Fenomenologie versus metapsychologie?
Samenvatting
De Californische analyticus Mark Leffert maakt het in de eerste zin van zijn derde boek meteen duidelijk: deze uitgave beoogt een radicaal en subversief boek te zijn. En na lectuur moet ik zeggen: dat is het inderdaad, het ondermijnt met name zo goed als de hele psychoanalyse. Maar niet getreurd: wat er dan overblijft, is wat psychoanalyse volgens de auteur ‹eigenlijk› is of zou moeten zijn. Het laatste van de zeven hoofdstukken is dan ook getiteld: So what is psychoanalysis, really, and what are its therapeutic goals and actions? In de zes hoofdstukken die daaraan voorafgaan slooft Leffert zich uit om te laten zien in wat de psychoanalyse zich vergist heeft, wat ze schromelijk heeft verwaarloosd, wat ze maar niet wil begrijpen, of wat ze al decennia lang wérkelijk doet, maar niet wil toegeven. Het is een zeer complex boek, waarin het betoog naar alle kanten schiet, met soms interessante en soms verwarrende en overbodige excursies, maar dat zich in een aantal hoofdlijnen laat samenvatten.
Bespreking van
Mark Leffert (2016 [2015]). Phenomenology, uncertainty, and care in the therapeutic encounter. Hove/New York: Routledge. ISBN 978 0 415 81260 3, ix + 208 pp., £ 31,99
Het hele boek is een aanklacht tegen de ‹metapsychologie›, niet een bepaalde metapsychologie, maar metapsychologie als zodanig. Uiteraard geldt dat voor de oude freudiaanse theorie — die is volgens de auteur samen met, volgens hem, vele andere immers al lang doodverklaard — maar nadien kwamen er alleen maar nieuwe metapsychologieën, zoals de kleiniaanse en de zelfpsychologische, die geen haar beter waren. Sinds het ontstaan van de psychoanalyse is er nog geen enkele theorie ontwikkeld die door een meerderheid van de analytici blijvend gedragen wordt, maar ook als dat wel zo zou zijn geweest, heeft nog geen enkele theorie de test van de verifieerbaarheid doorstaan. Geen enkele van deze theorieën stijgt uit boven het niveau van lokale onstabiele kennisgehelen die door de tijd heen ten onrechte de status van geldige theorie hebben verworven. Zelfs de intersubjectieve relationele school schiet, ondanks haar verdienstelijke paradigmawissel, tekort in het consequent doordenken van haar nieuwe inzichten. Niet alleen vanwege deze fundamentele ongegrondheid is het daarom beter afstand te nemen van welke metapsychologie ook, maar ook en vooral omdat het hanteren van theorie storend is in ons analytische werk. Analytici zijn tijdens de zittingen veel te veel bezig met het in het spreken van de patiënt geverifieerd willen horen van hun theorie, of met het spreken van de patiënt vanuit hun theorie te interpreteren. Ze zijn te veel uit op het opdelven van een zogenaamde onbewuste waarheid, die niet verifieerbaar is, maar die ze in overeenstemming kunnen brengen met de theorie, in plaats van in voeling te komen met de actuele beleving van de patiënt. Veel analytici zijn meer bekommerd om het voortbestaan van hun theorie dan om het welzijn van hun patiënt. Bezoedeld door theorie kunnen ze niet meer luisteren naar wat de patiënt werkelijk zegt, laat staan naar zijn wezenlijk lijden en nood.
De enige redding uit dit epistemologische moeras is volgens Leffert een radicaal atheoretische fenomenologische benadering van het klinische werk, die zuiver descriptief is en hypothetisch noch verklarend. Zo kunnen we Die Traumdeutung lezen als een fenomenologie van de droom, maar dan met weglating van het zevende, metapsychologische hoofdstuk. Slechts een doorgedreven fenomenologisch onderzoek van de therapeutische situatie kan tot stabiele kennis leiden; enkel zij kan door rechtstreekse observatie in plaats van door observatie die vervormd is door theoretische constructies, zicht krijgen op wat er werkelijk in het therapeutische proces gebeurt. De fenomenologie, waarvoor hij zich onder meer beroept op Heidegger en Boss, en waarmee, aldus de auteur, elke metapsychologie per definitie in strijd is, laat zich het best informeren door de neurowetenschap en een brede opvatting van intersubjectiviteit. Deze beide domeinen en hun onderlinge verstrengeling, waaraan dit boek verschillende hoofdstukken wijdt, zijn volgens Leffert wél fenomenologisch, in die zin dat ze door gedegen onbevooroordeeld onderzoek de ontologische status van verschijnselen aantonen in plaats van niet geverifieerde metapsychologische constructies voorop te stellen. De belangrijke stap van eenpersoons- naar tweepersoonspsychologie moet nog verder doorgetrokken worden naar de studie van ‹netwerken›, die aantoont hoe mensen zonder het te beseffen beïnvloed worden door sociale interacties die veel verder gaan dan de enkele ‹significante anderen› in hun directe omgeving.
Netwerkstudies — en zo komen we tot een volgende betooglijn in het boek — vindt Leffert interessant, omdat ze ons doen beseffen hoezeer we beslissingen nemen en keuzes maken in onzekerheid, in situaties waarin we slechts een klein gedeelte van de bepalende factoren kennen. Als we dit toepassen op de therapeutische situatie, gaan we beseffen in welke onzekerheid zowel analyticus als patiënt verkeren en hoe weinig we maar weten over wat er zich werkelijk in de zittingen afspeelt. Metapsychologie is een afweer van dit besef en omgekeerd helpt dit besef ons om ons niet langer te verschansen achter theorieën die ons illusoir wijsmaken dat we wél weten wat er gebeurt. Relevanter is dat we ons ervan bewust worden tot welke heuristieken we in onzekerheid onze toevlucht zoeken. Bovendien komt Leffert er zo toe om zijn kritiek op de metapsychologie aan te vullen met een kritiek op de klinische theorie, op de gangbare klinische verworvenheden. Weg met de overdracht: er wordt helemaal niets overgedragen, er is slechts het heden in de gedeelde situatie van patiënt en therapeut waarin uiteraard hun beider historiciteit weerklinkt. Weg met de vrije associatie, die niet meer is dan een manier om de persoon en zijn autonomie te omzeilen op weg naar vermeende onbewuste diepten. Weg met het doorwerken, dit excuus voor het niet werkzaam zijn van wat we met een patiënt deden, en dan maar wachten tot er iets gunstigs opduikt dat we er alsnog mee in verband kunnen brengen. Weg met regressie, waarvan de therapeutische waarde nooit is aangetoond en die slechts dient om de hulpeloze patiënt voorwerp te laten zijn van machtsmanipulaties door de therapeut. Het onbewuste mag blijven, maar dan in louter descriptieve zin van zich van iets niet bewust zijn.
Als we al deze ballast overboord gooien en resoluut gaan voor een door neurowetenschap en sociale theorie onderbouwde fenomenologische benadering, komt er ruimte voor het enige waar het in ons werk als analytici werkelijk om gaat, maar waarvan in de literatuur amper iets is terug te vinden: voor onze patiënten zorgen, hen genezen of hun lijden verlichten, en dit zonder theorie, maar met veel empathie. Daarbij moeten we niet vies zijn van expliciete steun, troost, overtuigen, en het geven van adviezen en suggesties. Dit is onze core business, die we niet moeten verlagen tot overdrachtsgratificatie. Fenomenologisch interpreteren en zogezegd ‹neutraal› luisteren overleven het verdict, maar zijn nog slechts bijkomstig. De onomwonden conclusie van Leffert luidt dat we niet gewoon onze gereedschapskist wat moeten aanpassen — wat al zo dikwijls is gebeurd — maar dat we onze professionele identiteit zelf als analytici drastisch moeten herzien: een verandering van ‹iemand die analyseert› naar ‹iemand die zorgt en geneest›. En hij geeft probleemloos toe: ja, psychoanalyse is strikt gesproken helemaal geen psychoanalyse meer. Maar ja, what's in a name? Sinds het poststructuralisme weten we toch dat een term niet één vaste betekenis kan hebben. Inderdaad, over wat de term ‹psychoanalyse› nu precies behelst, is tegenwoordig veel onenigheid.
Dit boek raakt vele interessante discussiepunten aan over de theoretische en klinische status van de psychoanalyse. Maar de auteur vergaloppeert zich zodanig in zijn radicale standpunten, dat hij de waarde van de controverses die ertoe doen niet tot hun recht laat komen, eerder evacueert dan onderzoekt. Dit maakt dat dit nochtans gewichtige boek (waarbij de overdaad aan referenties in de tekst de leesbaarheid danig verstoort) uiteindelijk toch licht uitvalt. Uiteraard is de verhouding tussen theorie en kliniek complex en potentieel problematisch en onder meer door Bion gethematiseerd (zie Niers 2012), maar moeten we elke metapsychologie daarom zonder meer overboord gooien? Onderzoek naar fenomenologische inspiratie voor de psychoanalyse is verre van nieuw (bv. Thys 2010), maar voor mij sluiten fenomenologie en metapsychologie elkaar niet noodzakelijk uit. (Lefferts ‹fenomenologie› blijft voor mij een wazig geheel dat geen recht doet aan de auteurs waarop hij zich beroept en waarbij de boeiende verhouding tot de hermeneutiek niet aan bod komt.) En waarom zou het onderkennen van het mogelijke belang van empathie en steun (bv. Hebbrecht 2005) in de analytische situatie andere klinische aspecten, zoals vrije associatie en overdracht in de weg moeten staan? In zijn onophoudelijke en op den duur irritante mantra tegen alles wat naar theorie ruikt, redeneert Leffert al bij al zeer polariserend — met als sluitstuk het plaatsen van analyseren tegenover helpen — en ongenuanceerd en daardoor weinig vruchtbaar. Hij gooit met het badwater niet alleen het kind, maar het hele bad weg. Met zijn boek wil ik niet hetzelfde doen, maar — zoals hij voorstelt met het zevende hoofdstuk van Die Traumdeutung — zou ik toch zeker ook zíjn zevende hoofdstuk achterwege laten.
Literatuur
- Hebbrecht, M. (2005). Steun en illusie — Steun, een illusie? Tijdschrift voor Psychoanalyse, 11, 248-262.
- Niers, P. (2012). Het spanningsveld tussen weten en niet-weten — De plaats van de theorie in de psychoanalytische opleiding. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 18, 245-253.
- Thys, M. (2010). Psychoanalyse als klinische fenomenologie. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 16, 149-162.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden