken, maar stierf enkele maanden te vroeg.
Zijn echtgenote Francesca en zijn dochter uit zijn eerste huwelijk, Parthenope, beiden psychoanalytica, zorgden voor de verdere verspreiding en publicatie van zijn denken.
Na zijn overlijden in 1979 brak het post-bioniaanse psychoanalytische tijdperk aan: de diverse geschriften van Bion, enigszins artificieel onderverdeeld in ‹behorend tot de eerste of tot de latere periode›, werden uitvoerig bestudeerd en verder uitgewerkt. Zijn psychoanalytische inzichten in groepsprocessen en epistemologische theorievorming werden als vernieuwende bijdragen gewaardeerd, maar de latere teksten werden minder eenduidig enthousiast ontvangen.
De Braziliaanse seminars geven een inkijk in Bions latere visie op psychopathologie, op intrapsychische conflictualiteit en op psychoanalytische techniek. Ze tonen vooral de grote menselijke betrokkenheid van een ervaren analyticus, die het avontuur naar de diepste lagen van de persoonlijkheid als een missie opvat.
Dit artikel is een weergave van een seminar in september 2014 in het Huis van de Psychoanalyse, lokaal van de Belgische Vereniging voor Psychoanalyse.
Manuscript ontvangen 30 december 2014
Definitieve versie 14 september 2015
Literatuur
- Bergstein, A. (2013). Transcending the caesura — Rêverie, dreaming and counter-dreaming. International Journal of Psychoanalysis, 94, 621-644.
- Bion, W.R. (1982). The long weekend 1897-1919 — Part of a life. Londen: Karnac, 2005.
- Bion, W.R. (1994). Clinical seminars and other works. Londen: Karnac, 2000.
- Bléandonu, G. (1990). Wilfred Bion — La vie et l'oeuvre. 1897-1979. Parijs: Dunod.
- Damasio, A. (1999). The feeling of what happens. Londen: Heinemann.
- Grotstein, J. (2007). A beam of intense darkness. Londen: Karnac.
- Grotstein, J. (2009). But at the same time on another level. Londen: Karnac.
- Lopez-Corvo, R. (2006). Wild thoughts searching for a thinker. Londen: Karnac.
- McEwan, I. (1992). Black dogs. Londen: Vintage, 1998.
- Vermote, R. (2011). On the value of ‹late Bion› to analytic theory and practice. International Journal of Psychoanalysis, 92, 1089-1098.
Noten
- 1.Analytisch object: materiaal in de sessie waarin de onbewuste spanning maximaal is, de bèta-elementen die wachten op transformatie, het Ding-an-sich waarop de analyticus zich moet richten om het analytische werk van zo dichtbij mogelijk te volgen.
- 2.Feiten: Bion bedoelt hiermee externe gegevens, objectief verifieerbaar, maar niet ontvankelijk voor transformaties of beschikbaar voor het analytische werk. Zo zal Bion bijvoorbeeld zeggen dat de huwelijkse staat, leeftijd, beroep et cetera van de analysant totaal niet van belang zijn; ze geven alleen weer wat de analysant officieel ‹afficheert› over zichzelf, en zeggen niets over de waarachtige gegevens, namelijk de subjectieve beleving van de huwelijksrelatie, de leeftijd of het beroep.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden