Het mensbeeld van Slavoj Žižek
Samenvatting
Tussen blinde fascinatie en vrijheid is de handelseditie van het proefschrift waarop Frank Vande Veire in september 2013 aan de Radboud Universiteit Nijmegen promoveerde.
Bespreking van
Frank Vande Veire (2015). Tussen blinde fascinatie en vrijheid — Het mensbeeld van Slavoj Žižek. Nijmegen: Vantilt. ISBN 978 94 6004 2157, 431 pp., € 24,50
Als je door het woud van Žižeks denken zijn theorie wilt leren kennen, moet je die volgens Vande Veire zelf bij elkaar sprokkelen, op het risico af door het bos de bomen niet meer te zien. Zijn boek toont aan hoe de filosofie voor Žižek de absolute topprioriteit vormt. Het filosofische referentiekader waarvan hij gebruikmaakt is heel specifiek. Het denken van Lacan en Hegel vormt hierbij — hoewel niet altijd even expliciet — het centrale referentiekader. Zijn filosofische grondslag betreft derhalve een ontologie van het subject dat van Duits-idealistische en psychoanalytische makelij is.
Vande Veires boek wijst ons erop dat het enorme aandeel van Kant in het denken van Žižek tot nu toe onderbelicht gebleven is. Žižek heeft de overtuiging dat Kant de eerste filosoof is die het subject als fundamenteel gedeeld postuleerde en in die zin de rechtstreekse voorloper van Lacan is. Dat het subject zich door een ideologie kan laten aanspreken, kan volgens hem alleen begrepen worden vanuit de psychische structuur van het subject. Žižek is ervan overtuigd dat als het erop aankomt er geen positie denkbaar is buiten de ideologie.
Dat Vande Veire het zichzelf in zijn opdracht niet gemakkelijk gemaakt heeft, blijkt uit de moeilijkheden die komen kijken bij een exegese van Žižek. De blik achter de coulissen leert ons dat zijn schriftuur in hoge mate fragmentarisch en aforistisch is, wat verdoezeld wordt doordat hij de gewoonte heeft fragmenten tot één tekst aan elkaar te lassen. Hij houdt ervan te overdrijven en is verre van een systemisch denker (niettegenstaande zijn hegeliaanse passie voor het Systeem). Ook in zijn behandeling van Kant vertrekt hij niet van de tekst van Kant zelf. Vande Veire daarentegen doet dit wel. Het boek is doorspekt met uitvoerige verwijzingen naar Kant, waardoor nagegaan kan worden of datgene wat Žižek zegt vanuit zijn lacaniaanse invalshoek over Kant ook daadwerkelijk legitiem is. De lezer van dit boek krijgt derhalve niet enkel een Žižekexegese voorgeschoteld maar tevens ook een door Žižek uitgelokte Kantexegese. Daarenboven wordt Žižeks Kantinterpretatie door de auteur nog verder uitgewerkt. Žižek gaat aldus de filosofische inzet van de psychoanalyse scherp stellen.
Wat Vande Veire niet probeert is een antwoord te geven op de vraag of Žižeks lezing van Lacan legitiem is. Een opdracht op zich, aangezien Žižek zelden concreet verwijst naar Lacans oeuvre, terwijl hij toch voortdurend lacaniaanse begrippen hanteert. Vande Veire pleit wel in het voordeel van Žižek, waar hij Žižek in zijn interpretatie van Lacan als innovatief bestempelt. Dit op basis van een dubbele argumentatie: allereerst de inspanning om Lacan theoretisch met de filosofische traditie te verbinden en vervolgens vanwege de uitbreiding van Freuds ‹psychopathologie van het alledaagse leven› naar de ‹psychopathologie van het culturele en politieke leven›. Vande Veire toont zich mild voor de Žižek die bepaalde Duits-idealische begrippen ‹binnensmokkelt›, hiermee verwijzend naar concepten, zoals dat van de vrijheid en het kwaad, die bij Lacan geen enkele rol spelen. Vande Veire wijst ons erop dat ze niet per se onverenigbaar hoeven te zijn met Lacans denken. Minder mild toont hij zich waar hij Žižek betrapt op het afwijzen van de voor Lacan essentiële prioriteit van de betekenaar, weliswaar wederom gedreven vanuit zijn passie voor het Duits idealisme. Ook wijst hij de lezer op passages waar Žižek volgens hem uit, of beter: te kort, door de bocht gaat, met name op te grote simplificaties tussen Kant en Lacan.
Het boek bestaat uit vier hoofdstukken die in hun opbouw de logica van Žižeks denken proberen te verhelderen. Allereerst wordt stilgestaan bij de wijze waarop Žižek met behulp van Lacans psychoanalytische subjecttheorie Kants transcendentale subject als gedeeld en gedecentreerd neerzet. Het subject is, aangezien het op zichzelf niet iets substantieels is, slechts denkbaar en mogelijk als voor zichzelf ontoegankelijk. Dit gebrek aan substantie is zijn mogelijkheidsvoorwaarde. Het subject constitueert zich door een mislukte identificatie met een betekenaar.
De interpretatie waarvoor Žižek waarschuwt is er een die Kant zelf uitlokt doordat hij het Ding nog te zeer neerzet als een metafysische substantie die zich aan elke zintuigelijke en categoriale voorstelling onttrekt. Kant hypostaseert het Ding tot een onkenbare Substantie. We moeten volgens Žižek daarentegen denken dat er aan gene zijde van het veld van de voorstellingen niets is. Er zijn alleen voorstellingen die inadequaat zijn, zonder dat er daarop een substantieel Ding is ten aanzien waarvan ze adequaat zouden zijn. Dit brengt een verheldering en waarschuwt tegenover al te simplifiërende interpretaties van Lacans basisstelling.
Lacans punt is dat de mens pas tot subject wordt geconstitueerd in en door de taal, door namelijk binnen te treden in een synchroon systeem van betekenaars dat aan elke zelfervaring voorafgaat en hem als zodanig ook a priori van de volheid van die ervaring afsnijdt.
Doch met Žižek lezen we voornamelijk de tweede kritiek. Kant luidt voor Žižek immers niet alleen de moderniteit in door zijn pragmatische problematisering van het subject als zelfbewustzijn maar ook door de totaal nieuwe wijze waarop hij de verhouding denkt van het subject tot de Wet. Dit vormt meteen de hoeksteen van het tweede hoofdstuk. In de vernieuwende manier waarop Kant de verhouding van het subject tot de Wet conceptualiseert, loopt hij volgens Žižek vooruit op Lacans theorie over de wederzijdse implicatie van het menselijke verlangen en de Wet, de ontologische grondslag van Žižeks oorspronkelijke visie op ideologie.
Het subject zit in de taal gevangen. Maar die gevangenis is oneindig groot, en ze is juist zo groot, omdat de toegang tot de realiteit zelf definitief is afgesloten. De taal ‹ontwortelt› als het ware het subject. Door de taal is het subject onreduceerbaar tot welke instantie dan ook. In die zin is de taal zijn vrijheid.
Betekent het dat vrijheid voor Žižek een louter ideologisch begrip is dat moet verhullen dat we helemaal niet vrij zijn? Geenszins. Er is volgens Vande Veire in de hedendaagse filosofie misschien geen denker die Kants idee van de vrijheid zo ernstig neemt als Žižek. Net hiermee lijkt hij de basis te leggen voor zijn vernieuwende kijk op ideologie, volgens de auteur wellicht de voornaamste reden waarom hij een wereldvermaard filosoof is geworden.
Hij toont ons hoe Žižek zijn filosofie van de vrijheid in dialoog met Kant uitdiept en tot de uitdagende, kantiaans gezien, behoorlijk onorthodoxe stelling komt dat de vrijheid intrinsiek verbonden is met het kwaad. Vervolgens bekijken we hoe Žižek vanuit die stelling Kants visie op de oorsprong van de wettelijke orde en diens dubbelzinnige verhouding tot de revolutie in een nieuw daglicht stelt. Ten slotte schetst hij hoe Žižek het kwaad een plaats geeft in de constitutie van het subject. Hoe Žižek vervolgens de politieke daad concreter invult (Žižeks marxisme) behoort niet tot het opzet van deze studie.
De flitsende en hyperkinetische stijl waarmee cultuurcriticus en politiek commentator Žižek zich uitlaat over ongelooflijk veel en erg uiteenlopende onderwerpen op lezingen, in zijn boeken en in de pers moge niet maskeren dat hij in wezen een erg serieuze denker is met een heel gedegen filosofische basis. Vande Veires boek legt wat mij betreft getuigenis af van een geslaagde poging om een zekere systematiek in het oeuvre van Žižek te ontwaren.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden